27 625 Waterbeleid

Nr. 289 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2013

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Economische Zaken, de minister van Financiën en de minister van Infrastructuur en Milieu, de brief over de privatisering van drinkwater aan in antwoord op het verzoek van het lid Omtzigt (CDA) op 26 februari jl.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

In antwoord op het verzoek van het lid Omtzigt (CDA) van 26 februari jl. om een brief over de privatisering van drinkwaterbedrijven, naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur van 16 februari 2013, informeer ik u als volgt.

De Europese Unie treedt niet in de keuze van de lidstaten of bepaalde goederen of ondernemingen al dan niet in publieke handen of private handen dienen te zijn. Dat is volgens het Verdrag een soevereine bevoegdheid van de lidstaten (zie artikel 345 VWEU). Het is daarmee aan de lidstaten zelf om te beoordelen of en zo ja op welke wijze zij drinkwatervoorzieningen willen privatiseren.

Momenteel wordt in Brussel onderhandeld over het voorstel van de Commissie voor de concessierichtlijn. Dit voorstel staat neutraal ten opzichte van de wijze van organisatie van de drinkwatersector in de lidstaten en geeft de lidstaten nog steeds de ruimte om zelf vast te leggen hoe zij de drinkwatersector wil ordenen. In haar persbericht van 22 februari 2013 (MEMO/13/131) bevestigt de Europese Commissie uitdrukkelijk deze neutrale positie ten aanzien van privaat of publiek eigenaarschap van drinkwaterleidingbedrijven. Zoals het Nederlandse stelsel van openbare drinkwatervoorziening is geregeld in de Drinkwaterwet, is deze als niet-economische dienst van algemeen belang te kwalificeren (brief van de Minister van Economische Zaken van 16 april 2006, Kamerstuk 21 501-30, nr. 137). Het richtlijnvoorstel verandert hier niets aan.

Zowel in de brief van de Minister van Economische Zaken van 16 april 2006 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 137) als bij de totstandkoming van de Drinkwaterwet is uiteengezet waarom de drinkwatervoorziening in Nederland gezien moet worden als een niet-economische dienst van algemeen belang (Kamerstuk 30 985, nr. D). Kern van de motivering hiervan is dat gelet op zowel de zorg van de overheid als de wettelijke verplichtingen voor de drinkwaterbedrijven die zijn aangewezen voor de uitvoering van de drinkwatervoorziening, deze kwalificeert als een niet-economische dienst van algemeen belang.

Tot slot wijs ik u op de antwoorden op de vragen over ditzelfde onderwerp van het lid Van Gerven (SP) (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nrs. 2149 en 2155).

Naar boven