27 629
Vaststelling van het Nederlandse muntstelsel in verband met de invoering van de chartale euro (Muntwet 2002)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 juni 2001

Met genoegen heb ik kennis genomen van de belangstelling op het onderhavige wetsvoorstel in het verslag van de vaste Commissie voor Financiën. Hieronder zal op de in het verslag gestelde vragen worden ingegaan. Gelet op het feit dat veel vragen betrekking hebben op de invoering van de euro in zijn algemeenheid, gaat deze beantwoording u mede namens de minister van Financiën toe.

Algemeen

De Muntwet 2002

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke maatregelen zullen worden genomen, indien in de maand januari blijkt dat de duale fase (die zal lopen van 1 januari tot 28 januari 2002) te kort is en of de datum van 28 januari dan nog kan worden veranderd bij KB. Daarnaast vroegen zij of het verstandig is in Nederland ook tot eind februari de guldenprijs naast de euro te handhaven, in verband met het feit dat in de andere deelnemende landen nationale valuta's tot eind februari 2002 worden geaccepteerd. Verder wilden de leden van de PvdA-fractie weten of de Europese Commissie en ECB nog steeds van mening zijn dat frontloading van de consument pas vanaf 1 januari mag plaatsvinden, of dat de kans groot is dat hierin nog een verschuiving komt.

De duale fase loopt in Nederland tot 28 januari 2002. Dit betekent dat de gulden vanaf maandag 28 januari geen wettig betaalmiddel meer is. Het Nederlandse scenario is er evenwel op gericht, dat reeds binnen één week het overgrote deel van de chartale betalingen in euro plaatsvindt. Naar verwachting zal aan het einde van de tweede week bijna iedere toonbankbetaling in euro plaatsvinden. Bij onvoorziene omstandigheden is een tragere omschakeling mogelijk. De kans dat dit zal nopen tot een verlenging van de duale fase wordt vrijwel uitgesloten geacht. Indien zich onverhoopt toch een grote vertraging in de omschakeling zou voordoen, dan is het mogelijk de duale fase bij koninklijk besluit te verlengen.

Nederland heeft de kortste duale fase. In de meeste andere eurolanden zal tot eind februari met de oude valuta kunnen worden betaald. Ierland en Frankrijk hebben voor 9 respectievelijk 17 februari 2002 gekozen. Het om die reden in Nederland tot eind februari blijven vermelden van guldenbedragen is niet nodig en ook niet wenselijk. Met alle betrokken partijen is afgesproken om vanaf 28 januari 2002 zo snel mogelijk met het vermelden van guldenbedragen te stoppen omdat, zo blijkt uit onderzoek, dit het omschakelingsproces bij het publiek (het opbouwen van een referentiekader in euro) bevordert. Bovendien zou dubbelprijzen na 28 januari tot verwarring aanleiding kunnen geven, omdat immers vanaf 28 januari niet meer met guldens kan worden betaald. Overigens kan bijvoorbeeld een winkelier in Venlo natuurlijk overwegen om in februari ook nog prijzen in D-Marken aan te geven (en deze valuta te blijven accepteren).

Ten aanzien van het frontloaden van het publiek met eurobiljetten wordt verwezen naar eerdere communicatie met de Tweede Kamer1.

De leden van de GroenLinks-fractie merkten op geen voorstander te zijn van de duale fase van 1 januari tot 28 januari 2002. De voorkeur van deze leden voor het «big bang»-scenario wordt naar de mening van deze leden gedeeld door de voltallige Tweede Kamer. Verder merkten de leden van de GroenLinks-fractie op dat de onmogelijkheid voor burgers om bij het openbaar vervoer met beide munten te kunnen betalen, ook al laat zien dat de duale fase voor veel aanbieders van goederen en diensten een groot probleem kan vormen.

Het Nederlandse scenario, dat uitgaat van een duale fase tot 28 januari 2002 heeft, anders dan gesteld door de leden van de GroenLinks-fractie, de instemming van de Kamer. Dienaangaande kan worden verwezen naar de brief van 8 december 19982 van de minister van Financiën, de behandeling daarvan en de daaropvolgende Algemene Overleggen. De uitspraak van de Kamer waar de fractie van GroenLinks waarschijnlijk op doelt, heeft betrekking op de wenselijkheid van het frontloaden van het publiek met eurobiljetten3. Een big bang wordt daarin niet bepleit.

Net als andere bedrijven en instellingen geldt ook voor het openbaar vervoer, dat de gulden tot 28 januari 2002 als wettig betaalmiddel zal worden geaccepteerd. Op verzoek van het stads- en streekvervoer heeft het Nationaal Forum op 20 maart 2001 evenwel ingestemd, als enige uitzondering, dat de kaartverkoop op tram en bus vanaf 1 januari 2002 uitsluitend in euro kan plaatsvinden. Het gaat hier ook om een bijzondere omstandigheid (verkoop door de bestuurder). Andere uitzonderingen zijn niet voorzien.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of, door het feit dat in zo'n korte periode veel geld in Nederland in omloop is – en bij de winkeliers in de kassa – de veiligheid goed is gewaarborgd en of het politietoezicht op orde is. Verder zo vroegen deze leden of, nu de euro in 10 verschillende landen wordt gedrukt, dat in verband met verschillen risicovol is. De leden van de PvdA-fractie wilden verder weten wat er met misdrukken gebeurt en of het papier waarmee de eurobiljetten worden gedrukt voldoende is beveiligd. Daarnaast vroegen deze leden of het waar is dat in Italië nu reeds vervalste euro's in omloop worden gebracht en of die ook elders worden gesignaleerd.

De (personele) veiligheid van alle betrokkenen staat voorop bij de omwisseloperatie. Vooral ook de veiligheid in en om winkels heeft de volle aandacht. Dit is overigens niet een specifiek eurogerelateerd aandachtspunt4. Er kan gedurende een korte periode sprake zijn van meer kasgeld in winkels (circa 2x de normale hoeveelheid). Het gaat hierbij overigens vooral om (euro)muntgeld. De politie heeft een speciale projectorganisatie opgesteld die, vooral op lokaal niveau, met de detailhandel preventieve maatregelen bespreekt (speciale opslag, afstortfrequentie etc.). Vanzelfsprekend is er versterkte inzet van politie rond E-day.

De kwaliteit van de verschillende producties eurobankbiljetten wordt streng bewaakt. Hiertoe is onder andere een gemeenschappelijk systeem van kwaliteitsbeheer ingevoerd, dat moet waarborgen dat alle drukkerijen een zelfde kwaliteitstandaard hanteren. Daarnaast wordt de kwaliteit van de geproduceerde biljetten gecontroleerd volgens door de ECB nauwkeurig omschreven specificaties. Misdrukken zullen als gebruikelijk worden vernietigd. Hiervoor gelden bij de verschillende drukkerijen dezelfde regels als bij de vernietiging van misdrukken van nationale biljetten. De eurobiljetten bevatten veiligheidskenmerken in zowel de druk als in het papier. Het spreekt vanzelf dat ook aan de kwaliteit en de veiligheidskenmerken van het papier van de eurobiljetten grote aandacht wordt besteed. Op 1 september 2001 worden de publiekskenmerken van de eurobiljetten bekendgemaakt. Meldingen over vervalsingen van eurobiljetten in Italië zijn mij niet bekend anders dan hierover geruchten circuleren. Voor zover bekend zijn ook in Nederland geen vervalsingen van eurobiljetten gesignaleerd.

De leden van de PvdA-fractie zouden willen weten wat de verwachting is over het boven water komen van zwart geld en vroegen of het kabinet een overzicht kan sturen van die 1000-tjes die wel zijn uitgegeven, maar nooit bij De Nederlandsche Bank (DNB) terugkomen.

Over de verwachting over het boven water komen van zwart geld kan slechts worden gemeld, dat in de periode rond de introductie van de euro de bevoegde autoriteiten met bijzondere aandacht zullen kijken naar transacties die als ongebruikelijk zijn aan te merken. Met behulp van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties zal nauwkeurig worden toegezien op het omwisselen van mogelijk zwart geld in euro's1. Ten aanzien van een overzicht van wel uitgegeven, maar nooit teruggekomen 1000-tjes, kan slechts het volgende worden opgemerkt. Door DNB wordt geen administratie gehouden van de nummers van de biljetten die na uitgifte terugkomen en vervolgens weer in omloop worden gebracht. Uiteraard is bij DNB wel de omvang van de 1000-tjes in omloop bekend. Per ultimo 2000 bedroeg de omloop 13,3 mln. biljetten van f 10002. DNB heeft geconstateerd dat de in 2000 ingezette daling van de waarde van de bankbiljettencirculatie zich in 2001 heeft voortgezet. Deze daling werd veroorzaakt door de vermindering van het aantal in omloop zijnde biljetten van de twee hoogste coupures (NLG 1000 en NLG 250). De ter beschikking staande gegevens zijn voor DNB te summier om een eenduidige verklaring te geven voor de teruglopende circulatie van de hoge coupures3.

Daarnaast zijn de leden van de PvdA-fractie geïnteresseerd in de grootte van de financiële meevaller die wordt verwacht ten aanzien van het niet inleveren van bankbiljetten. De leden van de VVD-fractie merkten op, dat de omwisseling van de gulden naar de euro ongetwijfeld met zich brengt, dat een aantal guldenmunten niet zal worden ingewisseld voor euromunten. Deze leden vroegen om welk bedrag het vermoedelijk zal gaan en of het feit dat een deel van de guldenmunten niet zal worden gewisseld in euromunten (versterving) tot winst voor de Nederlandse Staat of De Nederlandsche Bank zal leiden, en zo ja, of een schatting kan worden gegeven van de orde van grootte van deze verstervingswinst.

Aangaande de «winst» uit versterving zijn ook in 1998 reeds gelijkluidende vragen beantwoord4. Ten aanzien van de inkomsten voor de Staat uit versterf van bankbiljetten is geantwoord, dat gezien het uitzonderlijke karakter van de omwisseling een deel van de verwachte winst in de tijd naar voren zal worden gehaald. Met DNB is afgesproken, dat in 2002 uit het oogpunt van behoedzaamheid 65% van het dan geraamde versterf als winst zal worden geboekt (winstuitkering aan de Staat 2003). In 2007 zal DNB een tweede winsttoevoeging doen, en wel tot 90% van het op dat moment geschatte totale versterf (winstuitkering aan de Staat 2008). In 2012 zal het alsdan nog resterende ongerealiseerde versterf als winst worden geboekt (winstuitkering aan de Staat 2013). De eventuele inwisseling van guldenbankbiljetten tussen 2013 en 2032 zal ten laste van de winst van DNB plaatsvinden. Op dit moment kan geen betrouwbare schatting worden gemaakt over de hoogte van deze winstuitkering.

Voor zover het de munten betreft wordt eveneens verwezen naar de desbetreffende beantwoording1 die als volgt luidde:

De Nederlandse Staat heeft sedert 1948 in totaal 6 miljard munten in circulatie gebracht met een totale waarde van NLG 2,7 miljard. Aangezien de Rijksbegroting met een kasstelsel werkt, wordt het in circulatie brengen van munten op de begroting beschouwd als een inkomstenpost voor de overheid2. Dit wordt tot uitdrukking gebracht op de begroting van Financiën (IXB) in het begrotingsartikel «toename munten in circulatie». In de laatste vier jaren werd op deze post tussen de NLG 12 miljoen en NLG 56 miljoen per jaar gerealiseerd. Aangezien de uitgifte van munten in de begroting beschouwd wordt als inkomsten en het innemen van munten als uitgaven, heeft de Nederlandse Staat het financiële voordeel van het versterf al genoten op het moment van uitgifte van de munten. Bij de omschakeling naar de euro moeten de guldens die retour komen als uitgaven worden beschouwd, die worden gecompenseerd door inkomsten in verband met de uitgifte van euromunten. Aangezien ervan wordt uitgegaan, dat de waarde van de guldenmunten die worden ingenomen en de waarde van de euromunten die worden uitgegeven gelijk zijn, resteert per saldo een neutraal effect. De omschakeling op de euro levert voor de Nederlandse Staat in 2002 derhalve geen positieve kasopbrengst op uit hoofde van het versterf van guldenmunten. De kasopbrengst van de guldenmunten is door de Nederlandse Staat reeds gedurende de afgelopen 50 jaar gerealiseerd.

De leden van de VVD-fractie vroegen om een overzicht van de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel. Zij zouden graag op de hoogte worden gesteld van bijvoorbeeld de kosten van het opzetten van een speciaal onderzoeks- en registratiecentrum voor de beoordeling van mogelijk valse of vervalste munten. Tevens vroegen deze leden, welk bedrag aan schrootwaarde de vervanging van de gulden door de euro oplevert en hoeveel het slaan van euromunten kost.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen financiële gevolgen. Het behelst immers de wettelijke regeling van het Nederlandse muntstelsel en is noodzakelijk in verband met de invoering van de chartale euro. Het produceren van de chartale euro en het invoeren van de euro brengt uiteraard wel directe en maatschappelijke kosten met zich, maar die vloeien niet voort uit het onderhavige wetsvoorstel.

Het speciaal onderzoeks- en registratiecentrum voor de beoordeling van mogelijk valse of vervalste munten zal feitelijk inhouden een uitbreiding van een afdeling bij de Koninklijke Nederlandse Munt. Deze afdeling houdt zich al bezig met de beoordeling van mogelijk valse of vervalste guldenmunten. In samenwerking met de Europese Centrale Bank werken de nationale munthuizen momenteel aan het opzetten van een voor de eurolanden geüniformeerde databank voor het opslaan van gegevens betreffende valse en vervalste euromunten. Naar verwachting zal in de loop van de zomer bekend worden aan welke eisen het speciaal onderzoeks- en registratiecentrum bij de onderscheiden munthuizen moet voldoen, waardoor het thans nog niet mogelijk is aan te geven wat de kosten van het desbetreffende centrum zullen zijn.

De schrootwaarde van de ingeleverde guldenmunten zal afhankelijk zijn van de hoeveelheid ingeleverde munten en prijs en kwaliteit van het metaal op het moment van verkoop van het schroot. Daarnaast brengt het innemen, beveiligen, opslaan en ontwaarden van de ingeleverde munten kosten met zich. Gelet op deze onzekerheden is een schatting van de opbrengsten prematuur.

Het produceren van 2,8 miljard euromunten brengt circa 180 miljoen gulden aan grondstofkosten met zich en bijna 47 miljoen gulden aan muntloon.

Bijzondere munten

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe het kabinet staat tegenover het aan burgers bieden van de mogelijkheid om bestaande buitenlandse munten in het jaar 2002 in Nederland in te wisselen tegen hun nominale waarde.

Op een gelijkluidende vraag van het lid De Haan1 betreffende het innemen van buitenlandse munten is onlangs geantwoord, dat de hoge kosten die verbonden zijn aan de repatriëring van buitenlandse munten, zeker als het gaat om kleine hoeveelheden en kleine denominaties, in de weg staan aan de inwisselbaarheid van buitenlandse munten in Nederland. In de beantwoording is verder aangegeven, dat vóór en in de komende vakantieperiode in de voorlichtingscampagne van het Nationaal Forum aandacht zal worden besteed aan het onderwerp «buitenlands muntgeld»; het publiek zal worden geadviseerd om zo weinig mogelijk buitenlandse munten mee naar huis terug te nemen in verband met de ophanden zijnde invoering van de euro. Ook is aangegeven dat de organisaties die voornemens zijn een gezamenlijke inzamelactie buitenlandse munten te starten, actief middels de voorlichtingscampagne van het Nationaal Forum zullen worden ondersteund.

Diversen

De leden van de PvdA-fractie vroegen om een reactie voor een speciale heffingskorting van f 750 à f 1000 voor het MKB in verband met het ombouwen van pinautomaten. Verder vroegen deze leden of er voldoende duidelijkheid bestaat over het aantal geldautomaten dat op 1 januari 2002 buiten werking is en tot hoe laat. Omdat begin februari bleek dat er gemeenten zijn die achterliepen op het invoeringsschema; vooral grote gemeenten en waterschappen, maar ook een aantal ministeries, vroegen de leden van de PvdA-fractie naar de voortgang sindsdien. Vervolgens wezen deze leden op voorstel in het algemeen overleg op 13 februari 20012 over de Derde Fase EMU voor de invoering van een eenmalig bruikbare chipknip/chipper, waarmee uitsluitend rond de overgang van de euro kan worden betaald. Zij vroegen naar de resultaten van het toegezegde overleg met de banken.

Wat betreft de fiscale tegemoetkoming voor het MKB wordt verwezen naar de begrotingsvoorstellen 2002. Zoals eerder gemeld aan de Kamer, bestaat het voornemen, mede wegens de tegenvallende kosten voor veel kleine zelfstandigen voor de ombouw van de betaalautomaten, de voorzieningen in de investeringsaftrek en de kleine zelfstandigenaftrek (reeds voorzien voor 1999, 2000 en 2001) met één jaar te verlengen. Over de exacte invulling is met MKB-Nederland en andere betrokken partijen overleg gevoerd.

Alle geldautomaten zullen op 1 januari 2002 beschikbaar zijn voor de uitgifte van (uitsluitend) eurobiljetten. Alle automaten geven bij elke uitgifte ook kleine coupures (euro 10, veelal ook euro 5). Voor nadere informatie wordt verwezen naar volgende voortgangsrapportage chartale omschakeling die u voor het zomerreces zult ontvangen. Over de voortgang bij de overheid wordt verwezen naar de 9e voortgangsrapportage3.

Ten aanzien van de niet-rekeninggebonden chipkaart (met landelijke dekking) kan worden vermeld, dat deze tijdig door interpay beschikbaar zal worden gesteld (vanaf 1 januari 2002 in euro, tot 1 januari een guldenkaart op pilotbasis). Deze kaart is evenwel primair bedoeld als aanvulling op de normale oplaadbare rekeninggebonden kaart. De niet-rekeninggebonden kaart is immers relatief duur (aanmaak- en distributiekosten). De kaart is vooral bestemd voor toeristen en andere niet-ingezetenen (parkeren, telefoneren en andere toepassingen).

De leden van de VVD-fractie vroegen de staatssecretaris, onder verwijzing naar de termen kwartje, piek, daalder, knaak, geeltje en joet in het dagelijks spraakgebruik, om suggesties voor benamingen van de nieuwe munten.

Hoewel ik natuurlijk graag geschiedenis zou willen schrijven door aan de wieg te staan van benamingen voor de nieuwe munten, meen ik dat dergelijke namen, evenals de genoemde, in het spraakgebruik dienen te ontstaan. Ik zal mij derhalve onthouden van het doen van suggesties.

Artikelsgewijs

Artikel 9

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom het kabinet ervoor kiest in artikel 9, derde lid, Muntwet 2002 de buitenomloopstelling en inwisseling in de nieuwe wet te regelen bij ministeriële regeling en niet meer bij algemene maatregel van bestuur.

De genoemde regeling betreft uitsluitend de buitenomloopstelling en inwisseling van de op grond van de Muntwet 1948 en de Muntwet 1987 uitgegeven munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel, de guldenmunten derhalve. Aan de status van wettig betaalmiddel van deze munten komt een einde indien, bij koninklijk besluit op grond van artikel 9, tweede lid, Muntwet 2002, de Muntwet 1987 wordt ingetrokken, derhalve per 28 januari 2002. Het inwisselingsscenario is uitvoerig aan de orde geweest in het Nationaal Forum. Ten aanzien van de inwisseling van de guldenmunten is het volgende scenario vastgesteld1. Tot 1 april 2002 kan het publiek bij de eigen bank gratis guldenmunten (en bankbiljetten) afstorten dan wel inwisselen voor euro's. Daarna – tot 1 januari 2003 – kan men ook nog bij de banken terecht, maar is er mogelijk een tarief verschuldigd. Guldenmunten kunnen tot 1 januari 2007 gratis bij DNB worden ingewisseld (guldenbankbiljetten zelfs tot 1 januari 2032). Een heldere, doelgerichte en afgewogen voorlichting zal de overgang van de gulden naar de euro begeleiden2. Gelet op het reeds overeengekomen en vastgestelde inwisselingsscenario wordt de formalisering van de afspraken bij ministeriële regeling voldoende geacht.

In dit verband kan erop worden gewezen, dat de buitenomloopstelling van één of meerdere reguliere euromunten (evenals de invoering van nieuwe reguliere euromunten) dient te worden geregeld door middel van wijziging van Verordening nr. 975/98.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 47, subparagraaf 1.1, en nr. 50, blz. 4.

XNoot
2

Kamerstukken II 1998/99, 25 107, nr. 28.

XNoot
3

Kamerstukken II 1999/00, 25 107, nr. 43 en Handelingen II 1999/00, nr. 93.

XNoot
4

Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 47, subparagraaf 4.1, en nr. 50, blz. 5.

XNoot
1

Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 47, subparagraaf 4.2 en nr. 50, blz. 5/6.

XNoot
2

Jaarverslag DNB over het jaar 2000, tabel 2.3.

XNoot
3

Jaarverslag DNB over het jaar 2000, blz. 173/ 174.

XNoot
4

Aanhangsel Handelingen II 1998/99, nr. 227 en nr. 587.

XNoot
1

Aanhangsel Handelingen II 1998/99, nr. 227.

XNoot
2

Overigens is deze inkomstenpost niet relevant voor het financieringstekort. Er mogen geen uitgaven mee gedaan worden, omdat bij deze inkomsten tegelijkertijd een schuld aan het publiek ontstaat. Het financiële voordeel van de Staat ligt slechts in het feit dat dit gedeelte van de schuld niet rentedragend is. De toename van munten in circulatie vindt ook zijn weerslag in de Staatsbalans, die jaarlijks in de Miljoenennota wordt opgenomen.

XNoot
1

Aanhangsel Handelingen II 2000/01, nr. 657.

XNoot
2

Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 50.

XNoot
3

Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 51.

XNoot
1

Voor een uitgebreider overzicht betreffende het omwisselscenario wordt verwezen naar Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 47, subparagraaf 2.2.

XNoot
2

Kamerstukken II 2000/01, 25 107, nr. 47, paragraaf 6.

Naar boven