27 632
Voorstel van wet van de leden Dittrich en Schonewille tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden)

nr. 14
BRIEF VAN DE INITIATIEFNEMERS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 december 2002

Hierbij doen wij u toekomen de schriftelijke beantwoording op vragen gesteld door enkele leden tijdens de behandeling van het voorstel van wet van de leden Dittrich en Schonewille tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden) op donderdag 11 december 2002.

Dittrich

Schonewille

Schriftelijke beantwoording van vragen gesteld door enkele leden tijdens de behandeling van het voorstel van wet van de leden Dittrich en Schonewille tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden) op donderdag 11 december 2002.

Hieronder zullen de initiatiefnemers enkele vragen schriftelijk beantwoorden.

Deze beantwoording maakt integraal onderdeel uit van de mondelinge beantwoording van de initiatiefnemers welke volgens planning op woensdag 18 december 2002 zal plaatsvinden.

Moet het slachtoffer altijd zelf het spreekrecht uitoefenen of mag hij een vertegenwoordiger het woord namens hem laten voeren op de zitting?

(de leden Karimi (GroenLinks) en Van Haersma Buma (CDA))

Het wetsvoorstel kent het spreekrecht aan het slachtoffer of de nabestaande toe. Een belangrijke reden daarvoor is het slachtoffer de gelegenheid te bieden op de terechtzitting te laten vertellen welke impact het misdrijf op zijn leven heeft (gehad).

In de huidige wetssystematiek is het aan de officier van justitie om de rechter hierover te informeren.

Vanuit organisaties van slachtoffers wordt erop gewezen dat het zelf spreken door het slachtoffer kan bijdragen aan de verwerking van het misdrijf. Het slachtoffer hoeft de informatie dan niet meer door een ander te laten vertellen (officier van justitie of rechter, die deze informatie uit de stukken kan voorlezen), maar mag zelf over zichzelf praten. De initiatiefnemers onderschrijven dit.

Zou het slachtoffer het spreken kunnen uitbesteden aan een derde, bijvoorbeeld een vertegenwoordiger of een advocaat, dan druist dat in tegen de bedoeling van de initiatiefnemers. Bovendien kan dan de situatie ontstaan dat een advocaat op de terechtzitting namens het slachtoffer vertelt hoe het met het slachtoffer gaat, terwijl dat een taak is die in de bevoegdhedenverdeling eerder bij de officier van justitie hoort die de zaak ter zitting presenteert namens de samenleving inclusief het slachtoffer.

De initiatiefnemers willen dus niet dat een derde namens het slachtoffer of de nabestaande het spreekrecht uitoefent. Zij ontraden het amendement (nr. 11) van het lid Karimi.

Het zou beter zijn, indien het strafproces in tweeën wordt geknipt? Eerst de fase van de schuldigverklaring. Dan de fase van straftoemeting, waarbij het spreekrecht ingevoegd zou kunnen worden. Wat vinden de initiatiefnemers daarvan?

(de leden Cornielje (VVD) en Wolfsen (PvdA) die dit beperkt tot ontkennende verdachten)

De suggestie van de heer Cornielje is interessant. In andere rechtsstelsels, zoals het Angelsaksische, wordt een dergelijk onderscheid soms gemaakt. De bewijsvraag wordt dan soms exclusief door een jury beantwoord, de straftoemetingsvraag door de rechter. Toch achten de initiatiefnemers het ongelukkig, wanneer de splitsing in het kader van dit initiatiefwetsvoorstel geregeld zou worden, omdat het een fundamentele wijziging van ons strafproces in kan houden.

De initiatiefnemers vinden dat daar een advies van de Raad van State voor op zijn plaats is. Noch de NVVR, noch de NOVA hebben zich voor een dergelijk systeem uitgesproken.

In de praktijk wordt de zaak helemaal op de zitting behandeld. Vervolgens sluit de rechter de behandeling ter zitting en kondigt hij aan wanneer hij vonnis zal wijzen. Dit is meestal veertien dagen later. In één en dezelfde uitspraak wordt zowel de bewijsvraag als de strafoplegging behandelt.

Praktisch zien de initiatiefnemers als bezwaar dat na de fase van de schuldigverklaring (er is dus vastgesteld dat de verdachte het feit begaan heeft) de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden om het slachtoffer te kunnen laten spreken. Het Nederlandse strafproces op de terechtzitting kenmerkt zich door efficiency. Aanhouding en uitstel om het slachtoffer te laten spreken zorgt voor vertraging en allerlei nieuwe proceshandelingen, waardoor vertragingen en fouten kunnen optreden. Het initiatiefwetsvoorstel is een codificatie van hetgeen in verschillende strafzaken reeds plaatsvindt.

De suggestie van het lid Cornielje zou eigenlijk in breder verband betrokken moeten worden bij een algehele herziening van het wetboek van strafvordering.

Ook spreekrecht in een zaak, waarin de verdachte ontkent?

(het lid Karimi (GroenLinks))

In de praktijk wordt het spreekrecht ook toegekend in zaken, waarin de verdachte ontkent. De initiatiefnemers noemen hier de zaak «Nienke Kleiss». De verdachte werd telastegelegd Nienke seksueel te hebben misbruikt en te hebben vermoord in een park in Schiedam. Hij ontkende. In strafrechtskringen werd de bewijspositie van het Openbaar Ministerie niet als sterk gekenschetst. Toch verleende de rechtbank de moeder van Nienke spreekrecht ter zitting. Tevoren werd de inhoud van haar verklaring met de officier van justitie en slachtofferhulp besproken. De advocaat van de verdachte heeft geen bezwaar gemaakt tegen de mondelinge verklaring van de moeder die niet over de toedracht van het misdrijf ging, maar over de persoon van Nienke en het gemis van haar.

De verdachte werd veroordeeld, ook in hoger beroep.

Artikel 413 is onleesbaar.

(het lid Van Haersma Buma (CDA))

Terecht heeft het lid Van Haersma Buma op een onvolkomenheid in de tekst van het voorgestelde art 413 lid 3 gewezen. In de eerste regel staat ten onrechte het woord «die». Dit woord moet geschrapt worden, dan loopt de zin wel.

De initiatiefnemers hebben ter zake een nota van wijziging ingediend.

Zijn er voldoende garanties ingebouwd tegen het gevaar dat het slachtoffer zich ter terechtzitting gaat gedragen als een surrogaat officier van justitie?

(het lid Rouvoet (ChristenUnie))

In de wettekst staat positief omschreven dat het slachtoffer zich mag uitspreken over de gevolgen die het misdrijf bij hem te weeg heeft gebracht. In de toelichting staat expressis verbis dat het slachtoffer hier niet buiten mag treden. Hij mag dus geen beschuldigingen gaan uiten of zich gaan uitspreken over welke straf in zijn ogen het meest wenselijk is. De wet biedt voldoende garanties dat een slachtoffer hierin niet buiten zijn boekje gaat. De voorzitter van de strafkamer is namelijk leider van de zitting. Hij heeft het recht in te grijpen.

Bovendien zal het slachtoffer dat van het spreekrecht gebruik wil maken, in de praktijk vóór de terechtzitting kontakt hebben met de officier van justitie en/of met Slachtofferhulp. Bovendien zal er in algemene zin voorlichting over de reikwijdte van het spreekrecht worden gegeven door aanpassing van de brochure «U bent slachtoffer van een misdrijf».

Kan een slachtoffer ook gebruik maken van het spreekrecht, wanneer de strafzaak achter gesloten deuren plaatsvindt en zo ja, hoe gaat dat dan in de praktijk?

(het lid Karimi (GroenLinks))

In beginsel worden strafzaken in het openbaar behandeld, zodat het publiek kan beoordelen of de rechters hun werk goed doen. Soms kunnen strafzaken zo privacygevoelig zijn (bepaalde zedenzaken) dat zij achter gesloten deuren plaatsvinden. Strafzaken tegen jongeren vinden in het algemeen achter gesloten deuren plaats, tenzij de rechter anders beslist.

In beide situaties kan het slachtoffer gebruik maken van het spreekrecht. Hij volgt het door de rechter vastgestelde regime. Wordt de strafzaak achter gesloten deuren behandeld, dan vindt het spreekrecht ook achter gesloten deuren plaats. Het slachtoffer is geen bevoegdheid toegekend aan de rechter te vragen in het openbaar te spreken, terwijl de rest van het strafproces achter gesloten deuren plaatsvindt.

Slachtoffers die van hun spreekrecht gebruik willen maken hebben er recht op de hele strafzaak (achter gesloten deuren) bij te wonen, tenzij de rechter oordeelt dat getuigen en het slachtoffer bij een onderdeel van de zitting niet aanwezig mogen zijn. Het initiatiefwetsvoorstel verandert niets aan de bevoegdheid van de rechter om soms een onderdeel van het proces in afwezigheid van derden te laten plaatsvinden.

Spreekrecht niet «live», maar bijvoorbeeld op videoband?

(het lid Van der Ham (D66))

Op de terechtzitting komen alle actoren in het strafproces samen. De rechter kan zich zo een oordeel vormen over alles wat er gebeurd is in de strafzaak. De rechter hoort het slachtoffer, hetgeen betekent dat de rechter, indien hij dat wenst, het slachtoffer om verduidelijking kan vragen. Die mogelijkheid is er niet bij een van tevoren opgenomen boodschap.

Het spreekrecht voor het slachtoffer op de openbare terechtzitting heeft eveneens de functie dat de verdachte het slachtoffer ziet en hoort hoe het misdrijf het leven van het slachtoffer heeft beïnvloed. Ziet een slachtoffer op tegen het spreken op de zitting in het openbaar, dan kan hij er voor kiezen een schriftelijke verklaring af te leggen.

Een videoband met een boodschap daarop kan gezien worden als één van de «schriftelijke bescheiden», die aan het strafdossier kunnen worden toegevoegd.

Wat is de reactie van de initiatiefnemers op het rapport «Recht op schrift» naar aanleiding van de experimenten op de schriftelijke slachtofferverklaring?

(de leden Cornielje (VVD) en De Wit (SP))

Dit rapport heeft betrekking op de schriftelijke slachtofferverklaring, maar besteed ook aandacht aan het initiatiefwetsvoorstel.

Het rapport laat enkele professionals aan het woord die overwegend kritisch zijn t.a.v. het spreekrecht. De citaten van de aan het woord gelaten professionals maken niet duidelijk of deze personen het initiatiefwetsvoorstel gelezen hebben. Hun opvattingen wijken af van het advies van de NVVR. Deze vereniging, waar rechters en officieren van justitie deel van uitmaken, heeft het initiatiefwetsvoorstel eerst door de Wetenschappelijke Commissie laten bekijken en positief beoordeeld. Ook de NOVA heeft anders geadviseerd dan degenen die in «Recht op Schrift» aan bod komen. De NOVA heeft het initiatiefwetsvoorstel eerst in de Adviescommissie strafrecht van de Algemene Raad besproken en vervolgens in de Algemene Raad zelf, alvorens met een positief advies te komen. Slachtofferhulp Nederland is een voorstander van zowel de schriftelijke als de mondelinge slachtofferverklaring en heeft opgeroepen het wetsvoorstel te steunen.

In de nota naar aanleiding van het verslag worden enkele professionals aangehaald die een interview hebben gegeven en zich juist positief over het spreekrecht ter zitting hebben uitgelaten.

Deze adviezen en meningen wijken dus af van de citaten uit «Recht op schrift». In de praktijk zijn er voor- en tegenstanders van het spreekrecht. Daarom weigeren sommige rechters aan slachtoffers de mogelijkheid om te spreken, terwijl anderen dat juist weer wel doen.

De initiatiefnemers vinden dat de wetgever zijn verantwoordelijkheid moet nemen en uniformiteit moet realiseren via een wettelijk spreekrecht. Het is dan aan het slachtoffer om zelf te kiezen er al dan niet gebruik van te maken.

Andere aspecten van het rapport recht op schrift zullen mondeling beantwoord worden.

Hebben de indieners aanrijdingszaken bewust weggelaten uit het artikel dat misdrijven opsomt, waarbij het spreekrecht plaats mag vinden?

(het lid Wolfsen (PvdA))

De initiatiefnemers hebben de aanrijdingszaken beperkt tot die zaken (art. 6 Wegenverkeerswet), waarbij een slachtoffer is gevallen dat gewond is geraakt of als gevolg van het verkeersongeval is overleden. Aanrijdingszaken met materiële schade vallen dus niet meer onder het bereik van het wetsvoorstel. De reikwijdte is mede beperkt op advies van de Raad van State en de NVVR.

Wat vinden de initiatiefnemers van een evaluatie na één of twee jaar?

(het lid Wolfsen (PvdA))

De initiatiefnemers zijn voor een evaluatie na drie jaar, zoals in de memorie van toelichting uiteengezet. Na invoering van het wetsvoorstel zal het enige tijd duren voordat slachtoffers op de terechtzitting het spreekrecht uitoefenen. Om voldoende referentiemateriaal te krijgen, ook in hoger beroep, lijkt een periode van drie jaar redelijk.

B. O. Dittrich (D66) en F. Schonewille (LPF)

Naar boven