nr. 4
VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN
DE RAAD VAN STATE
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige bepalingen
van het Wetboek van Strafvordering te wijzigen in verband met de invoering
van spreekrecht van slachtoffers of hun nabestaanden tijdens het onderzoek
op de terechtzitting;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 260 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «getuigen» ingevoegd:, slachtoffers
of hun nabestaanden;
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:
2. Indien het slachtoffer of een van zijn nabestaanden als bedoeld in
artikel 336, tweede lid, schriftelijk verzoekt om oproeping voor de uitoefening
van het spreekrecht op grond van artikel 302 geeft de officier van justitie
daaraan gehoor.
B
Na artikel 288 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 288a
De voorzitter bepaalt in welke volgorde hij de verschenen getuigen, deskundigen
en het slachtoffer of de nabestaande, zal horen. Indien hij daartoe aanleiding
ziet, neemt hij maatregelen dat de verschillende procesdeelnemers naar afzonderlijke
ruimten worden geleid.
C
Na artikel 301 worden twee artikelen ingevoegd, die luiden:
Artikel 302
1. Het slachtoffer of diens nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring
afleggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit, bedoeld in het
tweede lid, bij hem teweeg heeft gebracht.
2. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit
een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf
van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in
de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 250a, 285, 285b, 300, tweede
en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het
Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 303
1. De rechtbank hoort het slachtoffer of de nabestaande die op grond van
artikel 260, tweede lid, is opgeroepen en verschenen.
2. De rechtbank kan bevelen dat het slachtoffer of diens nabestaande,
indien deze na oproeping niet op de terechtzitting is verschenen, zal worden
opgeroepen om op een nader te bepalen tijdstip op de terechtzitting te verschijnen.
Indien deze ten tweede male niet op de terechtzitting verschijnt, kan de rechtbank
van het horen van het slachtoffer of de nabestaande afzien.
D
Na artikel 335 wordt een afdeling IIA ingevoegd, die luidt:
TWEEDE AFDELING A. Verklaring van het slachtoffer of diens
nabestaande op de terechtzitting
Artikel 336
1. Het slachtoffer of de nabestaande die op de terechtzitting een verklaring
als bedoeld in artikel 302 wenst af te leggen, geeft daarvan schriftelijk
kennis aan de officier van justitie.
2. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het eerste lid
in aanmerking komen behoren:
a. de echtgenoot of geregistreerde partner of bij afwezigheid dan wel
niet in staat of bereid zijn van deze:
b. de bloedverwanten in de rechte lijn tot en met de eerste graad of bij
afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn daarvan, de bloedverwanten
in de zijlijn tot en met de tweede graad.
3. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik
kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft
bereikt. Hetzelfde geldt voor de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar
nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke
waardering van zijn belangen terzake.
Artikel 337
1. Het slachtoffer of de nabestaande kan zich op de terechtzitting doen
bijstaan.
2. Indien het slachtoffer of de nabestaande de Nederlandse taal niet of
niet voldoende beheerst, kan deze een tolk naar de terechtzitting meebrengen
teneinde hem aldaar bij te staan.
E
Aan artikel 413 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt:
3. Indien het slachtoffer of de nabestaande die in eerste aanleg gebruik
heeft gemaakt van zijn recht om te verklaren op grond van artikel 302, doet
de advocaat-generaal deze schriftelijk mededeling van de datum en het tijdstip
waarop de zaak op de terechtzitting zal worden behandeld.
F
Aan artikel 414 wordt een lid toegevoegd dat luidt:
3. Het slachtoffer of de nabestaande die in eerste aanleg geen gebruik
heeft gemaakt van zijn recht om te verklaren op grond van artikel 302, kan
van zijn voornemen daartoe schriftelijk kennis geven aan de advocaat-generaal
of het gerechtshof. Artikel 260, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,