nr. 12
AMENDEMENT VAN HET LID WEEKERS C.S. TER VERVANGING VAN DAT
GEDRUKT ONDER NR. 111
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt aan artikel 649 een lid toegevoegd, luidende:
5. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 is niet van toepassing op een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690.
II
In artikel I, onderdeel B, wordt aan artikel 657, onder plaatsing van
de aanduiding 1. voor de bestaandce tekst, een lid toegevoegd, luidende:
2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op een uitzendovereen-
komst als bedoeld in artikel 690.
III
Aan artikel II wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 is niet van toepassing op een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek.
Toelichting
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in de implementatie van de Europese
richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten
raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In deze
richtlijn worden uitzendkrachten expliciet van de werking uitgesloten. Dit
amendement beoogt de wettekst in overeenstemming te brengen met de Europese
richtlijn. Dit is temeer wenselijk nu op Europees niveau wordt gewerkt aan
een richtlijn die specifiek op uitzendkrachten ziet. Het is beter deze richtlijn
af te wachten.
Bovendien is in de raamovereenkomst opgenomen (overweging 11) dat rekening
gehouden is met de noodzaak om het concurrentievermogen van de
economie van de gemeenschap te bevorderen en te vermijden dat zodanige administratieve,
financiële en juridische lasten worden opgelegd dat de oprichting en
ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor wordt belemmerd.
Door in de Nederlandse wetgeving in tegenstelling tot dezelfde raamovereenkomst
de uitzendovereenkomst niet uit te zonderen wordt de uitzendbranche, bestaande
uit veel kleine en middelgrote bedrijven in een nadelige concurrentiepositie
gebracht t.o.v. andere Europese uitzendondernemingen.
Door het onderhavige wetsvoorstel ook van toepassing te verklaren op uitzendkrachten
wordt voorbijgegaan aan de bijzondere aard van de uitzendovereenkomst. Bij
een «normale» arbeidsovereenkomst zijn twee partijen betrokken.
De vraag met wie een werknemer met een arbeidsovereenkomst kan worden vergeleken
is relatief eenvoudig te beantwoorden. Bij uitzendovereenkomsten ligt dit
anders. Bij een uitzendovereenkomst zijn drie partijen betrokken: de uitzendkracht
(werknemer), het uitzendbureau (werkgever) en de opdrachtgever. Een uitzendbureau
zou, onder toepassing van het wetsvoorstel, geen onderscheid mogen maken in
arbeidsvoorwaarden tussen uitzendkrachten met een contract voor bepaalde tijd
en uitzendkrachten met een contract voor onbepaalde tijd.
De arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten zijn via de Wet allocatie arbeidskrachten
door intermediairs (Waadi) en de CAO voor uitzendkrachten op een afdoende
wijze geregeld. Het in de CAO voor uitzendkrachten bestaande systeem van arbeidsvoorwaarden
gaat nu juist uit van verschillende arbeidvoorwaardenregimes. Naarmate een
uitzendkracht langer in dienst is krijgt hij meer rechten. Daarnaast kunnen
afwijkende afspraken worden gemaakt met opdrachtgevers en kan in een CAO van
de opdrachtgever een (gedeeltelijk) afwijkende regeling worden getroffen.
De bestaande systematiek is het resultaat van jaren van overleg, waarin een
evenwicht is gezocht tussen flexibiliteit voor de werkgever en zekerheid voor
de werknemer. Voor zover er aanleiding bestaat op dit gebied verandering aan
te brengen is dit in de eerste plaats voorbehouden aan sociale partners bij
de CAO voor uitzendkrachten. In ieder geval is het onwenselijk om, waar dat
niet is vereist, generieke bepalingen op de uitzendovereenkomsten van toepassing
te verklaren die het bestaande – moeizaam tot stand gekomen –
evenwicht kunnen verstoren.
Weekers
Van Wijmen
Bakker