nr. 13
SUBAMENDEMENT VAN HET LID SANTI
De ondergetekende stelt het volgende subamendement voor:
Het amendement Weekers c.s. (stuk nr. 12) wordt als volgt gewijzigd:
Toegevoegd wordt een onderdeel, luidende:
IV
Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIIA
De artikelen 649 lid 5 en 657 lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
en artikel II, vierde lid, vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.
Toelichting
Dit subamendement strekt ertoe dat de in het amendement Weekers c.s. (stuk
nr. 12) gemaakte uitzondering voor uitzendbureaus vervalt op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip.
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in de implementatie van de Europese
richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten
raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In de preambule
van de raamovereenkomst tussen Europese sociale partners, welke middels de
richtlijn tot uitvoering wordt gebracht, is vermeld dat de overeenkomst van
toepassing is op werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd,
met uitzondering van degenen die door een uitzendbureau ter beschikking van
een inlener worden gesteld. Nederland is derhalve niet verplicht het onderhavige
wetsvoorstel van overeenkomstige toepassing te doen zijn op uitzendrelaties.
In de context van de Nederlandse regelgeving, waarin de uitzendovereenkomst
met de inwerkingtreding van de wet Flexibiliteit en Zekerheid is ingebed in
het arbeidsovereenkomstenrecht (waarbij het arbeidsovereenkomstenrecht volledig
van toepassing is geworden op uitzendovereenkomsten, met als enige
uitzondering de bepaling – in artikel 7:691 BW – dat in de eerste
26 weken een soepeler regime geldt voor het beëindigen van de overeenkomst
bij einde opdracht) is er echter geen aanleiding ten principale met betrekking
tot deze specifieke arbeidsovereenkomst een uitzondering te maken op het beginsel
dat tijdelijke werknemers niet op grond van de tijdelijkheid van hun contract
wat betreft hun arbeidsvoorwaarden ongunstiger mogen worden behandeld dan
vaste werknemers.
Dit neemt niet weg, dat er bij de toepassing van dit beginsel op uitzendovereenkomsten
complicaties kunnen optreden, vanwege het driehoekskarakter van uitzendrelaties.
In de Nederlandse praktijk worden, vanwege dit driehoekskarakter, de arbeidsvoorwaarden
van uitzendkrachten niet alleen in uitzend-cao's maar ook deels in inleen-cao's
bepaald. Over de verhouding tussen bepalingen in uitzend-cao's en inleen-cao's
is recent een akkoord gesloten in de Stichting van de Arbeid.
Het is van belang dat sociale partners de tijd krijgen om eventuele bijzondere
complicaties bij de toepassing van het non-discriminatiebeginsel in kaart
te brengen en waar nodig in goed overleg tot een oplossing te brengen.
Mede gezien het feit dat op korte termijn in het parlement de wetgeving
Flexibiliteit en Zekerheid zal worden geëvalueerd, en door sociale partners
in de uitzendbranche ook een evaluatie van de 5-jarige Uitzend-cao (tot stand
gekomen in samenhang met de wet Flexibiliteit en Zekerheid) is voorzien, is
het verstandig de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel voor wat
betreft de toepasselijkheid op uitzendovereenkomsten uit te stellen tot een
latere datum, te bepalen bij koninklijk besluit.
Dit biedt mede de ruimte om bij de uitwerking en toepassing in de praktijk
de eventuele consequenties van de onlangs door de Europese Commissie voorgestelde
conceptrichtlijn inzake uitzendwerk te betrekken. In deze conceptrichtlijn
wordt het gelijke behandelingsbeginsel met betrekking tot uitzendwerk toegespitst
op het voorschrift om de uitzendkracht met betrekking tot een aantal belangrijke
arbeidsvoorwaarden niet minder gunstig te behandelen dan de vergelijkbare
werknemer bij de inlener (op welk voorschrift een aantal uitzonderingen worden
gemaakt; o.a. is het mogelijk hiervan bij cao af te wijken).
Santi