27 643
Wijziging van artikel 10a van de Welzijnswet 1994

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 9 februari 2001 en het nader rapport d.d. 12 maart 2001, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 21 november 2000, no. 00.006239, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van artikel 10a van de Welzijnswet 1994.

Het wetsvoorstel voorziet in de invoering van een verplichting voor gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen ex artikel 10a van de Welzijnswet 1994 tot het verschaffen van inzicht in het beleid met betrekking tot maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingszorg. Deze informatie is nodig ten behoeve van de uitoefening van de landelijke functie. Verder wordt voorzien in de bevoegdheid bij ministeriële regeling nadere regels te stellen.

De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een opmerking over de verhouding van het voorstel tot artikel 119 van de Gemeentewet, op grond waarvan de hoofdelementen van de informatieverplichting en de kostenvergoeding in de wet zelf of in een algemene maatregel van bestuur moeten worden opgenomen. Hij is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee nader dient te worden overwogen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 21 november 2000, no. 00.006239, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 februari 2001, nr. W13.00.0528/III, bied ik U hierbij aan.

1. Het voorgestelde nieuwe artikel 10a, zesde lid, van de Welzijnswet 1994 houdt in dat alle gemeenten die een uitkering voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid ontvangen, verplicht worden mee te werken aan door de minister ingestelde onderzoeken, gericht op het verkrijgen van inzicht in het gemeentelijk beleid ten aanzien van deze sectoren. In de toelichting wordt opgemerkt dat een verplichting tot het verschaffen van systematische informatie zoals bedoeld in artikel 119 van de Gemeentewet bij nader inzien een te zwaar middel is bevonden. Een regeling waarbij gemeenten verplicht worden mee te werken aan het verschaffen van inzicht in het beleid op de drie genoemde terreinen, geeft voldoende informatie. In dat kader zullen alle 43 gemeenten die een dergelijke uitkering ontvangen, worden benaderd met gerichte vraagstelling en analyse (monitoring). Inherent aan deze werkwijze – wellicht in de vorm van een schriftelijke enquête – is dat zij systematisch en regelmatig plaatsvindt. Het is echter niet de bedoeling de gemeenten jaarlijks te confronteren met lange vragenlijsten. Voorschriften met betrekking tot de aard van de aan te leveren gegevens, de wijze van aanlevering en de uitvoerder van de monitoring zullen een plaats krijgen in een ministeriële regeling, aldus de toelichting.

De Raad merkt op dat artikel 119 van de Gemeentewet wil voorkomen dat te eenvoudig of te snel systematische informatie aan gemeentebesturen wordt gevraagd. Het hangt daarbij van het al dan niet stelselmatige karakter van de informatieverplichting af of de in dat artikel genoemde waarborgen in acht moeten worden genomen. In aanmerking genomen dat alle gemeenten die een specifieke uitkering ex artikel 10a van de Welzijnswet 1994 ontvangen met een zekere regelmaat worden geconfronteerd met een verplichting tot het verstrekken van informatie, is de Raad van oordeel dat hoe dan ook zo nauw mogelijk moet worden aangesloten bij genoemde bepaling. Dit betekent dat de hoofdelementen van de informatieplicht niet bij ministeriële regeling, maar in de wet zelf of bij algemene maatregel van bestuur moeten worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de kostenvergoeding, dit ter uitvoering van artikel 119, vierde lid, van de Gemeentewet. Het college adviseert het wetsvoorstel op dit punt opnieuw te bezien.

1. De opmerkingen van de Raad zijn aanleiding geweest artikel 119 van de Gemeentewet alsmede de wetsgeschiedenis van dat artikel nog eens aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Dit heeft tot de volgende conclusie geleid.

Hoewel de in het onderhavige wetsvoorstel bedoelde informatieverschaffing overeenkomsten vertoont met de in artikel 119 van de Gemeentewet bedoelde informatieverplichting in die zin dat de informatieverstrekking stelselmatig, dat wil zeggen met een zekere regelmaat geschiedt, zijn de in artikel 119 opgenomen maatregelen, anders dan de Raad meent, met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel niet aan de orde.

Het opleggen van een systematische informatieverplichting als bedoeld in artikel 119 van de Gemeentewet zou in het onderhavige wetsvoorstel dan ook een oneigenlijk middel zijn.

Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 119 van de Gemeentewet komt dit artikel immers voort uit de behoefte om ongebreidelde informatievergaring tegen te gaan door waarborgen te creëren voor de bescherming van de autonomie van de gemeenten en heeft derhalve betrekking op het autonome gemeentebeleid. Het onderhavige wetsvoorstel echter ziet niet op het verkrijgen van systematische informatie over het autonome gemeentebeleid maar op een doelmatigheidstoets van de besteding van door het Rijk verstrekte specifieke uitkeringen. Artikel 119 speelt derhalve bij het onderhavige onderwerp geen rol.

Aan het advies van de Raad om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij artikel 119 van de Gemeentewet is dan ook geen gevolg gegeven.

Wel hebben de nadere bestudering van artikel 119 van de Gemeentewet en de daaruit voortvloeiende conclusie geleid tot een wijziging en verduidelijking van de memorie van toelichting.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

2. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is aandacht geschonken, met dien verstande dat het begin van het nieuwe zesde lid, bedoeld in artikel I respectievelijk het nieuwe vijfde lid, bedoeld in artikel II als volgt is geredigeerd: «Het gemeentebestuur van een gemeente...». Deze omschrijving verdient de voorkeur gelet op de Welzijnswet 1994, waarin aan gemeentebesturen respectievelijk gemeenten bevoegdheden worden toegekend. De gekozen formulering sluit derhalve aan bij de reeds bestaande redactie van de Welzijnswet 1994.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

J. A. E. van der Does

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 9 februari 2001, no. W13.00.0528/III, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Het begin van het nieuwe zesde lid (respectievelijk het nieuwe vijfde lid, bedoeld in artikel II) als volgt redigeren: Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente...

– De woorden «het beleid van gemeenten» vervangen door: het beleid van gemeentebesturen.

– Omdat het wat veel gevraagd is om medewerking te verlenen aan uitgevoerde onderzoeken «uitgevoerde» vervangen door: ingestelde.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven