27 653
Verdrag tussen de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Regering van de Franse Republiek, de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland en de Regering van de Italiaanse Republiek tot oprichting van een Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensie-materieelgebied (Organisation Conjointe de Coopération en matière d'Armement) OCCAR; Farnborough, 9 september 1998

nr. 246
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2001

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 maart 2001.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 april 2001.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 9 september 1998 te Farnborough totstandgekomen Verdrag tussen de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Regering van de Franse Republiek, de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland en de Regering van de Italiaanse Republiek tot oprichting van een Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensie-materieelgebied (Organisation Conjointe de Coopération en matière d'Armement) OCCAR (Trb. 1999, 174).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Op 9 september 1998 is tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Franse Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland en de Italiaanse Republiek een verdrag gesloten tot oprichting van een Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensie-materieelgebied. Daarin is vastgelegd dat na de inwerkingtreding ervan elke Europese staat uitgenodigd kan worden om tot het verdrag toe te treden. Aangezien Nederland een dergelijke uitnodiging heeft ontvangen, heeft de gevraagde goedkeuring derhalve betrekking op een toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot het verdrag. Overigens zijn ook België, Spanje en Zweden een toekomstige toetreding tot het verdrag aan het voorbereiden.

Over het voornemen te komen tot Nederlandse deelname aan de Gezamenlijke Organisatie voor samenwerking op Defensie-materieel- gebied (hierna te noemen «OCCAR») is het parlement geïnformeerd middels een brief van 15 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 000 X, nr. 73). In een algemeen overleg van 21 mei 1997 met de vaste commissies voor Defensie en Economische Zaken is hierover van gedachten gewis- seld (kamerstukken II 1996/97, 22 112, nr. 86).

Vervolgens is het parlement met een brief van 3 juni 1999 geïnformeerd over de stand van zaken van de Nederlandse toetreding tot het verdrag (kamerstukken II 1998/99, 26 636, nr. 1). In deze brief wordt gesteld, dat gelet op de resultaten van het overleg met de vier OCCAR-landen en in het bijzonder de bereikte overeenstemming over de voorwaarden voor de Nederlandse toetreding, het OCCAR-voorzitterschap is bericht dat de procedure voor de Nederlandse toetreding in gang is gezet. Na een algemeen overleg op 15 december 1999 met de voornoemde Kamercommissies (kamerstukken II 1999/2000, 26 636, nr. 3) is deze brief vervolgens voor kennisgeving aangenomen.

2. Het verdrag

Het verdrag bestaat uit vijftien hoofdstukken die hieronder worden toegelicht. Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen over de oprichting van OCCAR, de leden van OCCAR en de locatie van het hoofdkwartier in Bonn. In artikel 4 worden de officiële talen van OCCAR genoemd. Hoewel het Nederlands niet als een van de talen van de organisatie zal worden aangemerkt, wordt deze door de leden van OCCAR wel als zodanig erkend. Zo is overeengekomen dat de Nederlandse vertaling van het verdrag als een authentieke tekst wordt beschouwd. De werktaal van de organisatie is overigens Engels.

Daarnaast bevat het verdrag vier bijlagen. Bijlage I handelt over voorrechten en immuniteiten van de OCCAR-organisatie en van het bij OCCAR tewerkgestelde personeel bij de uitoefening van de officiële activiteiten van OCCAR. Deze voorrechten en immuniteiten hebben betrekking op onder meer de onschendbaarheid van gebouwen en archieven van OCCAR, alsmede op vrijstelling van belastingen en heffingen. Bijlage II gaat in op de geschillenbeslechtingsprocedure en bijlage III bevat overgangsbepalingen voor de OCCAR-aanbestedings- procedure gedurende een periode van drie jaar na de inwerkingtreding van het verdrag. Bijlage IV bevat regels betreffende het besluitvormingsproces in de Raad.

2.1. Doelstelling voor samenwerking en taken van OCCAR (hoofdstuk II)

OCCAR richt zich in algemene zin op materieelsamenwerking. Daarbij zijn haar algemene taken het coördineren, leiden en doen uitvoeren van toegewezen materieelprojecten, alsmede het coördineren en bevorderen van gezamenlijke op de toekomst gerichte activiteiten. Bij het vervullen van deze algemene taken gaat het om het aantoonbaar verbeteren van de doelmatigheid van het projectmanagement en het daardoor versterken van de concurrentiepositie van de Europese defensie-industrieën.

Een belangrijk kenmerk van materieelprojecten onder OCCAR is dat het gangbare principe «costshare is workshare» per project niet meer leidend is voor de industriële inschakeling. Dit betekent in feite de afschaffing van het beginsel dat de waarde van de industriële participatie van een land in een project moet overeenkomen met de waarde van de order die het heeft geplaatst. In plaats daarvan wordt gestreefd naar een «global balance» waarbij de evenredige werkverdeling over meerdere projecten en meerdere jaren wordt uitgesmeerd.

Met de systematiek van jaarlijkse toetsing wordt inzicht verkregen in de feitelijke participatie van het bedrijfsleven en kunnen, indien noodzakelijk, maatregelen ter bijsturing worden genomen. Gedurende een periode van drie jaar na de inwerkingtreding van het verdrag zijn de in bijlage III opgenomen overgangsbepalingen van toepassing.

In artikel 6 wordt een relatie gelegd tussen deelname in OCCAR-verband aan de ontwikkeling en de aansluitende verwerving van materieel. De Nederlandse toetreding tot OCCAR leidt niet tot een verplichting tot deelname aan OCCAR-ontwikkelingsprojecten. OCCAR wordt beschouwd als een waardevolle aanvulling op de instrumenten die kunnen worden gehanteerd om in de Nederlandse defensie-materieelbehoefte te voorzien.

Bij het besluit tot deelname aan een ontwikkelingsproject in OCCAR zal het vigerende Nederlandse «Defensiematerieelkeuzeproces» (DMP) worden gehanteerd, waardoor enerzijds de Nederlandse keuzevrijheid wordt gewaarborgd en anderzijds de ambtelijke en politieke besluitvorming via het geëigende proces plaatsvindt. De bepaling in artikel 6 is niet dwingend, zodat conform de praktijk in multinationale samenwer- kingsprojecten, met redenen omkleed, een niet-preferentieel pad kan worden gevolgd.

2.2. Algemene organisatie (hoofdstuk III), de Raad van Toezicht (hoofdstuk IV), het OCCAR-agentschap (hoofdstuk V)

OCCAR kent de voor een dergelijke organisatie gebruikelijke opbouw, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een besluitvormings- (Raad van Toezicht) en een uitvoerend-(OCCAR-agentschap) niveau.

De Raad is het hoogste besluitvormingsorgaan en tevens het leidende- en toezichthoudende orgaan voor het agentschap en alle comités. De Raad is verantwoordelijk voor alle noodzakelijke besluiten voor de uitvoering van het verdrag en de voorschriften die nodig zijn voor de uitvoering van de taken. De besluiten in de Raad over projecten, waaraan niet alle lidstaten deelnemen, worden genomen door de vertegenwoordigers van de deelnemende landen in die projecten.

De verantwoordelijkheid van de Raad voor de uitvoering van het verdrag omvat ook de bevoegdheid voor het benoemen van de Directeur, diens plaatsvervanger en het overige directiepersoneel. De benoemingstermijn voor de Directeur bedraagt drie jaar met de mogelijkheid tot een eenmalige verlenging met maximaal drie jaar.

De Raad kan taken delegeren aan comités, met name projectcomités, die uitsluitend bestaan uit vertegenwoordigers van de aan desbetreffende projecten deelnemende landen, en een planningscomité.

De regeling ten aanzien van het recht tot deelname aan de Raad beschrijft wie aan de Raad mogen deelnemen naast de vertegenwoordigers van de lidstaten. Iedere lidstaat heeft in de Raad een vertegenwoordiger met stemrecht. De besluitvorming vindt op basis van unanimiteit plaats, met uitzondering van de in bijlage IV genoemde besluiten. Indien er geen voorziening is getroffen of er een dispuut over de toepassing van een bepaling bestaat, zullen besluiten bij unanimiteit worden genomen.

Het OCCAR-agentschap heeft de uitvoerende verantwoordelijkheid. De door de Raad benoemde Directeur, die aan het hoofd van het agentschap staat, is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de raadsbesluiten. De Directeur is rechtstreeks verantwoording verschuldigd aan de Raad. De organisatie van het agentschap omvat het centrale kantoor alsmede projectdivisies die elk verantwoordelijk zijn voor een of meerdere projecten. Het centrale kantoor bestaat uit de directie en een aantal divisies, waarvan de taken onder meer toekomstplanning, verwerving, contracten en financiën omvatten.

Het verdrag regelt de toekenning van voorrechten en immuniteiten van het personeel van het agentschap, zoals vastgelegd in bijlage I. Het personeelsreglement en de salaris- en pensioenregelingen voor het OCCAR-personeel zijn gebaseerd op de betreffende regels van de gecoördineerde organisaties, zoals de NAVO en de WEU.

Het benodigde personeel wordt in principe op basis van geschiktheid geselecteerd, maar hierbij wordt rekening gehouden met de deelname van de lidstaten aan lopende of toekomstige projecten. Het verdrag bevat in artikel 22, vijfde lid, richtlijnen voor het personeel van het agentschap met betrekking tot eisen inzake integriteit en loyaliteit.

2.3. Verwervingsbeginselen (hoofdstuk VI)

Op voorstel van de Directeur of de lidstaten neemt de Raad de voor- schriften inzake de verwervingsregels- en procedures van OCCAR aan. Deze verwervingsvoorschriften moeten in overeenstemming zijn met de in de artikelen 24 tot en met 30 vastgelegde verwervingsbeginselen.

Het uitgangspunt in OCCAR is de gunning van contracten aan leveranciers en onderleveranciers op basis van concurrentiestelling. In beginsel worden de industrieën in alle OCCAR-lidstaten in de gelegenheid gesteld te offreren in elk OCCAR-programma. De deelnemers aan een OCCAR-programma verwachten uiteraard een redelijk industrieel aandeel. Om een dergelijk aandeel op korte termijn én een globaal evenwicht over meer jaren en verschillende projecten te bereiken, kan de concurrentiestelling worden beperkt tot een beperkte groep van OCCAR-landen. Hiertoe kunnen speciale richtlijnen worden uitgevaardigd, waaraan aanbieders aantoonbaar moeten voldoen. In bijlage III is een driejarige overgangsperiode opgenomen, waarin de Raad, indien noodzakelijk, de nodige maatregelen kan nemen om waar nodig een in deze periode ontstane onevenwichtigheid te herstellen.

Met een beroep op de noodzakelijke defensie- en veiligheidsbelangen bestaat de mogelijkheid de concurrentiestelling en de gunning van contracten, in het bijzonder bij onderzoeks- en technologie-activiteiten, te beperken tot industrieën en instituten uit OCCAR-landen die aan een dergelijk project deelnemen.

Uitbreiding van de concurrentiestelling tot niet-OCCAR WEAG-landen («West-European Armament Group»-landen) is een mogelijkheid waarover in OCCAR op ad hoc basis moet worden besloten. Bovendien kan met unanieme instemming van de deelnemers aan een project de aanbesteding worden uitgebreid tot niet-WEAG landen, mits hierbij het beginsel van wederkerigheid wordt toegepast.

In OCCAR geldt de gebruikelijke verplichting om opdrachten die op grondvan concurrentiestelling worden gegund te publiceren. De selectiecriteria worden vastgelegd, voordat de inschrijvingsprocedure wordt gestart. Voorts geldt als doelstelling voor OCCAR het streven naar prijzen met of zonder prijsaanpassingsclausule (forfaitaire of vaste prijzen). OCCAR kan de bevoegde diensten van de lidstaten bovendien verzoeken prijs-, kosten- en kwaliteitsonderzoeken te laten verrichten teneinde de doelmatigheid van het projectmanagement te verbeteren.

OCCAR heeft de verplichting om, op verzoek, aan bedrijven die geen uitnodiging tot inschrijving hebben ontvangen of wiens offertes niet gehonoreerd worden, de redenen voor uitsluiting of afwijzing bekend te stellen.

Ten aanzien van de beschreven verwervingsregels enprocedures in relatie tot de overheidsaanbestedingen binnen de Europese Unie wordt opgemerkt dat goederen en diensten, die een specifiek militaire bestemming hebben en die zijn opgesomd in de beschikking van de Raad van 15 april 1958 (de zogenoemde «lijst goederen»), uitgezonderd kunnen worden van het gestelde in de Richtlijnen inzake Leveringen, Diensten en Werken op grond van artikel 296 van het EG-verdrag, mits ook aan de overige voorwaarden van dit artikel wordt voldaan (zie Trb. 1998, 13, voor de tekst van het EG-verdrag zoals laatstelijk gewijzigd bij het op 2 oktober 1997 te Amsterdam totstandgekomen Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten).

Voor wat betreft overige goederen en diensten kan OCCAR als internationale organisatie op basis van het gestelde in bovenvermelde Richtlijnen specifieke verwervingsregels en procedures opstellen, mits bij het ontwikkelen, vaststellen en hanteren van deze regels en procedures in de geest van de Europese richtlijnen wordt gehandeld. Daarbij dient met name te worden gedacht aan de aan de (internationale en) communau- taire aanbestedingsvoorschriften ten grondslag liggende en uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG af te leiden grondbeginselen van transparantie, objectiviteit en non-discriminatie.

2.4. Projecten (hoofdstuk VII)

De integratie van bestaande samenwerkingsprojecten is mogelijk indien de betrokken lidstaten met OCCAR een regeling overeenkomen. Deze regeling, vastgelegd in een overeenkomst, dient door de Raad te worden goedgekeurd.

2.5. Eigendom en vervreemding van goederen (hoofdstuk VIII)

Artikel 32 bevat een regeling betreffende het eigendom van goederen verworven door OCCAR onder een administratieve begrotingspost of, op grond van een bijzonder besluit van de Raad, door een lidstaat in opdracht van OCCAR, of met gemeenschappelijke financiering. Het artikel gaat voorts in op de verdeelsleutel van de opbrengsten bij verkoop van goederen.

De in artikel 32 beschreven regeling komt overeen met regelingen voor soortgelijke organisaties met eigen rechtspersoonlijkheid.

Artikel 33 regelt, in tegenstelling tot artikel 32, de verwerving van goederen onder een operationele begrotingspost van OCCAR, met de consequenties daarvan voor de lidstaten.

Dit vereist gebruiks- en financieringsafspraken tussen de medefinan- cierende Staten.

2.6. Financieel beheer (hoofdstuk IX)

Dit hoofdstuk beschrijft de voor dergelijke organisaties gebruikelijke voorwaarden voor het financieel beheer. De specifieke financiële voorschriften voor OCCAR, waaronder de financiële bijdragen van de lidstaten, worden door de Raad goedgekeurd.

Bij de Nederlandse toetreding zal de kostenverdeelsleutel worden vastgesteld voor de Nederlandse bijdrage aan het budget voor het OCCAR-hoofdkwartier inclusief het daar werkzame personeel. Voor deze Nederlandse financiële bijdrage is een structurele voorziening in de defensiebegroting opgenomen, ten bedrage van ongeveer f 1 tot f 1,5 miljoen Nederlandse guldens (453 780 Euro tot 680 670 Euro) per jaar.

De middelen nodig voor OCCAR-projecten en operationele plannen worden neergelegd in een jaarlijkse begroting van OCCAR. Het ontwerp ervan moet eveneens door de Raad worden goedgekeurd.

2.7. Samenwerking met niet-lidstaten en internationale organisaties (hoofdstuk X)

In dit hoofdstuk wordt aangegeven dat bij samenwerking tussen OCCAR en overheidsinstanties, respectievelijk internationale organisaties, overeenkomsten kunnen worden afgesloten. Ingeval van deelname aan een OCCAR-project, kan aan een deelnemende niet-lidstaat of internationale organisatie instemming er voor worden gevraagd dat de besluiten ten aanzien van vraagstukken die uitsluitend betrekking hebben op het betreffende project door de Raad worden genomen.

2.8. Juridische status, voorrechten en immuniteiten (hoofdstuk XI)

Artikel 39 beschrijft de rechtspersoonlijkheid van OCCAR met de daaraan ontleende bevoegdheden ten aanzien van het sluiten van contracten, het verwerven en vervreemden van roerende en onroerende zaken en het in rechte optreden. Met betrekking tot een contract bestaat een keuzevrijheid ten aanzien van het rechtsstelsel dat op het contract van toepassing is, bijvoorbeeld het Nederlands recht bij afspraken met een Nederlands bedrijf.

In artikel 40 wordt verwezen naar de in bijlage I beschreven voorrechten en immuniteiten ten behoeve van het personeel, de deskundigen en de vertegenwoordigers van de lidstaten.

Voorts wordt de noodzaak erkend om overeenkomsten inzake het OCCAR hoofdkwartier, haar divisies en kantoren te sluiten tussen OCCAR en de lidstaten op wiens grondgebied deze voorzieningen zich bevinden.

Artikel 41 bevat een voor soortgelijke organisaties gebruikelijke moge- lijkheid tot het delegeren van bevoegdheden van de Raad, genoemd in artikel 39 en 40, aan de Directeur of het delegeren van de bevoegdheid tot het ondertekenen van een contract of internationale overeenkomst aan de Directeur of een door de Raad aangewezen OCCAR personeelslid.

2.9. Beveiliging (hoofdstuk XII)

Ingevolge dit hoofdstuk zullen de veiligheidsvoorschriften van OCCAR door de Raad worden aangenomen en in een nog tot stand te brengen, separate, OCCAR-beveiligingsovereenkomst worden vastgelegd. De onderwerpen die in artikel 42 worden genoemd zullen in die beveiligingsovereenkomst aan de orde worden gesteld.

2.10. Verslagen en accountantscontroles (hoofdstuk XIII)

De verplichting van de Directeur voor het aanbieden van een jaarlijks activiteitenrapport aan de Raad is vastgelegd in artikel 43.

Ten aanzien van de in artikel 44 beschreven externe controle – voor interne controle zie artikel 36 – worden bevoegdheden toegekend aan de nationale accountants om alle informatie met betrekking tot OCCAR-projecten waaraan de betreffende lidstaat deelneemt en tot het functioneren van het centrale kantoor op te vragen en te onderzoeken. Teneinde onnodige onderbrekingen van OCCAR-activiteiten te voorkomen en de informatie van lidstaten te beveiligen zijn de nationale accountants verplicht, onderling en met de Directeur, vooraf overleg te plegen over hun controle activiteiten.

Artikel 46 bevat voorts de verplichting voor lidstaten om nauw samen te werken om fraude te voorkomen. Ingevolge artikel 47 heeft de Raad het recht om accountantsonderzoeken of controles te laten uitvoeren met als doel het functioneren van de organisatie en de uitvoering van projecten te verbeteren.

2.11. Regeling van geschillen (hoofdstuk XIV)

In principe geldt dat geschillen tussen de lidstaten over de interpretatie of toepassing van dit verdrag in overleg worden geregeld. Indien dat niet mogelijk is, kan een geschil aan arbitrage worden onderworpen. De (gebruikelijke) voorwaarden voor die arbitrage zijn in bijlage II vastgelegd.

In geval van geschillen die voortvloeien uit een door OCCAR gesloten contract, kan een bij de Raad ondergebracht comité voor minnelijke schikking worden ingeschakeld. De project-gerelateerde contracten moeten dan wel zijn voorzien van een schikkingsregeling en een arbitrageclausule.

Voor onder meer arbeidsvoorwaardelijke geschillen tussen OCCAR en een personeelslid wordt verwezen naar de geschillenbeslechtingsprocedure vastgelegd in het personeelsreglement van OCCAR.

Artikel 50 bevat een regeling voor derden ingeval van schade of letsel.

2.12. Slotbepalingen (hoofdstuk XV)

Dit hoofdstuk bevat de gebruikelijke bepalingen met betrekking tot de inwerkingtreding van het verdrag en de procedure voor verdragswijzigingen. Het verdrag treedt in werking voor een toetredende staat, dertig dagen na ontvangst van de akte van toetreding door de depositaris, in casu de Regering van de Franse Republiek.

Verder wordt er bepaald dat bij ontbinding van OCCAR de afspraken die door de lidstaten hiervoor worden gemaakt, schriftelijk worden vastgelegd. OCCAR wordt ontbonden bij de inwerkingtreding van die de afspraken.

Voorts wordt aangegeven dat de opzegmogelijkheid voor een lidstaat van kracht wordt zes maanden nadat overleg heeft plaatsgevonden met de andere lidstaten en nadat vervolgens de schriftelijke kennisgeving voor opzegging door de depositaris is ontvangen. Echter, de lidstaat die opzegt dient aan zijn aangegane verplichtingen te voldoen tot het moment waarop de opzegging van kracht wordt. Door de opzegging worden de rechten en verantwoordelijkheden van de opzeggende lidstaat met betrekking tot beveiliging, schadevergoeding, de regeling van geschillen en overige lopende verplichtingen niet aangetast.

Tot slot wordt vastgesteld dat in geval van het niet nakomen van de verplichtingen door een lidstaat, bij unaniem besluit van de Raad, met uitzondering van de betreffende staat, besloten kan worden tot uitsluiting van het lidmaatschap.

3. Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven