Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27670 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27670 nr. A |
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 13 juli 2000 en het nader rapport d.d. 4 april 2001, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 12 mei 2000, no. 00.003056, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het vervallen van de wettelijke leeftijdsgrens voor commissarissen.
Het wetsvoorstel strekt ertoe de wettelijke leeftijdsgrens van 72 jaar voor een commissaris van een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij, een naamloze vennootschap (N.V.) of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (B.V.) te laten vervallen. Volgens de toelichting is de opvatting dat een persoon die de leeftijd van 72 jaar heeft bereikt per definitie niet meer in staat is om zijn taak naar behoren uit te oefenen, niet langer houdbaar en dient het functioneren onafhankelijk van de leeftijd te worden beoordeeld.
De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen. Hij acht afschaffing van de wettelijke leeftijdsgrens ongewenst en is van oordeel dat over het voorstel niet positief kan worden geadviseerd.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 mei 2000, kenmerk 00.003056, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 juli 2000, nr. W03.00.0184/l, bied ik U hierbij aan.
1. Grondslag wettelijke leeftijdsgrens
De leeftijdsgrens berust volgens de wetsgeschiedenis op een behoefte die ten tijde van de invoering hiervan in 1971 algemeen in het bedrijfsleven werd gevoeld. Als voordeel van een wettelijke leeftijdsgrens boven een leeftijdsgrens in de statuten werd beschouwd dat een wettelijke leeftijdsgrens een meer objectief karakter heeft en minder persoonlijke gevoeligheden raakt. De vraag is destijds gesteld of met de leeftijdsgrens niet gediscrimineerd wordt ten aanzien van ouderen die nog zeer wel in staat zijn de functie van commissaris te vervullen.2 Door de regering is geantwoord dat iedere grens iets willekeurigs heeft maar dat blijkens de ervaringen in het bedrijfsleven de voordelen van het ontbreken van een grens niet opwegen tegen de nadelen daarvan.3 De toenmalige Minister van Justitie Polak verklaarde dienaangaande: «Het is waar dat een bekwame, bejaarde commissaris geen uitzondering is; het is – helaas – nog veel minder uitzondering, dat een commissaris niet beseft dat er een tijd van gaan is (...). In dat soort gevallen is het moeilijk, de commissaris weg te krijgen.»1
In een recent arrest dat in de toelichting niet wordt genoemd, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wetgever destijds op toereikende, de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdende gronden geoordeeld dat voor het onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond bestond.2 Er is sprake van een legitiem doel en een passend middel, en er is geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd als bedoeld in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.3 In dit arrest overweegt de Hoge Raad voorts dat zich sinds de invoering van de huidige artikelen een wijziging in de maatschappelijke opvatting heeft voorgedaan, waardoor een onderscheid naar leeftijd thans eerder als ongerechtvaardigd zal worden aangemerkt dan voorheen.4Volgens de Hoge Raad kan evenwel niet worden gezegd dat het hanteren van leeftijdsgrenzen waarboven bepaalde functies niet meer mogen worden uitgeoefend, niet langer in overeenstemming is met de rechtsopvatting van brede lagen van de bevolking. De Advocaat-Generaal had reeds in de conclusie voorafgaande aan dit arrest in kernachtige bewoordingen op het belang van continuering van een wettelijke leeftijdsgrens gewezen.5
Mede gelet op dit oordeel van de Hoge Raad dat het hier niet gaat om discriminatie, moet de maximumleeftijd voor een commissaris worden bezien in het licht van de functie. De raad van commissarissen heeft tot taak om effectief toezicht uit te oefenen op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en om het bestuur met raad terzijde te staan. Voor elk lid van de raad van commissarissen moet de eis worden gesteld dat hij in zijn hoedanigheid optimaal functioneert. Deze taak en de daaruit voortvloeiende vennootschappelijke verantwoordelijkheid, waarvan het een maatschappelijk belang is dat zij optimaal wordt vervuld, zijn de redenen die destijds hebben geleid tot invoering van de maximumleeftijdsgrens voor commissarissen, naar de mening van de Raad nog onverminderd geldig. Niet betwistbaar lijkt dat men doorgaans bij het ouder worden in mindere mate over het vermogen zal beschikken om op relevante nieuwe ontwikkelingen in te spelen alsmede het bestuur te controleren en met raad terzijde te staan, naar gelang de eigen actuele ervaring in het bedrijfsleven en ook elders afneemt.6 Dat dit niet voor alle betrokkenen gelijkelijk het geval is, doet daar niet aan af. De leeftijdsgrens strekt er evenwel niet alleen toe om te voorkomen dat door de gevorderde leeftijd de feitelijke vervulling van de toezichthoudende functie niet meer toereikend is, maar dient ook als waarborg dat de raad van commissarissen zijn taken kan verrichten zonder dat er in of buiten de onderneming twijfel kan ontstaan of in een concreet geval de tijd is aangebroken dat als gevolg van zijn gevorderde leeftijd een commissaris zijn functie niet meer optimaal vervult dan wel het risico daartoe niet meer te verwaarlozen is.
Het voorstel tot afschaffing van de leeftijdsgrens wordt in de toelichting gemotiveerd met als enig argument dat het niet langer houdbaar is dat een persoon die de leeftijd van 72 jaar heeft bereikt per definitie niet meer in staat is om zijn taak naar behoren te vervullen. Die opvatting was echter ten tijde van de invoering van de leeftijdsgrens ook al niet houdbaar en de wetgever was zich daarvan bewust; dat was ook niet het motief voor invoering. Gegeven de verschillen tussen mensen, heeft een leeftijdscriterium altijd tot op zekere hoogte een arbitrair karakter. Indien dit dan ook thans een doorslaggevende overweging zou zijn om tot afschaffing te komen van de leeftijdsgrens voor commissarissen, dan zal dat gevolgen kunnen hebben voor de houdbaarheid van andere leeftijdsgrenzen in en buiten de wetgeving. De Raad wijst in dat verband op de vergelijkbare situatie welke bijvoorbeeld bestaat voor leden van de rechterlijke macht en van Hoge Colleges van Staat. Ook in die gevallen moet het stellen van (verplichte) wettelijke leeftijdsgrenzen niet als leeftijdsdiscriminatie worden gezien, maar als een functioneel gerechtvaardigde waarborg.
Naar de mening van de Raad bevat de toelichting, het belang van de functie van commissaris in aanmerking genomen, geen toereikende argumenten voor het schrappen van de wettelijke leeftijdsgrens. Het college is van oordeel dat een dwingendrechtelijke leeftijdsgrens voor commissarissen niet kan worden gemist.
1. Het door eerdere kabinetten naar aanleiding van het rapport «Leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving» ingezette en door het huidige kabinet voortgezette beleid is dat leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving moeten kunnen worden gerechtvaardigd. Leeftijdsgrenzen waarvoor geen objectief gerechtvaardigde redenen kunnen worden aangedragen, dienen te worden geschrapt. In de uitspraak van de Hoge Raad van 8 mei 1998, waarnaar de Raad verwijst, heeft de Hoge Raad overwogen dat de wetgever destijds op toereikende, de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdende gronden heeft geoordeeld dat voor het onderscheid naar leeftijd een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond bestond. Met het onderscheid werd een legitiem doel nagestreefd met een passend middel, zodat er geen sprake was van een ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd als bedoeld in artikel 26 IVBPR. De Hoge Raad heeft er daarbij op gewezen dat zich in de maatschappelijke opvattingen een wijziging heeft voorgedaan, waardoor een onderscheid naar leeftijd thans eerder als ongerechtvaardigd zal worden aangemerkt, daarbij onder meer verwijzend naar het wetsvoorstel verbod op leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie bij de arbeid (Kamerstukken II, 1999/2000, 25 677). Zoals in de memorie van toelichting al opgemerkt, heeft in 1998 het toenmalige kabinet aangegeven dat de wettelijke leeftijdsgrens voor commissarissen zou worden vervangen door de mogelijkheid bij de statuten regels te stellen omtrent de maximale benoemingstermijnen en de mogelijkheden tot herbenoeming.
De thans aan de orde zijnde vraag is derhalve niet, zoals in het arrest van de Hoge Raad, of in 1971 op goede gronden een absolute leeftijdsgrens in de wet is opgenomen, maar of deze leeftijdsgrens, gelet op de gedachten over het hanteren van leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving en de aangescherpte verantwoordingsplicht voor commissarissen, moet worden gehandhaafd. Tegen de achtergrond van de verscherpte verantwoordingsplicht, waarop ook in de memorie van toelichting is gewezen, is een leeftijdsgrens als waarborg dat de raad van commissarissen zijn taken kan verrichten zonder dat er in of buiten de onderneming twijfel kan ontstaan of een commissaris, gelet op zijn gevorderde leeftijd zijn functie niet meer optimaal verricht, geen toereikend middel. De reden van de opname van een leeftijdsgrens voor commissarissen was ook destijds gelegen in het waarborgen van een optimaal functionerende raad van commissarissen. Het kabinet meent dat er andere mogelijkheden zijn om het eventuele probleem van niet goed functionerende commissarissen op te lossen dan door het stellen van een naar zijn aard inflexibele leeftijdsgrens. Het functioneren van een commissaris kan onafhankelijk van de leeftijd worden beoordeeld. De wet biedt daarvoor verscheidene mogelijkheden waaronder, in tegenstelling tot de situatie bij leden van de rechterlijke macht en Hoge Colleges van Staat, de benoeming voor bepaalde tijd. Overigens voorziet de nota van wijziging bij het wetsvoorstel verbod op leeftijdsdiscriminatie bij de arbeid in schrapping van de leeftijdsgrenzen om tot vice-president van de Raad van State, staatsraad of staatsraad in buitengewone dienst te worden benoemd, dan wel tot lid van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II 1999/2000, 26 880, nr. 5).
Over de overwegingen om thans schrapping van de leeftijdsgrens voor te stellen kan nog het volgende worden opgemerkt.
Bij structuurvennootschappen worden commissarissen voor een periode van vier jaren benoemd. De commissarissen worden door de raad van commissarissen benoemd. De algemene vergadering van aandeelhouders en de ondernemingsraad hebben recht van aanbeveling en bezwaar. De benoemingsprocedure en de benoeming voor bepaalde tijd laten voldoende ruimte open om het functioneren van de commissaris zo nodig in heroverweging te nemen. Bij grote coöperaties en grote onderlinge waarborgmaatschappijen geldt hetzelfde.
De Sociaal-Economische Raad (SER) heeft op 19 januari jl. advies uitgebracht over het functioneren en de toekomst van de structuurregeling en heeft in zijn advies ook aandacht geschonken aan de positie van commissarissen. Het kabinet heeft bij brief van 9 februari 2001 (kamerstukken II, 2000/2001, 25 732, nr. 18) aan de Tweede Kamer bericht wetgeving op grondslag van dat advies te willen voorbereiden. De raad van commissarissen krijgt volgens het voorstel een bindend recht van voordracht, dat door de algemene vergadering doorbroken kan worden door 2/3 van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarbij tenminste 1/3 van het geplaatste kapitaal is vertegenwoordigd. Om het evenwicht tussen de algemene vergadering en de ondernemingsraad te bewaren, krijgt de ondernemingsraad voor ten hoogste 1/3 van het aantal leden van de raad een bijzonder voordrachtsrecht. De aanbeveling van de SER dat de raad een profielschets voor de samenstelling van de raad opstelt, wordt overgenomen en in de wet vastgelegd. Dat geldt ook voor de verplichting om bij een voordracht voor herbenoeming mede te delen op welke wijze een commissaris zijn taak als commissaris heeft vervuld. Teneinde goed toezicht te garanderen moet de herbenoeming worden gebaseerd worden op een positief oordeel ten aanzien van het functioneren. Een herbenoeming is mitsdien nooit vanzelfsprekend.
Volgens de commissie corporate governance, die destijds werd ingesteld door de Vereniging voor Effectenhandel en de Vereniging van effecten uitgevende ondernemingen, verdient het aanbeveling dat ook commissarissen bij gewone vennootschappen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen voor bepaalde tijd worden benoemd. Gedacht wordt aan een periode van vier jaren. De wet staat daaraan niet in de weg.
Overigens kunnen er niet alleen aan het einde van een benoemingstermijn maatregelen worden getroffen. Slecht functionerende commissarissen kunnen tussentijds worden ontslagen. Onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden kunnen zij zelfs persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.
Het belang van goed toezicht en advies door de raad van commissarissen kan derhalve met name bij de benoeming voor bepaalde tijd op een meer op de concrete situatie toegespitste wijze worden gediend.
Op dit moment staat de wettelijke leeftijdsgrens ten onrechte in de weg aan de benoeming van een commissaris van 72 jaren of ouder die gelet op zijn kennis en ervaring uitstekend in staat is de aan hem op te dragen toezichthoudende en adviserende taken te vervullen.
Onverminderd het voorgaande merkt de Raad het volgende op.
2. Benoemingstermijnen
In de toelichting wordt vermeld dat de wet de mogelijkheid biedt het functioneren van commissarissen, onafhankelijk van de leeftijd, te beoordelen. Aangegeven wordt dat voor de grote coöperaties, grote onderlinge waarborgmaatschappijen en structuurvennootschappen de benoemingsprocedure en de benoeming voor bepaalde tijd voldoende ruimte laten om het functioneren van de commissaris te beoordelen. Voor de gewone coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, N.V. en B.V. is de periode van benoeming echter niet wettelijk geregeld.
Het college wijst erop dat commissarissen alleen bij de grote coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, N.V. en B.V. ontslagen kunnen worden wanneer hiertoe door een vertegenwoordiger aangewezen door de raad van commissarissen, door de algemene vergadering of door de ondernemingsraad een verzoek wordt gedaan aan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.1 Aangezien bij de gewone coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij. N.V. en B.V. dit correctiemechanisme ontbreekt en commissarissen uitsluitend kunnen worden ontslagen door degene die bevoegd is tot benoeming2 (doorgaans de algemene vergadering van aandeelhouders), bestaat er, indien er geen maximale leeftijdsgrens is bij deze categorieën van ondernemingen, behoefte aan een wettelijke ingreep die noopt tot periodieke beoordeling.
De Raad acht het van groot belang dat voor de gewone coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, N.V. en B.V. een maximale benoemingstermijn in de wet wordt opgenomen, indien de verplichte wettelijke leeftijdsgrens voor commissarissen vervalt. Niet valt in te zien waarom, als er geen wettelijke leeftijdsgrens meer zou zijn, een dergelijk onderscheid tussen de grote en de gewone coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, N.V. en B.V. op dit punt gerechtvaardigd zou zijn. Bij wet zou de benoemingstermijn op maximaal vier jaar kunnen worden gesteld, zoals thans bij de grote coöperatie, onderlinge en structuurvennootschappen het geval is.
Gelet op het voorgaande adviseert de Raad een dergelijke voorziening in het wetsvoorstel op te nemen.
2. Bij grote coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen en bij structuurvennootschappen is een raad van commissarissen wettelijk verplicht.
Daarom zijn de benoemingsprocedure en de benoeming voor bepaalde tijd daar ook wettelijk geregeld. Bij gewone vennootschappen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen is een raad van commissarissen niet wettelijk verplicht. Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek staat er echter niet aan in de weg om in de statuten te bepalen dat er een raad van commissarissen is en dat de benoeming van commissarissen voor bepaalde tijd is. Het is de verantwoordelijkheid van deze ondernemingen om bij de keuze voor een raad van commissarissen ook de benoemingsprocedure en de periode van benoeming statutair te regelen. Er is dan ook geen dwingende reden om in het kader van dit wetsvoorstel een benoeming voor bepaalde tijd wettelijk te regelen.
3. Leeftijdsgrens in statuten
In de toelichting wordt ervan uitgegaan dat na schrapping van de wettelijke leeftijdsgrens er geen beletsel bestaat voor het stellen van een leeftijdsgrens in de statuten, zodat deze grens desgewenst in de statuten kan worden gehandhaafd dan wel nieuw kan worden opgenomen. Wel dienen, zo wordt aangegeven, voor de opname en de hoogte van een leeftijdsgrens objectief gerechtvaardigde redenen te bestaan.
De Raad wijst erop dat juist door het schrappen van de wettelijke leeftijdsgrens twijfel kan ontstaan of in den vervolge er nog wel objectief gerechtvaardigde redenen zijn voor het opnemen van een leeftijdsgrens in de statuten en of het stellen dan wel handhaven van een dergelijke statutaire grens niet leidt tot ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd.1 Thans wordt in de wetsartikelen waarin de maximumleeftijdsgrens is neergelegd tevens de vrijheid geboden in de statuten een lagere leeftijdsgrens op te nemen. Het wetsvoorstel heeft echter mede tot gevolg dat ook de wettelijke basis voor een statutaire maximumleeftijd vervalt. Het college acht het noodzakelijk dat schrapping van de leeftijdsgrens niet leidt tot rechtsonzekerheid. De toelichting geeft over de toelaatbaarheid van statutaire leeftijdsgrenzen, die niet berusten op een wettelijke bepaling, onvoldoende houvast.
Het verdient daarom naar het oordeel van de Raad aanbeveling ten minste een maximumleeftijdsgrens voor commissarissen in de wet op te nemen als bepaling van regelend recht, waarvan dan in de statuten zowel naar beneden als naar boven kan worden afgeweken.
3. Op grond van het geldende recht is het mogelijk een leeftijdsgrens in de statuten op te nemen die lager is dan de wettelijk voorgeschreven leeftijdsgrens van 72 jaren. Uit het wetsvoorstel volgt dat het stellen van een leeftijdsgrens nooit vanzelfsprekend is en dat zowel voor de opname als voor de hoogte van een leeftijdsgrens in de statuten objectief gerechtvaardigde redenen dienen te bestaan. De vraag of dergelijke redenen – gelet op het onderhavige wetsvoorstel – zich kunnen voordoen, is niet in het algemeen te beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bovendien behoeft een statutaire regeling niet de vorm te hebben van een leeftijdsgrens. Denkbaar is de herbenoeming van een commissaris aan beperkingen te onderwerpen, bijvoorbeeld dat een commissaris slechts twee keer kan worden herbenoemd. De wetgever is destijds bij de bepaling van de leeftijdsgrens van 72 jaren ook uitgegaan van een commissaris van 60 jaren die maximaal twee keer herbenoemd werd. Een maximumleeftijdsgrens van regelend recht, zoals de Raad suggereert, zal ook objectief gerechtvaardigd moeten kunnen worden. Een rechtvaardiging voor een dergelijke algemene leeftijdsgrens laat zich bij commissarissen niet gemakkelijk denken. De omstandigheid dat de in de wet gestelde maximumleeftijdsgrens regelend recht is, kan gelet op de hierboven genoemde overwegingen niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. Het belang van goed toezicht en advies kan, zoals eerder aangeven, op een meer op de concrete situatie toegespitste wijze worden gediend met name door de benoeming in de raad voor bepaalde tijd.
4. Commissie vennootschapsrecht
Het is het college opgevallen dat over dit onderwerp geen advies is uitgebracht door de commissie vennootschapsrecht. Dat acht de Raad een belangrijk gemis omdat het hier gaat om een wetsvoorstel dat, zoals hiervoor aangegeven, een breuk betekent met een regeling die ten tijde van de totstandkoming op brede instemming kon bogen en waarvan geenszins vaststaat dat de merites ervan vanuit een oogpunt van voorzorg voor een waarborg voor optimaal toezicht op de gang van zaken bij de vennootschap en de met haar verbonden onderneming niet opwegen tegen de bezwaren in individuele gevallen. De verwijzing in de toelichting naar de standpunten van de commissie corporate governance, die destijds werd ingesteld door de Vereniging voor Effectenhandel en de Vereniging van effectenuitgevende ondernemingen, en van het Nederlands Centrum voor Directeuren en Commissarissen geeft weliswaar enige indicatie hoe omtrent deze materie wordt gedacht in bepaalde kringen van het bedrijfsleven, maar laat onverlet de behoefte aan een deskundig advies, zoals gebruikelijk is bij wetsvoorstellen die ingrijpen op het gebied van het ondernemingsrecht. Dergelijk advies is in het bijzonder geboden bij afschaffing van een wettelijke regeling die mede gezien een recente rechterlijke uitspraak nog steeds niet alleen als rechtmatig, maar ook als doelmatig kan worden aangemerkt. De Raad adviseert dit advies alsnog in te winnen, opdat ook de samenhang aan de orde kan komen van dit onderwerp en meer algemeen het bij wet voorzien in een correctiemechanisme met betrekking tot niet goed functionerende commissarissen.
4. Het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting sluiten aan bij het door eerdere kabinetten ingezette en ook door het huidige kabinet onderschreven beleid om leeftijdsgrenzen kritisch te toetsen en te schrappen indien zij niet kunnen worden gerechtvaardigd. Verwezen wordt ook hier naar het standpunt van de commissie corporate governance en naar het standpunt van het Nederlands Centrum voor Directeuren en Commissarissen. Die standpunten houden in dat het naar behoren functioneren van de raad kan worden bevorderd door een herbenoeming voor bepaalde tijd. Dat geldt zeker als, zoals de SER heeft voorgesteld, bij een herbenoeming moet worden medegedeeld hoe de commissaris zijn taak heeft vervuld. Het schrappen van de leeftijdsgrens riep geen vragen van vennootschapsrechtelijke aard op waarover het advies van de commissie vennootschapsrecht moest worden gevraagd. Ik acht het dan ook niet zinvol om alsnog het advies van de commissie in te winnen. Uiteraard zal wel over het wetsvoorstel tot wijziging van de structuurregeling, met inbegrip van de regels van ontslag van commissarissen, advies worden gevraagd aan de commissie.
De Raad van State heeft mitsdien bezwaar tegen het voorstel van wet en geeft U in overweging dit niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Ook het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 59 van het EG-Verdrag werd niet gehonoreerd.
De Hoge Raad wijst in dit verband op het wetsvoorstel leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie bij de arbeid. Het oorspronkelijke voorstel (kamerstukken II 1997/98, II, 25 677) is ingetrokken en vervangen door het op 9 november 1999 ingediende voorstel (kamerstukken II 1999/2000, II 26 880).
Dat daartoe twijfel bestaat blijkt ook uit de noot bij het voormeld arrest van M.G. Rood, TVVS 1998, nr. 7, blz. 210.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27670-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.