nr. 62
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 februari 2010
Hierbij bied ik u het interimrapport van het project «IMPEL-TFS1 Enforcement Actions II, Enforcement of EU Waste Shipment
Regulation, «Learning by doing» aan2.
Het project vindt plaats onder de paraplu van het IMPEL-TFS netwerk en wordt
geleid door de VROM-Inspectie. Het project is een vervolg op het eerdere samenwerkingsproject «Inforcement
Actions I (EA I), waarover ik de Tweede Kamer heb gerapporteerd (Kamerstukken,
vergaderjaar 2007–2008, 27 664, nr. 58 en nr. 59) en
waarover ik met u heb overlegd tijdens het Algemeen Overleg van 23 september
2008 (Kamerstuk, vergaderjaar 2008–2009, 27 664, nr. 60, verslag
van een algemeen overleg).
Aanleiding en doel
Ongeveer 15% van alle transportbewegingen in Europa betreft afvalstoffen.
Een groot deel van de afvalstoffen wordt op een milieuverantwoorde manier
verwerkt. Een deel van het afval bereikt helaas niet de juiste bestemming
waardoor milieu en gezondheid kunnen worden geschaad. Handhaving beperkt de
risico’s voor milieu en gezondheid en samenwerking tussen Europese lidstaten
op dit terrein draagt bij aan een gelijke handhavingdruk in Europa. Samenwerking
is een verplichting in de EG-Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA).
Het handhavingsproject IMPEL-TFS Enforcement Actions II (hierna EA II)
is gestart in het najaar van 2008 en loopt door tot begin 2011. Doel van het
project is net als EA I, het bevorderen en verbeteren van de handhaving van
de EVOA in alle lidstaten en andere Europese landen, het verifiëren van
bestemmingen van afval, het ontwikkelen van handhavingsinstrumenten en het
verbeteren van de samenwerking tussen lidstaten.
Conclusies
Het project boekt tot dusver positieve resultaten. Vergeleken met EA I
worden er meer inspecties uitgevoerd en doen meer landen actief mee (26, waarvan
22 landen inspecties hebben uitgevoerd, vergelijk EA I: 25 landen, waarvan
17 inspecties hebben uitgevoerd). Er vindt uitwisseling van inspecteurs plaats,
er worden gezamenlijk controlemiddelen ontwikkeld en ook andere autoriteiten,
die van groot belang zijn voor een goede handhaving van de EVOA, zoals politie
en douane, worden betrokken bij de inspecties. Dit duidt erop dat lidstaten
de handhaving van de EVOA steeds belangrijker gaan vinden en er meer prioriteit
aan geven. De handhavingsdruk binnen Europa wordt daarmee gelijkwaardiger.
Het interimrapport beschrijft ook de resultaten van de uitgevoerde controles.
Van oktober 2008 tot en met mei 2009 zijn 7886 transporten fysiek gecontroleerd.
Zo’n 25% daarvan betrof afvaltransporten. De gecontroleerde afvaltransporten
waren deels voorgeselecteerd op basis van een risicoanalyse en deels aselect
gekozen. In 19% van de gevallen (367 transporten) werd niet voldaan
aan de regels uit de EVOA. Van 203 van deze 367 transporten is door de deelnemende
landen gerapporteerd om wat voor overtredingen het precies ging. Het gaat
om overtredingen van administratieve bepalingen (63%) tot illegale
overbrengingen (37%). De overtredingen zijn gerapporteerd op basis
van het overtreden artikel waardoor niet precies kan worden aangegeven of
het hier om afvalstoffen van de groene lijst of oranje lijst gaat. Wel is
bekend dat, in geval van groene lijst afvalstoffen, het vaak gaat om afvalstoffen
die verontreinigd zijn waardoor ze niet als groene lijst afvalstof aangemerkt
kunnen worden. De verontreiniging kan zelfs zodanig zijn dat er sprake is
van huishoudelijk of gevaarlijk afval (zie de tabel op pagina 46).
Bij EA I voldeed 15% van de gecontroleerde transporten niet aan
de regels uit de EVOA, maar een directe vergelijking is vanwege het verschil
in manier van selectie van gecontroleerde transporten (risicogebaseerd danwel
a-select) niet te maken. Binnen het project wordt gestimuleerd om te inspecteren
op basis van een risicoanalyse, omdat dit de pakkans vergroot en de toezichtslast
voor nalevende bedrijven beperkt. Dit gebeurt meer en meer.
Net als bij EA I zijn de verschillen in overtredingpercentage per land
groot. Dat is deels te verklaren door de wijze van controleren (a-select of
voorselectie van vrachten), deels door de handhavingervaring van de inspecteurs
en deels ook door de controlefrequentie. Voor een aantal landen (Nederland,
Engeland, Duitsland) is aangegeven hoe tegen de overtredingen is opgetreden.
Dit is niet voor alle deelnemende landen gedaan omdat veel EVOA autoriteiten
hier geen uitspraak over kunnen of mogen doen. Wel is duidelijk dat er verschillen
zijn.
Aanbevelingen
Het verschil in handhavingniveau per land is nog steeds aanwezig. In een
aantal landen, met name bij enkele mediterrane landen en de nieuwe toetreders,
ontbreekt het nog steeds aan voldoende middelen, zijn er andere prioriteiten
gesteld en is de handhaving van de EVOA nog niet ingebed in de organisatie.
Aanbevolen wordt daarom de niet actieve landen te stimuleren om mee te doen,
een Europese risicoanalyse op afvalbewegingen uit te voeren, best practices
uit te wisselen om op risico gebaseerde inspecties te stimuleren en meer samenwerking
te bewerkstelligen met onder andere de Wereld Douane Organisatie. De aanbevelingen
worden opgepakt in het vervolg van het IMPEL project.
Vervolg
De aanbevelingen worden meegenomen in de volgende fase van dit project.
Inmiddels hebben 31 landen (ook niet EU landen) toegezegd deel te nemen aan
activiteiten in 2010. Slechts drie EU landen (Luxemburg, Griekenland en Italië)
participeren op dit moment nog niet; met Italië wordt actief gecommuniceerd
over hun mogelijke deelname. Medio 2011 volgt het volgende rapport van Enforcement
Actions II.
In de volgende inspectiefase zal deelnemende landen worden gevraagd overtredingen
verder te specificeren en te rapporteren over genomen maatregelen. Op deze
manier kan (de mate waarin er sprake is van) een level playing field beter
worden aangetoond en gestimuleerd.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer