27 682
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het uitwerken van taalondersteuning en het vastleggen van de eisen om taalondersteuning van allochtone leerlingen te geven

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 juni 2001

De leden van verschillende fracties stellen vragen en maken opmerkingen bij dit wetsvoorstel. Ik ben de leden van deze fracties daarvoor erkentelijk. Met de antwoorden hoop ik bij te dragen aan een goede voorbereiding van de openbare behandeling van het voorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het voorstel, zij vragen zich af of het opgevat moet worden als het sluitstuk van de gegroeide praktijk met voornamelijk plek voor oude taalgroepen en taalondersteuning voor de bij die groepen horende leerlingen of als aankondiging van nieuw beleid met een duidelijke plek voor de oude en nieuwe taalgroepen en bij die groepen horende taalondersteuning.

Dit wetsvoorstel schept duidelijkheid over het begrip taalondersteuning en over de kwalificaties van leraren die taalondersteuning geven. Er wordt bij dit wetsvoorstel geen onderscheid gemaakt naar oude of nieuwe taalgroepen; wat in dit wetsvoorstel wordt geregeld geldt voor alle allochtone levende talen, waarbij het er niet toe doet of ze gerekend kunnen worden tot de oude dan wel tot de nieuwe taalgroepen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het de bedoeling is van dit wetsvoorstel om kinderen gelijktijdig te alfabetiseren in hun eigen taal en de Nederlandse taal om op deze wijze de taalondersteuning effectiever te maken; of heeft de leraar die taalondersteuning geeft eerder de rol van een soort tolk?

De leden van de VVD-fractie stellen een vergelijkbare vraag. Zij menen dat in het voorliggende wetsvoorstel onvoldoende duidelijk naar voren komt wat precies wordt verstaan onder taalondersteuning. Zij vragen om helderheid op dit punt en vragen bovendien welke verandering de OALT-wet tot gevolg heeft gehad.

Bij taalondersteuning dient de allochtone taal als transitiemiddel. In de praktijk kan dat op verschillende manieren een uitwerking krijgen, maar steeds zal daarbij een relatie worden gelegd tussen de eigen taal en het Nederlands. Hoofdzaak blijft bij taalondersteuning dat kinderen zo snel en effectief mogelijk het Nederlands leren opdat zij zonder problemen het onderwijs, dat immers in de Nederlandse taal wordt gegeven, kunnen volgen.

Onder taalondersteuning wordt derhalve verstaan, het aanleren van het Nederlands vanuit de eigen taal, waarbij de eigen taal dient als transitiemiddel. In de praktijk kunnen daarbij verschillende varianten voorkomen. Omdat steeds een relatie gelegd moet worden tussen de eigen taal en het leren van het Nederlands moet de OALT-leraar over voldoende beheersing van het Nederlands beschikken.

In mijn brief aan de Kamer over OALT van 27 februari 2001 heb ik de resultaten gemeld van een eerste, nog beperkt, onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) naar OALT. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat in de zeven gemeenten die aan het SCP-onderzoek hebben deelgenomen de beschikbare middelen vooral worden ingezet voor taalondersteuning en beduidend minder vaak voor OALT als cultuureducatie. Dit zou, als uit het vervolgonderzoek van het SCP onder alle gemeenten die OALT aanbieden eenzelfde beeld naar voren komt, een verandering betekenen ten opzichte van de situatie van vóór de OALT-wet toen ongeveer de helft van de voor OETC beschikbare tijd werd besteed aan taalondersteuning.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot de overwegingen die zijn verwoord in motie 26 800, VIII nr. 83.

In de bedoelde motie staan twee overwegingen, namelijk dat het een goede zaak is dat OALT-leraren worden ingezet voor taalondersteuning in de onderbouw van het basisonderwijs en dat de specifieke expertise van de OALT-leraren ten dienste moet staan aan het totale pedagogisch-didactische handelen van het schoolteam. Door in het voorliggende wetsvoorstel te regelen dat OALT-leraren die taalondersteuning geven over een voldoende beheersing van het Nederlands dienen te beschikken, wordt mogelijk gemaakt dat OALT-leraren in de onderbouw van het basisonderwijs binnen het reguliere onderwijsprogramma hun expertise kunnen inzetten ter ondersteuning van de leraren die voor dat reguliere programma een eerste verantwoordelijkheid hebben. Een voldoende beheersing van het Nederlands maakt een adequate communicatie mogelijk tussen de groepsleraar en de bij het groepsonderwijs betrokken OALT-leraar.

De leden van de PvdA-fractie vragen tenslotte of taalondersteuning met behulp van de allochtone taal en NT2-onderwijs een vergelijkbaar rendement opleveren.

De begrippen taalondersteuning en NT2-onderwijs moeten niet nevenschikkend worden gebruikt. Taalondersteuning is een specifieke vorm van NT2, waarbij de allochtone levende taal wordt gebruikt als instructietaal voor het leren van het Nederlands.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of door dit wetsvoorstel nu opnieuw de situatie ontstaat dat allochtone levende talen binnen de schooltijd worden gegeven voor het leren en onderhouden van de moedertaal om van daaruit het Nederlands te leren.

Het voorliggende wetsvoorstel geeft een invulling van het begrip taalondersteuning omdat in de praktijk blijkt dat daarover onduidelijkheid bestaat en het formuleert kwalificaties waarover leraren dienen te beschikken als zij taalondersteuning willen geven. Het voorstel houdt geen beleidswijziging in ten aanzien van OALT in zijn algemeenheid. Op basis van de huidige OALT-wetgeving bestaat in de onderbouw al de mogelijkheid het onderwijs in de eigen taal aan te bieden als ondersteuning voor het leren van het Nederlands. In de bovenbouw is sprake van een OALT-onderwijs buiten de reguliere lestijden.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten in welke mate de conclusies van de commissie-Van Kemenade in het rapport «Ceders in de tuin» hebben meegewogen in het door de staatssecretaris ingediende wetsvoorstel.

Zoals bij het antwoord op de vorige vraag al is aangegeven, houdt het voorliggende wetsvoorstel geen wijziging in ten aanzien van de hoofdlijnen van het beleid inzake OALT zoals dat mede op basis van het rapport «Ceders in de tuin» destijds in wetgeving is opgenomen.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat leraren die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen geen taalondersteuning dienen te geven.

Die mening deel ik volledig. Vandaar dat in het voorliggende wetsvoorstel wordt geregeld dat vanaf het moment van inwerkingtreding alleen leraren die blijk geven van een voldoende beheersing van het Nederlands, taalondersteuning mogen geven.

De leden van de VVD-fractie zijn voorts van mening dat het niet goed beheersen van het Nederlands het knelpunt is voor de onderwijskansen van allochtonen. Zij vinden dan ook dat OALT-middelen alleen moeten worden ingezet voor taalondersteuning.

Vooralsnog zie ik geen reden het bestaande OALT-beleid, hetgeen inhoudt dat gekozen kan worden voor OALT als cultuureducatie naast taalondersteuning, te wijzigen.

De leden van de VVD-fractie willen tenslotte graag weten wat er met de komst van dit wetsvoorstel verandert in de bevoegdheidseisen voor OALT-leraren, d.w.z. zowel voor leraren die OALT als cultuureducatie buiten het reguliere programma geven, als voor leraren die taalondersteuning geven.

Dit wetsvoorstel wijzigt niets in de bevoegdheidseisen ten aanzien van leraren die OALT als cultuureducatie verzorgen; voor hen geldt nog steeds dat zij een OALT-bevoegdheid moeten hebben en dat zij, voor zover zij hun bevoegdheid hebben behaald na 1 februari 1995, het Nederlands voldoende moeten beheersen. Voor leraren die taalondersteuning geven, verandert er met dit wetsvoorstel wel iets ten aanzien van de bevoegdheid; zij kunnen bij inwerkingtreding van de wet alleen nog maar taalondersteuning geven als zij over twee kwalificaties beschikken, namelijk een voldoende beheersing van het Nederlands en van de desbetreffende allochtone taal. Daarmee worden de eisen ten aanzien van taalondersteuning scherper dan die ten aanzien van OALT als cultuureducatie, want ook zittende OALT-leraren die vóór 1 februari 1995 hun bevoegdheid hebben behaald en toen nog niet hoefden te voldoen aan de sindsdien gestelde eis van een voldoende beheersing van het Nederlands, mogen geen taalondersteuning meer geven als zij het Nederlands niet voldoende blijken te beheersen.

De leden van de fractie van de CDA zijn van mening dat, nu wordt gesproken van «bevoegde leraren die de desbetreffende allochtone levende taal beheersen» en niet wordt vastgelegd wat met het woord «beheersen» wordt bedoeld, sprake is van een kwaliteitsverlaging.

Ik deel die mening niet. Op grond van de huidige regelgeving zijn er formeel in het geheel geen voorwaarden voor het verzorgen van taalondersteuning. Dit wetsvoorstel legt vast dat men onder meer de allochtone taal moet beheersen. Naar mijn oordeel is daarmee sprake van een kwaliteitsverhoging.

De leden van de CDA-fractie vragen of het beheersingsniveau door het schoolbestuur gaat worden vastgesteld, en de leden van de fractie van de Christenunie vragen hoe zal worden vastgesteld dat leraren de allochtone taal beheersen.

Het is aan het schoolbestuur om te beoordelen of iemand aan de wettelijke voorschriften voldoet en dus in deze ook of de desbetreffende allochtone taal wordt beheerst. Indien nodig kan het schoolbestuur zich daar natuurlijk altijd bij laten ondersteunen door mensen of instellingen die goed kunnen beoordelen of de desbetreffende leraar de allochtone taal beheerst.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het Nederlands niet in de plaats hoeft te komen van een allochtone taal, maar daarnaast staat. Zij vragen daarom waarom er niet én aandacht is voor het leren van het Nederlands én voor behoud en ontwikkeling van de allochtone taal.

Bij taalondersteuning in de onderbouw gaat het om de allochtone taal als instructietaal. In principe wordt hierbij dus niet de allochtone taal zelf geleerd. Aansluiting wordt gezocht bij het taalniveau van de kinderen in hun eigen taal. Daarnaast kan het noodzakelijk zijn dat een aantal begrippen eerst in de eigen taal wordt aangeleerd alvorens een bijdrage kan worden geleverd aan het leren van het Nederlands. Zo wordt bijvoorbeeld het klokkijken aangeleerd in de eigen taal, daardoor wordt een vertaalslag naar het Nederlands voor deze leerlingen vergemakkelijkt. In de bovenbouw daarentegen gaat het bij OALT als cultuureducatie niet om de allochtone taal als instructietaal, maar wordt de beheersing van de allochtone taal en kennis van de allochtone cultuur verder verdiept.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of zo langzamerhand niet steeds meer wordt gekozen voor de beleidsdoelstelling bestrijding van onderwijsachterstanden ten koste van de cultuurpolitieke beleidsdoelstelling. Zij vragen zich tevens af of dit een bewuste keuze is of een aanpassing aan de praktijk van gemeenten en of er nog wel een weg terug is.

De OALT-wetgeving laat de keuzemogelijkheid van cultuureducatie en/of taalondersteuning open. Het voorliggende wetsvoorstel verandert niets in die al bestaande keuzemogelijkheid. Zowel uit rapportages van de Inspectie als uit het rapport van het SCP blijkt dat in de praktijk veel gemeenten en scholen voor een vorm van taalondersteuning kiezen. Met de OALT-wetgeving heeft het ministerie geen invloed op de keuze die door het veld wordt gemaakt.

De leden van de CDA-fractie vragen of iemand die als OALT-taal Turks beheerst aan bijvoorbeeld Marokkaanse kinderen taalondersteuning mag geven.

Aangezien in het wetsvoorstel is opgenomen dat tot taalondersteuning in een allochtone levende taal bevoegd zijn leraren die de desbetreffende allochtone levende taal beheersen, mag dit dus niet, behalve wanneer betrokkene in dit geval ook het Arabisch beheerst.

Tenslotte bevreemdt het de leden van de CDA-fractie dat er geen extra eisen worden gesteld aan de huidige OALT-leraren als het gaat om het geven van taalondersteuning; met name wijzen zij op de onvoldoende beheersing van het Nederlands om in een Nederlands schoolteam te functioneren.

Dit wetsvoorstel beoogt juist wel extra eisen te stellen aan de beheersing van het Nederlands door OALT-leraren die taalondersteuning geven. Deze beheersing moet op zo'n niveau liggen, dat zij goed kunnen functioneren binnen het reguliere onderwijsprogramma en dus ook binnen een team van Nederlands sprekende collega's.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat eerdere wetswijzigingen die ertoe moesten leiden dat de beheersing van de Nederlandse taal van OALT-leraren zou verbeteren, niets hebben uitgehaald. Zij vragen of de regering het standpunt van de D66-fractie deelt dat dit nu niet weer mag gebeuren.

Anders dan bij een eerder wetsvoorstel dat vanaf februari 1995 regelde dat nieuw opgeleide OALT-leraren het Nederlands voldoende moesten beheersen, regelt dit wetsvoorstel dat alle leraren, dus ook de huidige die al een aanstelling hebben, het Nederlands voldoende moeten beheersen als zij taalondersteuning gaan geven. Het kan dus na inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet meer voorkomen dat taalondersteuning wordt gegeven door leraren die niet voldoen aan deze kwalificatie-eis.

De leden van de D66-fractie vragen of het voorliggende wetsvoorstel de uitwerking is van motie 26 800, VIII nr. 81 die destijds naar aanleiding van het Algemeen Overleg over OALT op 3 februari 2000 is aangenomen.

Het voorliggende wetsvoorstel is inderdaad de uitwerking van die motie, met dien verstande dat niet het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (RPBO) wordt aangepast maar, zoals uit het voorstel blijkt, de wet. Het RPBO regelt namelijk niets ten aanzien van bevoegdheden. Bevoegdheden worden bij wet geregeld en in het daarop gebaseerde Bevoegdhedenbesluit WPO.

De leden van de D66-fractie stellen dat met motie 26 800, VIII nr. 81 werd beoogd de eisen ten aanzien van de beheersing van het Nederlands aan te scherpen en te waarborgen dat leraren die daaraan niet voldoen geen aanstelling kunnen krijgen dan wel behouden. Zij kunnen dit, zo stellen zij, uit het wetsvoorstel niet opmaken. Zij leiden dit af uit de passage in de memorie van toelichting waarin de regering schrijft dat geen nieuwe bevoegdheidseisen geregeld worden waaraan de leraren moeten voldoen die taalondersteuning van allochtone leerlingen verzorgen.

Gelet op de voorgestelde wijziging dat slechts tot taalondersteuning bevoegd zijn leraren die onder meer in het bezit zijn van één van de op grond van artikel 186, zesde lid, WPO aangewezen verklaringen en diploma's met betrekking tot de Nederlandse taal, volgt vanzelfsprekend dat leraren die niet over voldoende beheersing van de Nederlandse taal beschikken geen aanstelling kunnen krijgen of behouden voor taalondersteuning; men dient immers bevoegd te zijn.

Met de zinsnede «geen nieuwe bevoegdheidseisen» wordt bedoeld dat er geen nieuwe, nog niet in het Bevoegdhedenbesluit WPO opgenomen, eisen worden gesteld, maar dat reeds bestaande bepalingen ook van toepassing worden verklaard met betrekking tot taalondersteuning.

De leden van de D66-fractie vragen of expliciet kan worden aangegeven op welke wijze meer en betere waarborgen worden gerealiseerd met dit wetsvoorstel, opdat OALT-leraren die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen geen taalondersteuning kunnen geven, aangezien nu immers reeds is geregeld dat OALT-leraren over een redelijke beheersing van de Nederlandse taal moeten beschikken.

De voorschriften omtrent een goede beheersing van de Nederlandse taal voor het geven van het vak OALT zijn, gelet op artikel 186 WPO, alleen van toepassing op leraren die vanaf 1 februari 1995 hun bevoegdheid hebben behaald (Wet van 1 december 1994, houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs inzake de bevoegdheid voor het geven van onderwijs in niet-Nederlandse taal en cultuur, Stb. 848 en inwerkingtredingsbesluit van 19 december 1994, Stb. 922).

Er zijn derhalve bevoegde OALT-leraren die niet hoeven te voldoen aan de vereisten omtrent de beheersing van de Nederlandse taal. Op dit ogenblik zouden die formeel ook ingezet kunnen worden voor taalondersteuning. Als het onderhavige voorstel kracht van wet zal hebben, is dat niet meer mogelijk. Voor taalondersteuning dient men dan immers in het bezit zijn van één van de op grond van artikel 186, zesde lid, WPO aangewezen verklaringen en diploma's met betrekking tot de Nederlandse taal.

De leden van de D66-fractie vragen verder wat deze wetswijziging gaat betekenen voor de huidige OALT-leraren die taalondersteuning geven terwijl zij de Nederlandse taal onvoldoende beheersen.

Deze wetswijziging leidt er toe dat dergelijke leerkrachten niet bevoegd zijn voor taalondersteuning en dit derhalve niet meer mogen verzorgen.

De leden van de D66-fractie vragen zich verder af waarom de inzet van OALT-leraren voor taalondersteuning beperkt wordt tot de eerste 4 leerjaren. Sluit de regering uit dat er goede redenen kunnen zijn om in groep 5 of 6 ook taalondersteuning te geven?

In het oorspronkelijke wetsvoorstel dat betrekking had op de invoering van OALT was het uitgangspunt om het cultuuronderwijs voor het gehele basisonderwijs buiten de reguliere schooltijd te plaatsen. Naar aanleiding van het overleg met de Kamer is destijds de mogelijkheid van taalondersteuning voor de onderbouw daaraan toegevoegd. Het voorliggende wetsvoorstel beoogt niet om verandering te brengen in dit beleid, maar verduidelijkt slechts het begrip taalondersteuning en formuleert de kwalificaties waaraan leraren moeten voldoen die taalondersteuning geven.

De leden van deze fractie vragen zich vervolgens af waarom taalondersteuning niet explicieter wordt gekoppeld aan de beheersing en de kerndoelen van de Nederlandse taal in plaats van aan het behalen van alle doelstellingen van alle kerndoelen? Werkt deze verbreding naar alle kerndoelen niet onnodig verwarrend? Het gaat immers toch expliciet om het behalen van de kerndoelen Nederlandse taal, omdat de Nederlandse taal in Nederland nu eenmaal het basisinstrument voor alle andere vakken?

Het gaat niet alleen om een bijdrage tot het behalen van de kerndoelen Nederlands, maar ook om een bijdrage tot het behalen van de overige kerndoelen. Een goede beheersing van het Nederlands draagt bij aan het realiseren van de overige kerndoelen, omdat het Nederlands bij de andere activiteiten dan de lessen Nederlandse taal gebruikt wordt als instructietaal. Taalondersteuning zal dan ook niet alleen worden gegeven bij de lessen Nederlandse taal, maar ook bij de andere onderwijsactiviteiten binnen het reguliere onderwijsprogramma.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat nog steeds teveel ruimte wordt geboden om gewoon door te gaan met de huidige praktijk en eerst en uitsluitend de allochtone taal te onderwijzen. Zij vragen dan ook waarom niet expliciet kan worden aangegeven dat het bij taalondersteuning gaat om het aanleren van de Nederlandse taal waarbij voor zover nodig de allochtone taal als hulpmiddel voor begrip en communicatie kan dienen.

Bewust is gekozen voor de formulering dat bij taalondersteuning de allochtone taal een hulptaal is («met behulp van een allochtone levende taal»); het leren van het Nederlands staat dus voorop en niet het leren van de allochtone taal. In de memorie van toelichting is dit verduidelijkt door aan te geven hoe het leren van begrippen in de allochtone taal ten dienste staat van het leren van deze begrippen in het Nederlands. Het leren van de begrippen in de allochtone taal is dus niet het einddoel, maar moet gezien worden als een noodzakelijke tussenstap op weg naar het begrijpen van onderwerpen die in het Nederlandse onderwijs aan de orde zijn.

D66 (25)

De leden van de D66-fractie vragen over welk taalniveau wordt gesproken waar in artikel 173a, tweede lid, WPO staat dat «Bevoegd tot het geven van taalondersteuning zijn zij die in het bezit zijn van een van de op grond van artikel 186, zesde lid, aangewezen verklaringen en diploma's met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal».

Artikel 186, zesde lid, WPO bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke bewijzen van bekwaamheid bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in allochtone levende talen. In artikel 6b van het Bevoegdhedenbesluit WPO worden sinds het Besluit van 4 juli 1994, Stb. 590, alle verklaringen, certificaten en diploma's opgesomd waarmee aangetoond kan worden dat het Nederlands voldoende wordt beheerst. Dit varieert van een verklaring van het Instituut voor Toetsontwikkeling dat de toets Nederlands als tweede taal voor OETC-leraren met goed gevolg is afgelegd tot het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs.

Verder vragen de leden van de D66-fractie of er leerkrachten zijn die over één van deze verklaringen of diploma's beschikken zonder dat zij de Nederlandse taal adequaat beheersen.

De in het Bevoegdhedenbesluit WPO opgenomen verklaringen en diploma's zijn bewijzen van het feit dat degene die in het bezit is van een dergelijke verklaring of diploma over een voldoende beheersing van het Nederlands beschikt om als OALT-leraar in het Nederlandse onderwijs te functioneren. Evenals dit bij andere getuigschriften het geval is, vraagt een eenmaal verworven kwalificatie wel om voortdurend onderhoud. Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokkene zelf en van de werkgever bij wie de betrokkene in dienst is.

De leden van de D66-fractie vragen tot slot of de regering het met hen eens is dat taalondersteuning een betere beheersing van de Nederlandse taal vereist dan voorheen bij OETC en waarom dat niet is terug te vinden in aanscherping van de bevoegdheidseisen.

De regering is van mening dat voor taalondersteuning een goede beheersing van de Nederlandse taal essentieel is. Om die reden is in dit wetsvoorstel geen overgangsregeling opgenomen voor leraren die taalondersteuning geven zonder een goede beheersing van het Nederlands. Een aanscherping van de eisen is niet nodig aangezien reeds sprake is van een voldoende hoog niveau. Dat er OALT-leraren zijn die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen komt dan ook niet voort uit een onvoldoende niveau van de eisen die aan de beheersing van de Nederlandse taal worden gesteld, maar uit het gegeven dat voor de OALT-leraren die vóór 1 februari 1995 hun bevoegdheid hebben verkregen de oude bevoegdheidseisen nog gelden, dus zonder verklaring of diploma met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal. Gebleken is dat voor sommigen van hen, ondanks alle inspanningen, de gestelde eisen te hoog zijn om alsnog zo'n diploma of verklaring te behalen waardoor er nog steeds OALT-leraren zijn die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. Deze OALT-leraren voldoen daarmee niet aan de kwalificaties die met inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel van kracht worden; zij zullen dus geen taalondersteuning (meer) mogen geven.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat met het voorliggende wetsvoorstel een keuze wordt gemaakt voor voortzetting van het huidige beleid en de huidige praktijk ten aanzien van OALT. Zij willen daarom graag weten hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de waarnemingen en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer.

Zoals ik in mijn brief aan de Kamer over OALT van 27 februari jl. heb aangegeven, wordt vooralsnog het ingezette beleid voortgezet en worden knelpunten zoveel mogelijk opgelost. Er ligt een adviesaanvrage bij de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur waarbij de nadruk ligt op het toekomstperspectief voor OALT. Op basis van deze adviezen zal een beleidsreactie worden geformuleerd die aan de Kamer zal worden voorgelegd. Op 13 juni a.s. wordt met de Kamer gesproken over een aantal rapporten (Rekenkamer, SCP). Specifiek zullen daarbij aan de orde kunnen komen de aanbevelingen van o.a. de Algemene Rekenkamer. De Algemene Rekenkamer oordeelt in haar rapport overigens positief over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat, nu op grond van huidige wetsvoorstel ook leraren taalondersteuning mogen geven die geen OALT-bevoegdheid hebben, er nog minder dan nu al het geval is OALT-onderwijs zal worden gegeven.

Ik wil er op wijzen dat wat hier door de leden van de fractie van de ChristenUnie wordt verwoord, geheel los staat van het voorliggende wetsvoorstel. Op basis van een behoeftepeiling onder ouders en op basis van het gemeentelijk beleid inzake de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt in een gemeente een keuze gemaakt voor een verdeling van de OALT-middelen over taalondersteuning en/of cultuureducatie. Deze keuze heeft niets te maken met bevoegdheidseisen die gesteld worden aan leraren die taalondersteuning geven.

De leden van de SGP-fractie betwijfelen of aan de bekwaamheid van leraren taalondersteuning, waarbij de allochtone taal instructietaal is, andere (mindere) eisen kunnen worden gesteld dan aan leraren die OALT als cultuureducatie verzorgen.

Bij leraren die taalondersteuning geven is sprake van een aanvullende kwalificatie die vereist wordt ten opzichte van leraren die OALT als cultuureducatie verzorgen, namelijk die van een voldoende beheersing van het Nederlands. Dit verschil heeft te maken met het feit dat voor het goed kunnen functioneren als leraar binnen het reguliere onderwijs, waarbij de voertaal Nederlands is, een voldoende beheersing van deze taal noodzakelijk is. Bij OALT als cultuureducatie gaat het om het leren van de allochtone taal en cultuur en daarbij ligt de nadruk minder op het niveau waarop het Nederlands moet worden beheerst.

Voor de volledigheid wijs ik er overigens op dat voor OALT-leraren die OALT als cultuureducatie geven, geldt dat zij het Nederlands voldoende dienen te beheersen als zij hun bevoegdheid na 1 februari 1995 hebben behaald.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering eveneens of zij bereid is de instroom in de opleiding voor leraar OALT zoveel mogelijk te bevorderen en hoe zij dat denkt vorm te geven.

Om te bevorderen dat zoveel mogelijk studenten instromen in de opleiding voor OALT-leraar zijn diverse opleidingswegen opengesteld. Zo bestaat er sinds 1999–2000 een afzonderlijke 4-jarige opleiding tot OALT-leraar; de nu nog bestaande applicatiecursussen gaan onderdeel uitmaken van deze opleiding. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om aan de opleiding voor leraar Turks in het voortgezet onderwijs een differentiatie te volgen die naast de bevoegdheid voor het geven van Turks in het voortgezet onderwijs tevens de bevoegdheid oplevert voor het geven van OALT (inclusief taalondersteuning). Tenslotte hebben studenten op de opleiding tot leraar basisonderwijs de mogelijkheid om binnen de initiële opleiding een differentiatie te volgen die leidt tot een OALT-bevoegdheid.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Naar boven