27 672
Goedkeuring van het op 22 juni 2000 te Cotonou totstandgekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de ACS-landen en de EG en haar Lidstaten

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 26 juni 2001

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare handeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de Overeenkomst van Cotonou uitzicht biedt op nieuwe kansen. Het is positief dat er een Verdrag is dat minder vrijblijvend is dan de meeste vormen van bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking. Toch zien deze leden een groot aantal problemen, met name ten aanzien van het Europese ontwikkelingsbeleid. Om te beginnen moet men er in de EU harder aan trekken. Het is de vraag of het nieuwe EUROPE AID hier wel toe bereid en in staat is. Het verdrag is een jaar geleden ondertekend maar wat er nu werkelijk staat te gebeuren is onduidelijk. De EU heeft beloofd om 20 miljoen euro vrij te maken voor impact studies over de gevolgen van vrijhandel met de EU voor de ACS-landen en regio's, dat geld is nog steeds niet vrijgemaakt. Waarom niet? Zou het tijdpad voor het hele Verdrag niet aangepast moeten worden aan het moment waarop de EU de door haar toegezegde 20 miljoen vrijmaakt? Hoeveel vorderingen hebben de ACS-landen gemaakt ter voorbereiding voor de vrijhandel met EU? Hebben zij genoeg tijd en capaciteit om een serieuze partner te zijn als de onderhandelingen in september 2002 beginnen?

Ook willen de leden van de PvdA-fractie concreet weten welk type EU programma's (voor welk land) het beste zijn in het helpen van de allerarmsten opdat de EU in de toekomst gaat doen waar zij het beste in is. Het is goed dat de hulp opnieuw onder de loep wordt genomen, maar het criterium moet zijn dat hulp echt helpt en niet de snelheid waarmee geld wordt rondgepompt. Alleen het openstellen van de markt voor producten uit de ACS-landen, dus ook voor bananen en suiker wat nu tegengehouden wordt door de EU, zal economische groei van betekenis stimuleren. Een gevaar is dat de EU allerlei administratieve regels met betrekking tot hygiëne en land van herkomst gaat gebruiken om de EU landbouw te vrijwaren van concurrentie uit ACS landen. Wat is hierbij de opstelling van de regering (memorie van toelichting, pagina 2–4)?

De leden van de PvdA-fractie vrezen daarnaast dat de huidige verdragsregelingen voorbij gaan aan de minstontwikkelde landen (MOL's) die onderdeel zijn van een regionaal initiatief. Juist voor deze landen dreigt dat ze geen profijt kunnen halen uit de preferentiële toegang tot de Europese markt. Welke extra inspanning staat Nederland voor ogen om deze MOL's tegemoet te komen in de uitwerking van de Overeenkomst?

De leden van de VVD-fractie zijn positief over de vernieuwingen en verbeteringen in de voorliggende partnerschapsovereenkomst ten opzichte van de vorige Lomé Conventies. Deze leden hebben ook uitdrukkelijk waardering voor de inzet van de regering op bepaalde onderdelen van de Overeenkomst. Dit betekent echter niet dat de Overeenkomst in de ogen van deze leden een juist en doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken, integendeel.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat zij destijds de onderhandelingsrichtsnoeren te ruim vond. Dat was toen ook de mening van de regering. Nadat bleek dat het resultaat van de onderhandelingen het mandaat van de Europese Commissie overschreed, heeft de VVD daar bezwaar tegen gemaakt. Ook de regering heeft toen blijk gegeven van haar teleurstelling. Welke consequenties heeft de regering daaraan verbonden?

De leden van de VVD-fractie zien het als winst dat de Overeenkomst voorziet in een geleidelijke maar definitieve wijziging van de handelsbetrekkingen tussen de ACS- en EU-landen. Het tempo en de mate waarin dat is voorzien is echter onvoldoende. Het huidige handelsregime van eenzijdige preferenties blijft de eerstkomende acht jaar ongewijzigd. Zij vragen of deze overgangsperiode niet veel te lang is? Tevens vragen deze leden of de ACS-landen daardoor niet weer de aansluiting met de wereldeconomie dreigen te missen, net als in de afgelopen jaren? Is het niet verstandiger de betrokken landen aan te moedigen de handel in de eigen regio te intensiveren?

Met het oog op de effectiviteit is een grotere differentiatie tussen de ACS-landen gewenst. Daarvan is, zo menen deze leden, in de Overeenkomst nog te weinig sprake. De regering constateert terecht dat de productprotocollen in het verleden de bestaande economische rigiditeiten en de afhankelijkheid van de EG-markt hebben vergroot en de ACS-landen daardoor steeds meer op achterstand kwamen. Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de nieuwe Overeenkomst niet wederom hetzelfde negatieve effect zal hebben op de ontwikkeling van de ACS-landen?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de Overeenkomst van Cotonou en de memorie van toelichting daaromtrent. Zij onderschrijven in het algemeen de visie van de regering dat het verdrag van Lomé in een aantal opzichten uit de tijd was, ondanks de periodieke herzieningen waaraan dit verdrag onderhevig was. Deze leden zijn het met de regering eens dat het handelsgedeelte van het Verdrag van Lomé strijdig was met het beginsel van non-discriminatie van de WTO/GATT. De Overeenkomst van Cotonou maakt echter onderscheid tussen MOL's en niet-MOL's, alsmede tussen landen, die wel en niet in aanmerking kunnen komen voor een vrijhandelsverdrag met de EU. Kan de regering een nadere toelichting geven in hoeverre de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou niet strijdig zijn met het genoemde beginsel van non-discriminatie?

De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden staan volledig achter de doelstelling van de partnerschapsovereenkomst, dat het streven naar uitbanning van armoede door middel van duurzame ontwikkeling en de geleidelijke integratie van de zogenaamde ACS-landen in de wereldeconomie centraal zet.

De fundamentele breuk met het verleden is een stap in de goede richting. De vorige (Lomé) Conventie was achterhaald en verbureaucratiseerd. De nieuwe overeenkomst is mede door Nederlands aandringen vernieuwend. Hoewel de leden van de D66-fractie van mening zijn dat de ingezette veranderingen met meer voortvarendheid doorgevoerd hadden mogen worden, zijn zij desalniettemin tevreden met het bereikte resultaat. Nieuwe ontwikkelingsconcepties, zoals partnerschap en differentiatie, vinden hierin hun plaats naast een veel modernere behandeling van handelskwesties.

2. Inhoud wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie vinden dat de coherentie van enerzijds ontwikkelingsbeleid en anderzijds het Europees landbouw- en visserijbeleid nadrukkelijk op de agenda moet blijven staan. Wat zijn daarbij de belangrijkste standpunten binnen de EU en hoe stelt Nederland zich op dit moment op in deze discussie? Hoe verloopt het overleg tussen de OS-Raad en de Raad van ministers van landbouw en visserij? Dit heeft mede betrekking op het bezoek dat de minister van Visserij en Economische Zaken van Mauritanië onlangs (21 en 22 mei 2001) op uitnodiging van minister Brinkhorst aan Nederland bracht. In het programma van dit bezoek komt contact met de minister van Ontwikkelingssamenwerking niet voor. Dit terwijl de reden van het bezoek de visserij betrof, een belangrijk aspect van ontwikkelingssamenwerking. Het vergroten van de haven in Mauritanië met Nederlandse steun en het uitbreiden van de visvangst door de Europese vloot aldaar, kunnen ecologisch schadelijk zijn. Ook de visvangst van de buurlanden (Senegal) zou door de Europese dan wel Nederlandse vloot schade kunnen oplopen. Hoe moeten de leden van de PvdA-fractie de coherentie tussen de Nederlandse ministeries van Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) en van Landbouw en Visserij zien?

De leden van de PvdA-fractie vinden het positief dat de politieke dialoog is uitgebreid maar hebben de indruk dat de onderwerpen die op de agenda staan zijn vooral uit de EU afkomstig zijn. De EU domineert de politieke dialoog. De nadruk op de terugkeer van illegale migranten is daar een duidelijk voorbeeld van. De kracht waarmee dit op de agenda is gezet heeft boosheid en wantrouwen gewekt in de ACS-landen. De vraag is of de ACS-landen zelf wel de gelegenheid hebben gehad om onderwerpen die hun belangen en interesses aangaan op de agenda te zetten. Is de EU en daarbij Nederland bereid om onderwerpen te accepteren ook als die niet in hun straatje passen? Kortom is er sprake van een werkelijk gelijkwaardige dialoog (memorie van toelichting pagina 5–6)?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de ACS-landen de komende jaren al hun energie kwijt zullen zijn aan onderhandelingen over de af te sluiten «Economic Partnership Agreements» en dat er daarom weinig capaciteit over blijft voor activiteiten op de terreinen van armoedebestrijding en gender. Op welke wijze gaat de EU de institutionele opbouw en de capaciteiten van de ACS-landen ondersteunen? Deze leden zijn ook van mening dat de ACS-landen het gevaar lopen dat zij worden overruled door de EU via de Country Support Strategy (CSS) papers, die voor de verschillende landen worden geformuleerd. Dit zou een disproportionele invloed van de EU betekenen met als gevolg een verlies van eigen verantwoordelijkheid (ownership) ten aanzien van nationale ontwikkelingen. Zou het tijdspad om die reden niet heroverwogen moeten worden om te maken dat de non-state actors (NSA) bij de onderhandelingen betrokken kunnen zijn (memorie van toelichting pagina 7)? Daarbij vragen de leden zich ook af welke maatregelen genomen worden wanneer de rechten van niet-statelijke actoren niet erkend worden door de betreffende regeringen? Is Nederland van plan om extra hulp aan «civil society» initiatieven te geven, zoals bijvoorbeeld aan het ACP civil society forum?

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe de regering de samenhang ziet tussen het nieuwe Verdrag van Cotonou en de reorganisatie van de uitvoering van het Europese ontwikkelingsbeleid. Brussel mist capaciteit en effectiviteit, maar door de delegatie van bevoegdheden naar EU-delegaties in de landen zelf kan de controle op de uitvoering van beleid nog moeilijker worden. Hoe kan het Nederlandse Parlement controleren hoe een en ander wordt uitgevoerd gezien het feit dat het nu soms al moeilijk is om aan informatie over de feitelijke uitvoering van bilaterale ontwikkelingsprojecten te komen?

In haar openingstoespraak op de anti-corruptie conferentie (28 mei 2001) sprak de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de volgende woorden:

«Free and open media – It is difficult to overstate their importance. They are the eyes, ears and mouth of a society, the whistle-blowers but also the positive reinforcers of healthy entities and systems.»

De leden van de PvdA-fractie willen de regering er op wijzen dat in de Overeenkomst van Cotonou aan een belangrijk element voor ontwikkeling grotendeels voorbij wordt gegaan. Dit betreft de media, deze kunnen een grote ondersteuning zijn bij de democratische, maatschappelijke en economische ontwikkeling van ACS landen. De EU zelf heeft in GATT-overeenkomsten weten vast te leggen dat het ondersteunen van bepaalde media (waaronder publieke televisie en de filmindustrie) het beschermen van de eigen cultuur betreft. De ACS-landen, en heel Afrika, zouden op zijn minst dezelfde rechten moeten krijgen ten aanzien van de ontwikkeling van hun mediacultuur. Zij worden overspoeld door goedkope witte pulp uit met name de VS, die de grootste industrie op dit terrein heeft.

In 1991 is in Windhoek de «Declaration on the development of an independent and pluralistic African press» uitgegeven. Enkele weken geleden bij de viering van het 10-jarig bestaan van deze verklaring is een apart «Windhoek Charter on Broadcasting 2001» ter ondersteuning van «Afrikaanse Broadcast» opgesteld. Publieke radio en televisie zijn wezenlijk voor de ontwikkeling van democratie in Afrika. Het Windhoek Charter is uniek omdat het niet alleen de ontwikkeling en bescherming van de Afrikaanse cultuur bepleit, maar ook het nut benadrukt van een omgeving waarin lokale radio en tv zich op democratische wijze kunnen ontwikkelen. Ziet de regering mogelijkheden om dit binnen de Overeenkomst EU-Cotonou en komende WTO/Gatt-rondes toe te voegen? En zou de EU hiervoor de ACS-landen financiële ondersteuning kunnen geven zoals de EU dat ook doet voor de Europese audiovisuele industrie?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven welke ACS-landen, die in aanmerking komen voor een vrijhandelsverdrag met de EU, zij voor ogen heeft? Is de veronderstelling wel gerechtvaardigd dat deze landen door deze vrijhandelsverdragen hun welvaart zullen bevorderen? De verwijzing naar voormalige ontwikkelingslanden die hun handel hebben geliberaliseerd, is in zoverre misplaatst daar met name deze landen, alvorens zij tot die liberalisering overgingen, juist een politiek van protectionisme en importsubstitutie toepasten.

Terecht stelt de regering vast dat door de tariefsverlagingen, die voortvloeiden uit bijvoorbeeld de Uruquay-ronde alsmede enkele regionale vrijhandelsakkoorden zowel het absolute als relatieve voordeel van de ACS-landen in hun handelsrelaties met de EU is verminderd. Deze leden vragen op welke gronden de regering verwacht dat de Overeenkomst van Cotonou daarin verbetering brengt?

De leden van de CDA-fractie vragen of eenzijdige tariefspreferenties kunnen worden omgezet in vrijhandelsverdragen zonder toestemming van de WTO? Het is toch de WTO die bepaalt welke landen vallen onder het Algemene Preferentiële Stelsel? Ook vragen zij in hoeverre de toezegging van de EU om de handelspreferenties voor de MOL's te verkiezen een rem zal zijn om over te gaan op een stelsel van vrijhandelsakkoorden Op pagina zes en zeven wordt gesteld dat ook voor die landen die kiezen voor vrijhandelszones sprake zal zijn van asymmetrie, hetgeen wil zeggen dat de ACS-landen hun markten in veel mindere mate zullen openen dan de EU dit zal doen. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er dan wel sprake is van een vrijhandelszone of is dit niet anders dan een voortzetting van tariefpreferenties, zij het in aangepaste vorm? In een dergelijke situatie zal een «waiver» van de WTO noodzakelijk zijn. Voorziet de regering hier moeilijkheden, indien die waivers per land zullen verschillen?

In paragraaf 2.4 op pagina zeven wordt gesteld dat op het terrein van de financiële samenwerking sprake zal zijn van een decentralisatie van bevoegdheden. De leden van de CDA-fractie vragen welke concrete gedachten de regering heeft over deze decentralisatie, er vanuit gaande dat de ter beschikking gestelde middelen over het ontwikkelingsfonds van de EU lopen?

De leden van de D66-fractie hopen dat het onderdeel «politieke dialoog» in de Partnerschapovereenkomst in de toekomst zal leiden tot concrete verbeteringen in de algehele politieke situatie in de betrokken landen. Met name verwachten deze leden dat de discussie over de kwestie van goed beleid en goed bestuur hoog op de agenda wordt gezet.

Zij betreuren het dat de drie bestaande essentiële elementen, te weten respect voor mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, niet is uitgebreid met een vierde element van goed bestuur.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat niet alleen het onderwerp goed bestuur kan worden besproken in het kader van de politieke dialoog maar ook dat er bepalingen zijn opgenomen die een nadere gedachtewisseling mogelijk maken over corruptie en terug- en overname van illegale migranten. Kan de regering aangeven waarom bovengenoemde onderwerpen expliciet zijn opgenomen als gespreksthema's en andere belangrijke onderwerpen als aids-preventie en onderwijs niet? Deze leden willen de regering verzoeken ook deze onderwerpen te betrekken in de politieke dialoog. Kan de regering aangeven of zij daartoe bereid is en daartoe ook mogelijkheden ziet?

Voorts zouden de leden van de D66-fractie van de regering willen vernemen hoe de Europese Gemeenschap en haar lidstaten in het algemeen en Nederland in het bijzonder invulling willen geven aan de politieke dialoog. Worden er voorafgaand aan de politieke dialoog voorwaarden verbonden aan de naleving van bereikte akkoorden en hoe kan een dialoog over een bepaald onderwerp worden «afgedwongen»?

Met betrekking tot de geleidelijkheid van de ingezette veranderingen, willen de leden van de D66-fractie graag van de regering vernemen of de uiteindelijk termijn waarbinnen de tenuitvoerlegging van de vrijhandelsakkoorden tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten en de ACS-landen niet een te lange overgangsperiode is. Gedurende de periode dat de vrijhandelszones niet zijn ingesteld, zijn de afspraken van de Partnerschapovereenkomst strijdig met de regels van de WTO. Een verklaring van afstand van recht van de WTO is weliswaar een mogelijkheid, maar is naar de mening van deze leden geen fraaie oplossing. Overigens is de aanvaarding door de ACS-landen van wederkerigheid een belangrijke doorbraak. Zullen de ACS-landen zich snel (kunnen) aanpassen aan de «tucht van de markt»?

De leden van de D66-fractie zijn het met de regering eens dat het EU-beleid beter gericht had kunnen zijn op MOL's enerzijds en niet-MOL's anderzijds. Gezien de historische achtergronden van de ACS-landen en de ingrijpende wijzigingen die deze fundamenteel andere aanpak met zich mee zou brengen, begrijpen deze leden dat dit onderscheid in Europees verband niet haalbaar was. Zij spreken echter de hoop uit dat Nederland blijft ijveren voor een gemeenschappelijke aanpak, die onderscheid maakt tussen MOL's en niet MOL's. Deze leden zouden graag van de regering vernemen of zij deze wens van de D66-fractie onderstreept en zo ja, welke stappen zij wil ondernemen om de weg vrij te maken voor de door Nederland gewenste aanpak.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de verschuiving van entitlement naar plichten bij de ontvangende landen. Hoe zullen de prestaties van de betrokken ACS-landen worden gemeten? Welke sectoren van ontwikkelingssamenwerking bedoelt de regering wanneer zij spreekt over prioritaire sectoren waarin de EU actief is en meerwaarde heeft (pagina 12)? Is er een verschil tussen de eerste en de tweede categorie? Hoe verloopt de besluitvorming over de besteding van de financiële enveloppe die per land beschikbaar is tussen macro-economische begrotingssteun, sectorsteun of projecthulp? Deze leden stemmen overigens van harte het laten (ver)vallen van ouderwetse instrumenten als Stebex en Sysmin. Zij vragen of dit moeilijk lag bij de ACS-landen?

II ARTIKELEN

Artikel 4 tot en met 7

In deze artikelen wordt aangegeven dat in de nieuwe vorm van samenwerking sprake zal zijn van een rol voor diverse actoren, te weten nationale, regionale en lokale overheden, de particuliere sector, sociale en economische partners alsmede partners van het maatschappelijk middenveld. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de regering het Europese Ontwikkelingsfonds (EOF) een geschikt orgaan acht om aan deze gedachte, die veel aantrekkelijke kanten heeft, concrete inhoud te geven?

Artikelen 8 tot en met 11

De leden van de CDA-fractie vragen of de formulering van deze artikelen betekent dat, indien staten een gewapend conflict aangaan met een andere staat, er een rechtsgrond bestaat de samenwerking op te schorten?

Artikel 13

In artikel 13 wordt overeengekomen dat de EU en ACS-landen hun onderdanen die illegaal verblijven op het grondgebied van een andere partij, zullen terugnemen. Echter met betrekking tot het «hoe» daarvan moeten eerst nog bilaterale overeenkomsten worden gesloten, waarin specifieke details van terug- en overnames worden vastgelegd evenals met betrekking tot personen van derde landen en stateloze personen. De leden van de VVD-fractie vragen of dit nu betekent dat Nederland alhier illegaal verblijvende onderdanen van ACS-landen benevens derde landers en stateloze personen zonder meer kan terugzenden naar het land van herkomst of moet er dan eerst nog een bilaterale overeenkomst worden gesloten? Betekent dit dan dat er nog (15 x 71) bilaterale overeenkomsten moeten worden gesloten? Welke sancties staan er op een weigering van een terug- of overname van een onderdaan?

De leden van de CDA-fractie vragen, in het geval een ACS-land zich niet houdt aan de bepaling illegaal verblijvende onderdanen in een EU-land terug te nemen, welke gevolgen dit zal hebben op de in de Overeenkomst voorziene samenwerking tussen de EU en het desbetreffende land?

Artikel 15

De leden van de VVD-fractie vinden de structuur van de Overeenkomst met zoveel verschillende landen ondoelmatig en de verdeling van de verantwoordelijkheden onduidelijk. De Commissie is belast met de uitvoering van de Overeenkomst, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Raad van Ministers (artikel 15). Wie doet het financiële beheer en wie legt daarover aan wie verantwoording af? Is de regering bereid de Algemene Rekenkamer een onderzoek te laten doen naar de rechtmatigheid en de doelmatigheid van het EOF, voor zover dat de ministeriële verantwoordelijkheid betreft? Zo nee, waarom niet?

In de Overeenkomst staat weinig over rapportages en evaluatie. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij aan kan geven hoe zij zich de rapportage aan de Tweede Kamer voorstelt, met name over de uitvoering van de Overeenkomst en over de besteding van het EOF en de daarbij behorende accountantscontroles en verslagen van de Rekenkamer? Kijkt de IOB ook naar de uitvoering van deze Overeenkomst?

Acht de regering de versnippering over 71 landen doelmatig? Bestaan er overzichten per land van wat er gedaan wordt met de EOF-middelen? Is daarbij sprake van sectorbeleid? Zijn er duidelijke doelen en beoogde meetbare resultaten afgesproken?

Zo niet, waarop wordt dan gestuurd?

Wat is de samenhang tussen het nationale OS-beleid, het communautaire OS-beleid en deze Overeenkomst? Is er sprake van consistentie en coherentie? Wat is de samenhang met het gemeenschappelijk landbouwbeleid? De Raad van State heeft gevraagd welke gevolgen deze Overeenkomst heeft voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en in het verlengde daarvan voor het Nederlandse landbouwbeleid? De regering geeft aan dat in antwoord daarop aan de toelichting op bijlage 5 een passage is toegevoegd. Welke passage is dat en in hoeverre is dat een antwoord op de vraag van de Raad van State?

Artikel 17

In artikel 17 lid 1, althans in de ter beschikking staande tekst (Brussel, 11.04.2000) is sprake van «een gelijk aantal vertegenwoordigers van de ACS en vertegenwoordigers van de ACS-staten». De leden van de VVD-fractie vragen of de eerste keer ACS gelezen moet worden als EG? Waarom worden er, gelet op zowel de doelstellingen van de Paritaire Parlementaire Vergadering (PPV) als in verband met de gelijkwaardigheid van de partners, geen leden van de nationale parlementen van de EG-lidstaten uitgenodigd? Zou dat de democratische controle niet zeer ten goede komen? Wat kost een bijeenkomst van de Raad van Ministers en wat kost de PPV per jaar? Worden deze kosten betaald uit het EOF en vallen deze kosten onder de ODA-definitie?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering accepteert dat het OS-beleid van de EU nog steeds primair gericht is op de ACS-landen en daarmee op een groot aantal niet-MOL's in plaats van op de MOL's wereldwijd?

Hoe verantwoordt de regering dat de zeven miljard gulden die deze Overeenkomst Nederland zal gaan kosten maar zeer ten dele ten goede komt aan de doelgroep van ons OS-beleid? Wat is de mening van de Algemene Rekenkamer hierover? Waarom is de Nederlandse bijdrage aan het EOF onevenredig hoog, namelijk 5,2% in plaats van 4,5%? Waarom heeft de regering hiermee ingestemd, dit mede in het licht van de a-selectieve en ondoelmatige aanwending van de middelen van het EOF?

Voorts vragen deze leden of, gelet op het overschot uit het vorige EOF van 9 miljard euro en de toenemende participatie van de ACS-landen in de wereldeconomie, het EOF IX met 13,8 miljard euro niet erg ruim bemeten is? Hoe gaat aan de nieuwe toewijzingsmethodiek: op basis van behoeften en prestaties, inhoud en vorm worden gegeven? Gaat dit niet leiden tot een enorme bureaucratie? Hoe gaat de beoogde decentralisatie van bevoegdheden eruit zien? Blijft de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de meest betrokken Nederlandse bewindslieden geheel in tact? Hoe gaat invulling gegeven worden aan de verantwoording jegens het Nederlandse parlement? Wat is de mening van de Algemene Rekenkamer hierover?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de looptijd van twintig jaar verantwoordt? Eerder was met de Tweede Kamer afgesproken dat gestreefd zou worden naar tien, maximaal vijftien jaar. Twintig jaar is erg lang, met name tegen de achtergrond van de WTO. Kan de Overeenkomst eerder worden beëindigd en welke consequenties heeft dat dan?

De leden van de VVD-fractie zien het als een winstpunt dat het non-discriminatie-beginsel uit de oude Lomé-overeenkomst is komen te vervallen. Hierdoor kan aan ACS-MOL's meer markttoegang worden geboden. Maar waarom gelden die preferenties niet ook voor andere MOL's? Waarom wordt er niet geharmoniseerd met het APS van de EU? Wat en wie verzet zich daartegen? Waarom is een ACP-niet-MOL ons liever dan een niet-ACS-MOL? Staat dit niet haaks op het Nederlandse OS-beleid? Waarom is de wederkerigheid niet geregeld op basis van het principe van de meestbegunstigde natie? Wat en wie verzet zich daartegen?

Artikelen 36, 37 en 38

In deze artikelen wordt aangegeven dat er rekening zal worden gehouden met zogenaamde gevoelige sectoren. De leden van de CDA-fractie vragen of deze formulering zowel op de ACS- als op de EU-landen slaat? Ook vragen deze leden in hoeverre de regering nog mogelijkheden ziet om binnen het kader van de WTO te komen tot een preferentiële toegang van ACS-bananen?

De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarom in artikel 37 lid 9 de woorden «vrijwel alle» toegevoegd zijn aan de producten uit de MOL's? Wat wordt daarmee bedoeld? Welke producten worden wel en welke worden niet toegevoegd en waarom die niet?

Is de consequentie van deze overeenkomst dat de EU vóór 2008 met 34 of meer ACP-niet-MOL's vrijhandelsovereenkomsten moet gaan sluiten, met overgangsperioden tot 2020? Is de vrees voor slepende onderhandelingen en een geldverslindende bureaucratie in dezen geheel onterecht? De leden van de VVD-fractie vragen of de WTO deze discriminatie ten opzichte van andere landen zal accepteren? Is het voor de WTO aanvaardbaar dat er protocollen over suiker, rund-en kalfsvlees blijven bestaan? Is de WTO reeds geconsulteerd over de benodigde «waiver» voor de periode tot 2008? Wat is de visie van de WTO op de Overeenkomst?

Artikelen 39 en 40

Nederland is geen voorstander van een speciale en verschillende behandeling van de ACS-landen binnen het kader van de WTO. Feit is echter dat de Overeenkomst van Cotonou de ACS-landen wel in een uitzonderingspositie brengt, tenzij de EU en de ACS-landen op voorhand alle andere ontwikkelingslanden dan die van de Overeenkomst toestaan. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre hier sprake is van een spanning tussen dit uitgangspunt en de WTO-beginselen?

Artikelen 44, 45 en 46.

De leden van de CDA-fractie willen vernemen of de erkenning van het belang van de WTO-overeenkomst inzake handelsaspecten van intellectuele eigendom inhoudt dat de interpretatie van de definitie daarvan in de Overeenkomst van Cotonou even breed is als die in het desbetreffende WTO-verdrag?

Artikel 58

De leden van de CDA-fractie willen weten waarom is geaccepteerd dat ontwikkelingssamenwerking via NGO's de instemming moet hebben van de ACS-landen? Gesteld dat een ACS-land geen instemming verleent, dient dit dan gevolgen te hebben voor de ontwikkelingsrelatie tussen een EU-overheid, i.c. Nederland, en de overheid van een ACS-land?

Artikel 65

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre in de Overeenkomst de mogelijkheid gecreëerd wordt om de Nederlandse financiële inbreng onderhevig te maken aan het VBTB-proces?

Artikel 68

De leden van de CDA-fractie erkennen dat er grote bezwaren waren verbonden aan de Stabex- en Minex-stelsels ter compensatie van tegenvallende exportontvangsten. In de Overeenkomst wordt voorzien in een extra financiële bijdrage voor de lange-termijnontwikkeling. Feit is echter dat de genoemde exportontvangsten op korte termijn heftig kunnen schommelen en zeer aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de overheidsbegroting alsmede de monetaire reserves. Wat wordt in dezen verstaan onder een extra bijdrage voor de lange termijn?

Artikel 77

Artikel 77 gaat over investeringsgaranties. De leden van de VVD-fractie vragen of dat nu echt een taak van de EU is? Lid 4 spreekt van «complementaire en toegevoegde waarde». Waaraan en aan wie wordt geacht om die toetsing te doen? Wie houdt hier toezicht op en op welke wijze wordt daarover aan de Tweede Kamer gerapporteerd?

Deze leden vragen of dit niet een volledige doublure van MIGA is? Zo ja, waarom en zo nee, waar zit het verschil? Zijn deze investeringsgaranties niet zeer fraudegevoelig? Hoe wordt de risicodekking gerealiseerd? Tevens vragen deze leden of de minister voor Ontwikkelingssamenwerking volledig verantwoordelijk en aanspreekbaar is waar het gaat om de gang van zaken met betrekking tot dit instrument?

Artikel 83

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toezeggen dat de Tweede Kamer tenminste eenmaal per jaar een rapportage ontvangt van het ACS-EG-Comité zoals genoemd in artikel 83?

Artikelen 96 en 97

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe, in het licht van deze twee artikelen, sinds maart 2000 wordt omgegaan met Zimbabwe? Zijn er nog andere landen waarvoor activering van deze artikelen opportuun zou zijn?

Voor de leden van de VVD-fractie is het winst dat het criterium «goed bestuur» is opgenomen in de Overeenkomst. Welke landen voldoen daaraan volgens de regering? Alle ACS-landen? Ook Kongo, Fiji, Niger, Nigeria, Togo en Zimbabwe? Welke landen niet? Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of een land op grond van het criterium corruptie kan worden onderworpen aan de procedures zoals beschreven in de artikelen 96 en 97? Acht de regering deze artikelen doelmatig? Hoe corrupt moet een land zijn om niet meer met deze Overeenkomst te mogen meedoen? Kan de regering aangeven op welke plaats van de wereld-corruptie-index bijvoorbeeld Nigeria, Tanzania en Zambia staan? Het criterium «goed bestuur» is helaas niet opgenomen in het rijtje van essentiële elementen waarop de opschortingbepaling van toepassing is. Betekent dit dat als een regering de veiligheid van zijn burgers onvoldoende kan garanderen, een slecht financieel beleid voert, nalaat conflicten te bestrijden, deelneemt aan oorlogen elders en een relatief hoge defensiebegroting heeft, dat allemaal geen reden is tot opschorting over te gaan? Waarom is dat aanvaardbaar voor de regering? In ons bilaterale beleid zijn we strenger. Vanwaar dit meten met twee maten? Hoe moet een land daarmee omgaan, als er zowel een ACS-EG-relatie als een bilaterale relatie met Nederland bestaat? Wat is dan de norm?

III SLOTOPMERKINGEN

De leden van de PvdA-fractie waarderen zeer dat armoedebestrijding en gender hoog op de agenda van de Overeenkomst van Cotonou staan. De praktische uitwerking is echter nog onduidelijk. Armoedebestrijding en gender moeten geïntegreerd worden in het ontwikkelingsbeleid van en met de ACS-landen. Maar hoe gaat dit concreet in zijn werk? Vaak ontbreekt het de ACS-landen aan kennis en expertise om goede voornemens om te zetten in effectief beleid. Hoe gaan Nederland en de EU hen ondersteunen om capaciteit ten aanzien van armoedebestrijding en vooral gender te vergroten zodat het niet bij papieren beloftes blijft? Onder het Cotonou Verdrag is afgesproken dat er mid-term reviews (twee tot drie jaar) worden gedaan. Kan er afgesproken worden dat de eerste review wordt gedaan om te kijken wat de impact van de verschillende hulpprogramma's is geweest op vrouwen, armoedebestrijding en andere hoofddoelen van EU hulp?

De leden van de VVD-fractie hebben nog enige vragen. Zouden de belangen van de ACS-landen niet beter gediend zijn met een zo spoedig mogelijke marktopening door de EU en idem integratie in de WTO enerzijds en aansluiting bij de internationale ontwikkelingsarchitectuur anderzijds? Zou daar dan ook niet de hulp van de EU primair op gericht moeten zijn? Is tegen die achtergrond de Overeenkomst doelmatig of een dwaalweg? Wat rechtvaardigt het tot 2020 voortzetten van deze relatie met de ACS-landen? Alleen historische banden?

Voorts willen deze leden weten of nieuwe toetreders tot de EU geacht worden ook tot deze Overeenkomst toe te treden en welke gevolgen heeft dit zowel voor de toetreders als voor de ACS-landen? Wat zijn de consequenties indien het Nederlandse parlement de Overeenkomst niet zou ratificeren? Zou de regering kans zien de in dat geval vrijvallende 7 miljard gulden effectiever in te zetten ten gunste van de doelgroep van ons OS-beleid? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van de overeenkomst in de andere EU-landen?

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de leden van de D66-fractie zich kan vinden in het wetsvoorstel goedkeuring van de op 22 juni 2000 te Cotonou totstandgekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Staten van Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten.

De voorzitter van de commissie,

De Boer

De griffier voor dit verslag,

Kok


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Van Middelkoop (ChristenUnie), Valk (PvdA), Apostolou (PvdA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), de Boer (GroenLinks), voorzitter, Verburg (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Remak (VVD), Wilders (VVD), Molenaar (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), C. Cörüz (CDA).

Plv. leden: Dijkstal (VVD), Van Baalen (VVD), De Graaf (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Zijlstra (PvdA), Belinfante (PvdA), Eurlings (CDA), Cherribi (VVD), De Haan (CDA), Scheltema-de Nie (D66), van Bommel (SP), Harrewijn (GroenLinks), Gortzak (PvdA), Ter Veer (D66), Snijder-Hazelhoff (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Rijpstra (VVD), Balemans (VVD), Duivesteijn (PvdA), Van den Akker (CDA), Leers (CDA).

Naar boven