27 641
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen in de basisvorming

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 april 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk het op korte termijn oplossen van een aantal knelpunten waar scholen bij de implementatie van de basisvorming tegenaan lopen. Over de concrete uitwerking leven bij deze leden nog enkele vragen.

Zo vragen zij of de beoogde datum van inwerkingtreding nog steeds 1 augustus 2001 is? Zo ja, hoeveel tijd hebben scholen om zich na aanname van het wetsvoorstel voor te bereiden op de uitvoering van de wet, en eventuele wijzigingen in hun programma aan te brengen? Volgens de memorie van toelichting zal door dit wetsvoorstel het selecteren uit kerndoelen op schoolniveau niet langer het karakter dragen van een «noodgreep» van individuele docenten, maar expliciet onderwerp van schoolbeleid worden. «Scholen krijgen de mogelijkheid samenhangend beleid te ontwikkelen en zullen daarop ook aanspreekbaar zijn», aldus de memorie van toelichting. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of scholen wel tijd krijgen voor het ontwikkelen van samenhangend beleid in het selecteren uit kerndoelen. Vanaf wanneer zijn scholen daarop aanspreekbaar? Hoe zal dat aanspreken plaatsvinden? Wanneer is een beleid wel of niet «samenhangend»? Wat gebeurt er met scholen waar de selectie uit de kerndoelen wel een «noodgreep van een individuele docent» blijft?

De regering verwacht dat van gehanteerde methoden en de eindexamenprogramma's een stroomlijnende werking zal uitgaan op de keuze die een school maakt uit het kerndoelenprogramma. De aan het woord zijnde leden hebben begrepen dat juist veel in de basisvorming gehanteerde methoden de beleefde overladenheid van het programma in de hand werken. Deze methoden bieden meer stof aan dan de verplichte kerndoelen. Hoe verhoudt zich dat tot het hierboven, door de regering geschetste, effect? Ook hier vragen de leden van de PvdA-fractie wat er gebeurt met scholen die, bijvoorbeeld, gaten laten vallen in de voorbereiding naar het examen. Is er een beroepsmogelijkheid voor leerlingen? Krijgt de medezeggenschapsraad instemmingsrecht over de selectie uit de kerndoelen?

Er leven nog vraagtekens bij deze leden over de versoepeling van de vrijstellingsregeling. Zij steunen de ambitie om leerlingen een passende en haalbare combinatie te bieden. Maar waarop moeten scholen een verwachting dat een leerling een basisberoepsgerichte leerweg zal gaan volgen baseren? Komen daar objectieve criteria voor? Hoe denkt de regering te voorkomen dat zo'n verwachting een self fullfilling prophecy wordt? Worden er vakken of kerndoelen uitgezonderd van de mogelijkheid tot schrappen? Valt een groepsgewijze uitzondering van het basisvormingsprogramma wel te rijmen met de ambitie om het onderwijs in de onderbouw van het voortgezet onderwijs individueler in te richten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Scholen moeten de vrijstellingsregeling opnemen in de schoolgids. Krijgen ouders en leerlingen de mogelijkheid om tegen een beslissing van een school in beroep te gaan? Zo ja, hoe ziet die mogelijkheid er uit? Deze leden steunen de gedachte dat hantering van vrijstellingen wordt ondergebracht in het leerlingvolgsysteem. Maar is de regering niet met hen van mening dat dat als consequentie heeft dat zo'n leerlingvolgsysteem verplicht zou moeten zijn? Wat zijn de gevolgen voor een school die te lichtvaardig omspringt met het uitgeven van vrijstellingen?

Deze leden steunen het schrappen van de toets op de basisvorming. Wel vragen zij hoe de regering dit beoordeelt in het licht van de invoering van leerstandaarden in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Is de regering met de leden van de PvdA-fractie van mening dat deze leerstandaarden essentieel zijn voor meting van de kwaliteit van het onderwijs (de toegevoegde waarde), en dat zij daarom een stevige verplichting moet betekenen voor de school?

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van de 75 miljoen die de regering met ingang van 2001 ter beschikking van de scholen heeft gesteld. Daarmee kunnen zij de kwaliteit van de basisvorming verbeteren. Wel wijzen deze leden nog eens op hun eerdere pleidooi om nog tenminste 250 miljoen in de ontwikkeling van de basisvorming te investeren. Ook vragen zij, of het klopt dat sociale partners in het onderwijs de 75 miljoen reeds hebben bestemd en besteed, en wel aan werkdrukverlichting? Deze leden vragen zich af of schoolontwikkeling ten behoeve van de basisvorming zo wel van de grond komt?

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen in de basisvorming.

Zij zijn teleurgesteld over het feit dat onvoldoende in de memorie van toelichting doorklinkt dat de basisvorming in zijn huidige vorm is mislukt.

Geen enkele doelstelling van de basisvorming is gehaald (verhoging van het peil, uitstel studie- en beroepskeuze en breed en geharmoniseerd programma van voldoende kwaliteit).

Zij zijn positief over de voorstellen om de scholen meer ruimte te geven voor differentiatie van het vakkenaanbod (beroepsgerichte vakken), differentiatie van meerdere niveaus en tempodifferentiatie, alhoewel de leden van de VVD-fractie de voorstellen onvoldoende vergaand vinden.

In het voorliggende wetsvoorstel wordt onvoldoende duidelijk gemaakt dat dit een eerste stap is op weg naar een grondige hervorming van de basisvorming die meer recht doet aan de verscheidenheid van leerlingen. Hieruit zou ten onrechte de conclusie kunnen worden getrokken dat de Tweede Kamer door het oplossen van enige knelpunten de komende jaren geen verdere aanpassingen van de basisvorming meer noodzakelijk acht. Doordat de regering zo veel tijd genomen heeft om tot een regeringsstandpunt ten aanzien van de evaluatie te komen wordt de Tweede Kamer welhaast in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd: handhaven van het huidige wettelijke kader biedt officieel onvoldoende ruimte voor de noodzakelijke differentiaties. Maar aangezien veel scholen inmiddels hun eigen weg zijn gegaan heeft dit wettelijk kader weinig praktische waarde meer. Insteken op het voorliggende wetsvoorstel biedt scholen weliswaar officieel meer ruimte, maar is slechts een tussenstap naar verdere hervorming. De scholen zullen ook dan hun eigen weg blijven gaan anticiperend op verdergaande differentiatie. De noodzaak om tot deze wetgeving te komen neemt hierdoor eerder af dan toe.

De leden van de VVD-fractie vragen of het niet beter was geweest om de eindexamenprogramma's van HAVO/VWO en van de leerwegen in het VMBO centraal te stellen. Reeds 4 jaren geleden is een motie Cornielje (25 600 nr. 41) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de kerndoelen basisvorming te vertalen in de eindexamenprogramma's. Door aan te sluiten op het basisonderwijs (eindniveau) en uit te gaan van deze eindexamenprogramma's (terugrol) had men op eenvoudige wijze een goed onderwijsprogramma voor alle leerjaren kunnen ontwerpen. Een programma dat minder versnipperd en minder overladen is en beter aansluit bij de mogelijkheden van de leerlingen.

De Raad van State constateert dat de problemen in de uitvoering van de basisvorming voor een deel samenhangen met de uitgangspunten van de basisvorming (breed en uniform). Wat de vraag doet rijzen of met de voorgestelde wijzigingen een bijdrage geleverd wordt aan de oplossing van zo'n fundamenteel probleem. Kun je met aanpassingen van deze omvang volstaan? De Raad van State stelt zelfs dat met het voorstel nauwelijks garanties worden geboden voor de kwaliteit van het onderwijs. De regering dient deze kritiek ter harte te nemen. In de memorie van toelichting wordt naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie onvoldoende gemotiveerd waarom niet wordt gedifferentieerd naar schooltype zoals door de Raad van State is voorgesteld. Is de regering bereid om deze differentiatie nader uit te werken en deze bij nota van wijziging in het voorstel op te nemen?

Tijdens het algemeen overleg over de basisvorming hebben de leden van de VVD-fractie uitgesproken een voorkeur te hebben voor een opsplitsing van kerndoelen in een verplicht deel en een optioneel deel. Gelet op het feit dat onder leiding van de inspectie vele jaren gewerkt is aan de evaluatie, moet de inspectie toch in staat zijn om – aansluitend bij de huidige praktijk waarbij slechts een deel van de kerndoelen behandeld wordt – een richtinggevend pakket van verplichte en optionele kerndoelen samen te stellen. Waarom is dat nog niet gebeurd? Bent u bereid de inspectie alsnog te verzoeken een dergelijk pakket uit te werken? Vanzelfsprekend en in het licht van het voorgaande dient dit uitgesplitst te worden naar de verschillende eindexamenprogramma's (terugrol).

Ten aanzien van de minimum urenverplichting willen de leden van de VVD-fractie graag een nadere uitwerking ontvangen van een aangepaste adviesurentabel basisvorming 1998–2003 voor de resterende periode. (2001–2003), waarbij voldoende rekening wordt gehouden met differentiatie naar vakkenaanbod (praktisch sectororiëntatie en beroepsgerichte vakken, niveaudifferentiatie (sectoren) en tempodifferentiatie (HAVO/VWO)).

Zoals hiervoor reeds is gememoreerd, is in 1997 de motie Cornielje aangenomen waarin ook werd gepleit om de toetsing basisvorming af te schaffen. Deze leden vinden het buitengewoon teleurstellend dat het vier jaar heeft moeten duren voordat een voorstel tot afschaffing bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Het getuigt niet van politieke wil om de Tweede Kamer tegemoet te komen. Iets wat deze leden ter zake in het bijzonder bij de ambtsvoorganger van deze staatssecretaris was opgevallen.

Het verder aanscherpen van het voorliggende voorstel in de lijn van dit verslag beschouwen de leden van de VVD-fractie als een toetspunt om te bezien of het deze staatssecretaris ernst is met het hervormen van de basisvorming.

De leden van de CDA-fractie hebben met waardering kennis genomen van de voorliggende wetswijziging. Enerzijds wordt duidelijk beoogd het goede van de basisvorming te behouden, anderzijds worden knelpunten concreet benoemd en ook zo goed mogelijk aangepakt. Voor deze leden is een brede basisvorming nog steeds belangrijk. Echter deze dient recht te doen aan de grote verschillen tussen kinderen. Daardoor is differentiatie naar vorm en inhoud voor de aan het woord zijnde leden van groot belang.

De voorstellen voor de korte termijn betreffen maatregelen van tijdelijke aard in afwachting van een meer fundamentele bepaling omtrent de basisvorming na het advies van de Onderwijsraad. Bij de leden van de CDA-fractie leeft sterk de gedachte dat deze tijdelijke maatregelen gerijpt zijn in de praktijk van de scholen en moeilijk zo niet onmogelijk door een Onderwijsraadadvies teruggedraaid kunnen worden. Deelt de regering deze standpuntbepaling? Zo nee, welke fundamentele wijzigingen zouden dan in de visie van de regering deze tijdelijke maatregelen kunnen terugdraaien?

De Raad van State zegt dat de uitgangspunten van de basisvorming (breed en uniform) zich slecht verdragen met een benadering waarbij meer rekening wordt gehouden met de verschillende talenten van leerlingen. De Raad is het daarom eens met een nadere bezinning. Echter de Raad heeft twijfels aangaande het onderhavige voorstel, met name voor wat betreft de kwaliteitsverhoging. Het antwoord van de regering op deze kritiek ontgaat deze leden. Kan de regering expliciet uitleggen op welke gronden zij de kritiek van de Raad van State betreffende het onderhavige voorstel niet deelt?

De regering schrijft op blz. 3 van de memorie van toelichting dat selectie van kerndoelen door de wetswijziging expliciet onderwerp van schoolbeleid wordt. De leden van de CDA-fractie vragen of deze stelling wel opgaat. Immers dat veronderstelt dat dit in de afgelopen jaren niet zo is geweest. Deze leden vragen zich af of deze wijziging op zich deze verandering op scholen teweeg zal brengen. Zij vragen een nadere toelichting van de regering op dit punt.

In hetzelfde gedeelte van de memorie van toelichting schrijft de regering dat de examenprogramma's een belangrijk richtpunt zijn bij het maken van keuzen. Dit is ook naar de mening van deze leden de reden waarom in de praktijk de basisvorming op het VBO zich heel anders heeft ontwikkeld dan op het VO. Naar de toekomst zullen dan de vernieuwingen zoals de 2de Fase en VMBO op een natuurlijke wijze door de scholen terug vertaald worden naar de basisvorming. Voor deze leden zal daardoor de ruimte van het advies van de Onderwijsraad worden ingeperkt. Deelt de regering deze visie? Zo nee, wat is daarvan de reden?

Zij zijn het eens met de afschaffing van de verplichte toetsing van de basisvorming. De inspectie constateert dat noch de ontwikkelfunctie, noch de waarborgfunctie, noch de evaluatiefunctie van de toetsen basisvorming zijn gerealiseerd. Het is toch buitengewoon merkwaardig dat die situatie zich zo heeft kunnen ontwikkelen? Was dit vooraf niet te zien? Werd toen wel het grote nut van deze toetsing ingezien? Waarom toen wel en nu niet?

Er zal een bedrag van 75 miljoen worden toegevoegd aan het schoolbudget dat kan worden gebruikt voor schoolontwikkeling. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat de regering bij de voorjaarsnota met extra middelen komt om de vernieuwingen in het VO, VMBO en de basisvorming verantwoord te kunnen uitvoeren. Deze leden willen in dit verband wijzen op de opmerking van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bij de begrotingsbehandeling dat het VO als rangeerterrein van het onderwijs voor haar met betrekking tot de extra middelen een stipnotering heeft. Zij verwachten om die reden dan ook een substantiële verhoging voor dit onderwijs.

Bij de artikelsgewijze toelichting, onder artikel 11g, eerste lid schrijft de regering: Er wordt van uitgegaan dat de gebruikte lesmethodes en de examenprogramma's die keuzen sturen. Deze leden kunnen die visie wel onderschrijven. De vraag komt dan wel op of het vanuit deze visie ook mogelijk is dat voor bijvoorbeeld het VMBO wordt aangegeven welke kerndoelen kunnen vervallen?

Stel dat de scholen nu bepaalde onderdelen laten vallen en de regering komt later, op basis van het Onderwijsraadadvies, met het voorstel heel andere onderdelen te schrappen. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie zouden zulke situaties zoveel mogelijk vermeden moeten worden en gebeurt dit met dit voorstel van wijziging van wet voldoende?

Artikel 11g, derde lid geeft de verplichting dat voor elk vak van de basisvorming tenminste 80 lesuren moeten worden verzorgd. Een uitzondering voor deze 80 urenverplichting geldt voor de 2 te verzorgen kunstvakken waarvoor gezamenlijk een 160 lesuren verplichting geldt. Wat is de reden van deze uitzondering? Waarom heeft de regering juist voor het aantal van 2800 uren in de vakken voor de basisvorming gekozen? Welke onderwijskundige redenen liggen daaraan ten grondslag? Dezelfde vraag hebben zij ten aanzien van 1920 uren les in de basisvormingsvakken in de basisberoepsgerichte leerweg. Is hier sprake van situaties die in de praktijk reeds voorkwamen of is uitgegaan van onderwijskundige doelen?

De leden van de fractie van D66 hebben kennis genomen van het wetsvoorstel in verband met wijzigingen in de basisvorming. Nadere bestudering van betreffend wetsvoorstel heeft de leden gesterkt in de overtuiging die zij reeds eerder naar voren brachten tijdens het betreffende notaoverleg namelijk dat dit wetsvoorstel niets toevoegt aan de huidige praktijk. Voorts zijn deze leden de mening toegedaan dat de voorgestelde wijzigingen voor de korte termijn een betere, integrale en structurele aanpak voor de langere termijn eerder in de weg staan dan dat zij deze aanpak bevorderen. Twee wetsvoorstellen zo kort op elkaar en bovendien verschillend van richting dragen niet bij aan rust in het veld en vertrouwen in het beleid van de overheid.

In die overtuiging zijn zij gesterkt door de uitspraken van de Onderwijsraad die in het advies «agenda voor herijking van de basisvorming», «ernstig bezwaar» heeft aangetekend tegen het voornaamste onderdeel van dit wetsvoorstel namelijk de vrije keuze van scholen uit de overladen kerndoelen, waardoor «een vrijbrief voor het bepalen van de inhoud van de vakken» wordt afgegeven. Op deze wijze ontstaat niet de door D66 gewenste differentiatie tussen schooltypen en opleidingen van verschillend niveau, maar dreigt een verschil in kwaliteit te gaan ontstaan tussen scholen en opleidingen van gelijk type en niveau. Nu ook de Raad van State in haar advies erop wijst dat «de kans dat voorgestelde wijzigingen zullen bijdragen aan kwaliteitsverhoging niet groot is» en bovendien vraagt aan te geven «hoe voorkomen kan worden dat het bijdraagt aan kwaliteitsverlaging» voelen deze leden zich bevestigd in hun standpunt dat onderhavig wetsvoorstel niet alleen volkomen overbodig is maar zelfs schadelijk kan zijn. De leden menen derhalve dat het de voorkeur verdient zo snel mogelijk over te gaan tot een structurele aanpak van de knelpunten van de basisvorming te weten: minder vakken om aan de versnippering tegemoet te komen, minder kerndoelen waarvan de scholen op dit moment gemiddeld niet meer dan 50% kunnen uitvoeren en een kerncurriculum voor niet meer dan 2/3 van het lesprogramma. Hierdoor zou meer echte vrije ruimte ontstaan voor school en leerkracht om het (gedifferentieerde) profiel van de opleiding en de betreffende vakken ook enige diepgang te kunnen geven.

De leden van de fractie van D66 kunnen derhalve niet anders dan melden geen enkele behoefte te hebben aan deze wetswijziging.

De leden van de SP-fractie nemen met gemengde gevoelens kennis van het wetsvoorstel in verband met wijzigingen in de basisvorming. Zij zijn van mening dat de voorstellen het fundamentele probleem van de basisvorming niet oplossen. De voorgestelde maatregelen zijn dan ook halve maatregelen. Het komt erop neer dat de scholen meer vrijheid krijgen om de basisvorming in te vullen. Zolang de scholen echter de middelen ontberen om de basisvorming op een verantwoorde wijze in te voeren – met kleine klassen, een intensieve begeleiding en een aantrekkelijke leeromgeving – blijven de scholen kampen met een onhandelbaar onderwijsprogramma.

Het blijft ook de vraag of de voorstellen iets oplossen van de problemen met de overladenheid en de versnippering, zoals de inspectie die heeft weergegeven. De staatssecretaris wil bijvoorbeeld een breed aanbod blijven garanderen door de bepaling dat aan ieder vak tenminste 80 lesuren wordt besteed. De leden van de SP-fractie stellen de vraag wat er dan aan de versnippering wordt gedaan.

De leden van de SP-fractie vragen wat voor maatregelen precies genomen worden om tegemoet te komen aan het door de inspectie genoemde knelpunt van de inhoudelijke en didactische aanpassingen van het onderwijs in de basisvorming.

Deze leden vragen wat de staatssecretaris bedoelt met de «de gebleken bereidheid van scholen om de basisvorming verder te ontwikkelingen als basis voor de leerwegen vmbo en de profielen havo/vwo». Hoe breed was deze bereidheid en hoe positief was deze bereidheid van scholen? Kan er überhaupt al iets gezegd worden over hoe vmbo-scholen de invoering van de leerwegen in combinatie met de (vernieuwde) basisvorming tegemoet zien?

De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre de 75 miljoen die wordt toegevoegd aan het schoolbudget, daadwerkelijk wordt ingezet voor de basisvorming. Tevens vragen zij of bij de voorjaarsnota rekening wordt gehouden met de eisen van de onderwijsorganisaties om 215 miljoen vrij te maken voor een verantwoorde invoering van de 32-urige basisvorming.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. De evaluatie van de basisvorming heeft aangegeven dat scholen te maken hebben met knelpunten bij de uitvoering van de basisvorming. Genoemde leden vinden het daarom een goede zaak dat door dit wetsvoorstel scholen de mogelijkheid wordt geboden op korte termijn een aantal van deze knelpunten weg te nemen. Zij hebben een aantal vragen over dit wetsvoorstel.

Dit wetsvoorstel heeft dus betrekking op korte termijn maatregelen. De Onderwijsraad gaat nu aan de slag met een meer fundamentele bepaling omtrent de basisvorming. Daarop zal weer worden gereageerd door de regering. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen weten wanneer de staatssecretaris verwacht dat de meer fundamentele herbezinning op de basisvorming en het mogelijke veranderingsproces als gevolg daarvan, zal zijn afgerond.

De regering schrijft in de toelichting dat door de mogelijkheid van het selecteren uit kerndoelen selectie expliciet onderwerp wordt van schoolbeleid. Deze leden willen weten waarop deze verwachting is gebaseerd. Zal de praktijk van selectie op pragmatische gronden zich niet gewoon voortzetten? Genoemde leden kunnen zich voorstellen dat wanneer nu kerndoelen niet aan bod komen omdat een docent niet aan de laatste hoofdstukken toekomt, na invoering van dit wetsvoorstel een docent, en daarmee een school, op deze manier doorgaat met het (pragmatisch) selecteren van kerndoelen. Het enig verschil met de huidige situatie is dat dit straks wettelijk mag. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen in dit verband ook weten of in de methodes die op scholen gebruikt worden, alle kerndoelen van de vakken waarop deze methodes betrekking hebben, wel aan de orde komen en of daarom niet nu al de keuze in kerndoelen sterk afhankelijk is van de methodes waarmee een school werkt.

Het afschaffen van de verplichte toetsing kan op de steun rekenen van deze leden. Scholen hebben in de nieuwe situatie echter de vrijheid aan het einde van de basisvorming toetsen af te nemen. Een school kan hiertoe besluiten om op deze manier intern de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. Er is op dit moment kwalitatief goed toetsenmateriaal voorhanden. De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden het een goede zaak vinden als deze toetsen voor de scholen beschikbaar blijven in een toetsenbank. Genoemde leden willen weten of de staatssecretaris bereid is er aan mee te werken dat de toetsen beschikbaar blijven in steeds geactualiseerde versies?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij constateren dat daarbij sprake is van een tijdelijke regeling in afwachting van advisering door de Onderwijsraad. Zij constateren tevens dat de voorgestelde wetgeving aan scholen de ruimte biedt om tegemoet te komen aan de bestaande knelpunten en daarbij aansluit bij de bestaande praktijk. In dat verband is het maken van inhoudelijke keuzen zoveel mogelijk vermeden.

In aansluiting op het advies van de Raad van State merken de leden van de SGP-fractie op dat het wetsvoorstel nauwelijks voorziet in een garantie voor de kwaliteit van het onderwijs. De regering verwacht dat de wettelijke status van de selectie van kerndoelen en de sturing daarvan door middel van methoden en examenprogramma's de kwaliteit van het onderwijs voldoende op peil zal houden. De leden van de SGP-fractie delen deze verwachting, maar wijzen erop dat het niet onrealistisch is om te veronderstellen dat er sprake zal zijn van uitzonderingsgevallen. Is de constatering van deze leden juist dat scholen bij aanvaarding van het voorliggende wetsvoorstel in zulke gevallen niet in strijd handelen met de wet? Is het zo dat scholen in de basisvorming formeel een uiterst beperkt pakket aan kerndoelen mogen aanbieden? Is de regering desondanks van mening dat de kwaliteit van het onderwijs door middel van de voorgenomen wetswijziging in voldoende mate wordt gewaarborgd? Ziet de regering nog mogelijkheden om de kwaliteit van het onderwijs beter in de wet te waarborgen?

In het verlengde van het voorgaande vragen de leden van de SGP-fractie of de regering een indicatie kan geven van welke (onderdelen van) kerndoelen door de bestaande methoden in elk geval worden gedekt?

Naar aanleiding van de sturing door de examenprogramma's vragen deze leden of de examenprogramma's in principe alle kerndoelen dekken en of er in dat geval ook sprake zal zijn het maken van keuzen binnen de examenprogramma's. In hoeverre hebben scholen in dat geval nog ruimte om zelf te bepalen welke kerndoelen wel en welke niet worden aangeboden?

Zij vragen of het in het licht van de praktijk realistisch is om uit te gaan van 40 schoolweken. Komt dit aantal overeen met het werkelijke aantal schoolweken?

De leden van de SGP-fractie hebben met waardering kennis genomen van de specificatie van de verlichtingsmaatregelen naar schoolsoort en van de afschaffing van de verplichte toetsing in de basisvorming.

Ten aanzien van de financiën merken zij op dat voor de inhoudelijke en didactische aanpassingen in de basisvorming, waaronder de scholing van

docenten, nog veel geld nodig is. Verdergaande impulsen achten zij dan ook noodzakelijk. Welke concrete voornemens heeft de regering op dit punt?

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PVDA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PVDA), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PVDA), Belinfante (PVDA), ondervoorzitter, Kortram (PVDA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PVDA), Nicolaï (VVD), van Bommel (SP), Barth (PVDA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PVDA), Udo (VVD), Van der Hoek (PVDA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PVDA), Gortzak (PVDA), Molenaar (PVDA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PVDA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PVDA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), Blok (VVD).

Naar boven