27 625
Waterbeleid

28 240
Evaluatienota Klimaatbeleid

nr. 110
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER EN STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2007

Mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat geef ik in deze brief uitvoering aan de motie van de leden Van Bochove (CDA) en Depla (PvdA), die bij de parlementaire behandeling van de Rijksbegroting Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2007 is aangenomen.

De motie Van Bochove/Depla1 verzoekt de regering te inventariseren welke gebieden bij een «worst-case klimaatscenario» vóór het einde van deze eeuw ernstig bedreigd zouden kunnen worden of voor grootschalige wateropvang nodig zouden kunnen zijn. In de gebieden die op grond van de huidige Rijksnota’s in aanmerking komen voor grootschalige investeringen in wonen, werken en infrastructuur vraagt de motie aan te geven of de voorgenomen investeringen in deze gebieden op een meer klimaatbestendige wijze gestalte zouden kunnen krijgen, hetzij in het gebied zelf, hetzij op een andere plek. Bij de gevraagde analyse verzoekt de motie de regering tevens aan te geven welke betekenis de voorziene terugloop van de bevolking in delen van Nederland kan hebben voor het formuleren van een meer klimaatbestendig ruimtelijk beleid.

Op grond van haar bevindingen stelt het kabinet vast dat

klimaatveranderingen tot het einde van deze eeuw – en zeer waarschijnlijk tot ver in de volgende eeuw – niet zullen leiden tot onveilige situaties voor gebieden; tot het einde van deze eeuw – en waarschijnlijk ver daarna – kunnen we voorkomen dat gebieden in Laag-Nederland bedreigd worden. Dit vraagt van zowel huidige als toekomstige generaties investeringen. Ook moet fysieke ruimte beschikbaar blijven om maatregelen te treffen.

de ruimtelijk economische ontwikkelingen, versterkt door klimaatverandering, er toe leiden dat de gevolgen van een eventuele overstroming – bij extreme gebeurtenissen – verder zullen toenemen als hier in de ruimtelijke ordening en het waterbeheer geen rekening wordt gehouden; het kabinet acht gerichte maatregelen en zorgvuldige ruimtelijke keuzes nodig om maatschappelijke ontwrichting als gevolg van overstromingen te beperken;

de voorgenomen grootschalige investeringen uit de huidige Rijksnota’s – zoals bijvoorbeeld Zuidplas, Haarlemmermeer en Almere – zullen, op basis van de bestaande inzichten, een goede klimaatbestendige inrichting krijgen; een integrale afweging in de structuurvisies en/of uitwerkingsplannen, op basis van onder andere een kosten-baten analyse, moet duidelijk maken welke mix van maatregelen haalbaar is;

er geen gerichte verschuivingen van investeringen naar krimpregio’s nodig en wenselijk zijn om tot een meer klimaatbestendige inrichting van (Laag-)Nederland te komen; het perspectief op waterveiligheid en de bevolkingsontwikkelingen geven daar geen aanleiding toe; het behoud van een internationaal aantrekkelijk investeringsmilieu en het ontwikkelen van groeiregio’s heeft voor het kabinet een hoge prioriteit.

Hieronder zet het kabinet uiteen hoe zij tot deze conclusies komt. Het kabinet wil benadrukken dat deze conclusies gebaseerd zijn op de nu beschikbare inzichten. Bij het verschijnen van de Nota Waterveiligheid 21e Eeuw (2008), het daarop volgende Eerste Nationale Waterplan (2009) en het Afwegingskader Klimaatbestendige Inrichting zal het kabinet bovenstaande conclusies verder uitwerken, in samenhang met de voortgang van de planvorming rond de grootschalige locaties.

Klimaatverandering heeft gevolgen voor ruimtelijke inrichting en het waterbeheer

Met uw Kamer is het kabinet van mening dat de gevolgen van zeespiegelstijging en grotere afvoerpieken in de grote rivieren ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de gebruiksmogelijkheden van de lagere delen van ons land, indien we onvoldoende zouden investeren in de bescherming tegen overstromingen. De laag gelegen gebieden zoals de Randstad, het (beneden-)rivierengebied, de Zuid-Westelijke Delta en het IJsselmeergebied zijn voor Nederland van vitaal belang. Een groot deel van de bevolking woont en werkt in deze overstromingsgevoelige gebieden. Niet alleen de grootschalige uitbreidingslocaties in West-Nederland, zoals Almere, Haarlemmermeer en Zuidplas, zijn kwetsbaar. Ook bestaand stedelijk gebied, in bijzonder de Zuidvleugel van de Randstad – met een aanzienlijke binnenstedelijke opgave – is kwetsbaar bij overstromingen.

Ook in de toekomst zullen de sociaal-economische functies zich concentreren in deze gebieden. De WLO-scenario’s geven aan dat de toename van bevolking (en huishoudens) en werkgelegenheid zich primair richt op West-Nederland. Hoewel internationaal verwacht wordt dat de bevolking tot halverwege deze eeuw blijft groeien zal zich na 2050/2075 een bevolkingsdaling gaan inzetten (Nederland Elders, MNP). Die daling is in Europa al ingezet, waarbij in algemene zin de bevolking in Oost en Zuid Europa afneemt en in het noordwesten vooralsnog licht zal toenemen. In Nederland zal de omslag naar een afname van de bevolking naar verwachting pas na 2030 plaatsvinden (Bron: CBS bevolkingsprognose 2006). Nu is het zo dat in delen van de periferie van Nederland (Zuid-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Oost-Groningen) sprake is van een lichte teruggang van de bevolking. Naar verwachting zal de trend van bevolkingsdaling zich van de periferie naar het centrum verplaatsen en van het landelijk gebied naar de steden. Ondanks deze trends in de bevolkingsontwikkeling zal de bevolking in West-Nederland in 3 van de 4 scenario’s tot 2040 blijven groeien.

Zeespiegelstijging en grotere afvoerpieken in de grote rivieren vereisen meer inspanningen om overstromingen te voorkomen. Volgens de meest recente KNMI-scenario’s zal de zeespiegelstijging de komende eeuw minimaal 35 cm en maximaal 85 cm bedragen. Voor de grote rivieren verwachten de experts een geleidelijke toename van de afvoeren en van de duur van de hoogwatergolven (piekafvoeren). Indien we de waterkeringen en het watersysteem niet voortdurend zouden aanpassen aan de hogere zeespiegel en de toenemende afvoeren van rivieren, zou de kans op overstromingen toenemen. Het huidige waterbeleid anticipeert daarom al op klimaatverandering. Zo gaat de PKB Ruimte voor de Rivier voor de lange termijn uit van een zeespiegelstijging van 60 cm en een maximale afvoer van 18 000 m3/s voor de Rijn. Daarnaast zorgt de systematiek zoals vastgelegd in de Wet op de waterkering ervoor dat we onze keringen en ons watersysteem steeds aanpassen aan de veranderingen in de maatgevende waterstanden.

Recente onderzoeken naar de risico’s van eventuele overstromingen herbevestigen dat de (in-)directe economische schade en het aantal slachtoffers groot kunnen zijn. We zullen daarom de gevolgen van klimaatverandering voor de ruimtelijke ordening en het waterbeheer tijdig en actief moeten bezien. Naast de inspanningen om de mate van klimaatverandering te verminderen (zie het project Schoon en zuinig) legt het kabinet daarom een hoge prioriteit bij het vroegtijdig realiseren van een klimaatbestendige inrichting van Nederland. De uitvoering van deze motie zien wij dan ook in samenhang met de parallel aan deze brief gepresenteerde Adaptatiestrategie Ruimte en Klimaat. De actualisatie van het waterveiligheidsbeleid is reeds in 2006 in gang gezet. Eind 2008 zal de Nota Waterveiligheid beleidsopties formuleren voor een aanpassing van het waterveiligheidsbeleid. Ook zal er eind 2008 een Afwegingskader voor een Klimaatbestendige Inrichting verschijnen.

Het kabinet wil niet vooruitlopen op deze ontwikkelingen. De complexiteit, vereiste zorgvuldigheid en intensieve samenwerking met andere partijen vereist tijd om concrete beleidskeuzen te kunnen maken. De ontwikkelingen gaan echter door en het kabinet geeft met de uitvoering van deze motie haar standpunt ten aanzien van de toekomstige gebruiksmogelijkheden van met name laaggelegen delen van Nederland.

Zowel de WRR als de VROM-raad («De hype voorbij») constateert dat de veranderingen in het klimaat met grote onzekerheid omgeven zijn, wat klimaatverandering tot een complex probleem maakt. Ook zijn het verloop van eventuele overstromingen, het tempo van de zeespiegelstijging en de wijze waarop we in Nederland waterveiligheid – nu en in de verre toekomst – percipiëren met onzekerheden omgeven. Hoewel er onderzoek loopt om meer inzicht te krijgen in bijvoorbeeld de kansen op en gevolgen van overstromingen (o.a. in de studie Veiligheid Nederland in Kaart 2), zullen er ook op dit gebied in de toekomst onzekerheden blijven. Het omgaan met onzekerheden is een vast onderdeel bij het realiseren van een meer klimaatbestendige inrichting.

Kunnen wij onze veiligheidsnormen deze eeuw waarborgen bij een «worst-case klimaatscenario»?

Veranderingen in het klimaat leiden tot onzekerheid over de toekomst van ons land. Zeespiegelstijging en hogere afvoeren van rivieren verhogen de druk op onze waterkeringen. De bijzondere gesteldheid van ons land – gelegen in de delta van grote Europese riviersystemen – stelt ons voor de vraag of ons waterveiligheidsbeleid het tempo van de veranderingen kan bijhouden. Gezien de omvang van onze economische en maatschappelijke belangen is het voorkomen van overstromingen voor ons land van levensbelang. Voor een evenwichtige ontwikkeling is voor een periode van minstens 100 jaar, met een doorkijk tot 200 jaar, een perspectief van een veilige Delta van strategisch belang.

Een goede bescherming tegen overstromingen is een absolute voorwaarde om in onze delta te kunnen blijven leven en, zeker gezien de ontwikkelingen van het klimaat, een permanente opgave. Gegeven dit belang is de waterkeringzorg in de Wet op de waterkering verankerd. Indien bij de vijfjaarlijkse toetsing blijkt dat de waterkeringen niet aan de norm voldoen, moeten maatregelen getroffen worden. Het geactualiseerde Hoogwaterbeschermingsprogramma (inclusief Zwakke Schakels) is één van de lopende maatregelenprogramma’s om te voldoen aan de wettelijk vastgelegde waterveiligheidsnormen. Dit programma heeft de staatssecretaris van V&W op 20 september jl. aan u gestuurd. Daarnaast lopen de investeringsprogramma’s Maaswerken, Ruimte voor de Rivier en Steenbekledingen Ooster- en Westerschelde.

Indien door klimaatverandering de maatgevende waterstand stijgt, zal de kering aan deze nieuwe waterstand worden getoetst. Als bij toetsing blijkt dat deze nieuwe waterstand niet veilig gekeerd kan worden, zullen maatregelen worden getroffen om weer aan het wettelijke veiligheidsniveau te voldoen.

Volgens het MNP (NL Later) leidt een «worst-case klimaatscenario» tot een zeespiegelstijging van ten hoogste 1,5 m per eeuw. De kans hierop wordt door deskundigen weliswaar uiterst klein, maar «niet ondenkbaar» geacht. De maximale waarde die de KNMI-scenario’s aangeven, maximaal 85 cm per eeuw, lijkt waarschijnlijker. Het MNP geeft aan dat bij een dergelijke zeespiegelstijging het huidige veiligheidsniveau gehandhaafd kan worden. Wel zijn daarvoor blijvend forse inspanningen nodig. Met de huidige aanpak van kustversterking, zandsuppletie, dijkversterking en Ruimte voor de Rivier is de klimaatverandering vanuit veiligheidsperspectief echter bij te houden.

Het kabinet trekt hieruit de conclusie dat tot 2100 het waarborgen van de huidige veiligheidsniveaus ook bij een worst-case klimaatscenario de komende eeuw uitvoerbaar is. Tot het einde van deze eeuw – en waarschijnlijk ver daarna – kunnen we voorkomen dat gebieden ernstig bedreigd worden. Dit vraagt van zowel huidige als toekomstige generaties investeringen. Ook moet fysieke ruimte beschikbaar blijven om maatregelen te treffen.

Het MNP geeft aan dat structurele aanpassingen in het hoofdwatersysteem, met name als gevolg van de afname van de vrije afvoer van rivieren, pas (ver) na 2100 nodig zijn. Het is echter niet uitgesloten dat het zinvol is om in aanvulling op de gebieden die reeds aangewezen zijn, bijvoorbeeld in de PKB Ruimte voor de Rivier, meer gebieden vrij te houden van grootschalige ontwikkelingen, bijvoorbeeld in het rivierengebied, het IJsselmeergebied en de Zuid-Westelijke Delta. Op die manier blijft ook in de toekomst oplossingsruimte behouden voor toekomstige generaties. De eventuele noodzaak hiervoor kan volgen uit het advies van de commissie duurzame kustontwikkeling, de beleidsopties in de Nota Waterveiligheid 21e Eeuw en de beleidskeuzes in het eerste Nationale Waterplan.

Het kabinet ziet nu geen concrete aanleiding om voorgenomen ontwikkelingen terug te draaien of, in aanvulling op de uitspraken in de Nota Ruimte en de PKB Ruimte voor de Rivier, gebieden aan te wijzen voor ingrijpende aanpassingen van het watersysteem.

Absolute veiligheid bestaat niet; hoe kwetsbaar zijn we?

Zelfs strenge wettelijke veiligheidsnormen gericht op het voorkomen van overstromingen bieden geen absolute veiligheid; extreme gebeurtenissen – hoe klein de kans daarop ook is – kunnen altijd leiden tot een overstroming met mogelijk ernstige gevolgen, in termen van schade en slachtoffers. Deze gevolgen kunnen toenemen door klimaatverandering, door ruimtelijke ontwikkelingen en door de autonome stijging van de waarde van het gebied achter de dijken. Het kabinet vindt het daarom van groot belang dat de gevolgen van overstromingen worden meegenomen in de ruimtelijke afweging. Ook is er meer aandacht nodig voor maatregelen die de gevolgen van eventuele overstromingen kunnen beperken. Dit sluit aan op het beleid om water en klimaat meer bepalend te laten zijn in de ruimtelijke besluitvorming. Hiervoor zal de Nota Waterveiligheid 21e Eeuw de beleidsopties (compartimenteren, aangepast bouwen, externe veiligheidszones, risicozonering, standvaste waterkeringen, evacuatie, organisatorische maatregelen etc.) in beeld brengen en waarderen. Met name het verkennen van maatregelen die de gevolgen van een overstroming beperken door ervoor te zorgen dat de dijk bij hoge waterstanden niet doorbreekt maar «slechts» overstroomt achten wij wenselijk. Als de dijk bezwijkt zijn de gevolgen vaak veel groter dan wanneer er water over de dijk stroomt en de dijk blijft staan.

De daadwerkelijke gevolgen van een overstroming zijn afhankelijk van enerzijds de ligging, het aantal inwoners en de inrichting van het overstroomde gebied, en anderzijds de oorzaak van de overstroming (één of meerdere doorbraken, de locatie van de bres, hoogte en duur van de waterstand). Overstromingen vanuit zee hebben bijvoorbeeld een ander verloop en effect dan overstromingen in het (boven-) rivierengebied.

Overigens laten de beschikbare overstromingsscenario’s zien dat ook bestaande stedelijke gebieden onze aandacht vragen. De waardevermeerdering van de bestaande stedelijke voorraad levert zelfs het grootste aandeel in de te verwachten toename van het schadepotentieel. Hoewel minder eenvoudig te realiseren, zullen ook hier maatregelen moeten worden afgewogen. In stedelijke herstructureringsprocessen zouden aanpassingsmaatregelen kunnen worden meegenomen.

Klimaatbestendige inrichting voor grootschalige ontwikkelingen

In de gebieden waar grootschalige verstedelijking en/of infrastructuur zijn voorzien is er nu, vooruitlopend op toekomstige beleidskeuzes, aanleiding om met andere overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties te bezien op welke wijze een meer klimaatbestendige inrichting haalbaar is. Inzet is om tot een integrale aanpak te komen waarin het voorkomen van overstromingen, het beperken van de gevolgen en het treffen van voorzieningen voor de rampenbeheersing, in samenhang met andere maatregelen voor een meer klimaatbestendige inrichting. Deze cases zijn van belang om met meerdere partijen concrete ervaringen op te doen.

Met de afspraken in het kader van het Urgentieprogramma Randstad zetten de regio en het kabinet zich gezamenlijk in voor de vereiste aanpassing aan klimaatverandering. Met de ontwikkelingen in de Zuidplas, de Haarlemmermeer en Almere zet het kabinet daarmee in op een aantoonbaar resultaat voor een meer klimaatbestendige inrichting. In bijzonder zal daarbij de beperking van het overstromingsrisico expliciet aan de orde moeten zijn in de totale eindafweging ten aanzien van de investeringen; met directe maatregelen, met ruimtelijke reserveringen of een flexibele inrichting voor maatregelen die later gerealiseerd kunnen worden. Een set van uiteenlopende overstromingsscenario’s zal daarbij als referentie gebruikt worden. De plannen zullen binnen de bandbreedte van de KNMI-scenario’s worden beoordeeld.

Dankzij onderzoeken en verkenningen als Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) en Nederland Later weten we steeds meer over de gevolgen van overstromingen en klimaatverandering. Onderzoek op dit gebied wordt dan ook voortgezet, bijvoorbeeld in VNK-2. Uit de resultaten van de onderzoeken tot nu toe blijkt echter ook dat de gevolgen van een overstroming van veel verschillende factoren afhangen en daarom moeilijk te voorspellen zijn. Daarom is regionaal en lokaal maatwerk noodzakelijk bij het onderzoeken van de mogelijke maatregelen voor gevolgenbeperking. Hierbij zal ook de kosteneffectiviteit van maatregelen een rol spelen. Daarnaast zal van belang zijn of maatregelen gecombineerd kunnen worden met andere maatschappelijke doelen. Het kabinet verwacht dat maatregelen die de gevolgen van eventuele overstromingen moeten verminderen, gekoppeld moeten worden aan andere maatschappelijke doelen als infrastructuur, natuur of recreatie om maatschappelijk en financieel draagvlak te krijgen. Innovatie, functiecombinaties en synergie zijn dan ook noodzakelijk.

Geen overloop naar Hoog-Nederland

Laag-Nederland is, ook bij een «worst-case klimaatscenario», tot (ver) in de volgende eeuw een bestendige en veilige vestigingsplaats. Voor het verschuiven van grootschalige investeringen voor wonen, werken of infrastructuur naar hoger gelegen delen van Nederland bestaat nu geen concrete aanleiding. Wel kunnen regionaal of lokaal verschuivingen optreden, omdat het meewegen van overstromingsgevolgen van invloed kan zijn op lokale ruimtelijke besluiten.

Ook voor het realiseren van een meer klimaatbestendige inrichting van gebieden in laag gelegen delen van Nederland is er geen aanleiding om – in de loop van deze eeuw – gericht gebruik te maken van de voorziene terugloop van bevolking in hoger gelegen delen van Nederland. Een meer klimaatbestendige inrichting vraagt echter wel ruimte voor het rivierensysteem, het herstel van natuurlijke processen (water, bodem en natuur) of voor versterking van waterkeringen. Ook de wens om water meer bepalend («sturend») te laten zijn voor de ruimtelijke inrichting zal niet zonder gevolgen blijven. Bijvoorbeeld het concept «Klimaatbuffers» biedt hier een concreet perspectief voor een meer duurzame inrichting van gebieden, waarbij water- en natuurbeheer samen kunnen gaan.

Overigens is het kabinet van mening – zie de kabinetsreactie op de WLO-studie – dat voor regio’s met een structurele terugloop van de bevolking overloop uit andere regio’s geen oplossing biedt voor de knelpunten. Terugloop van de bevolking vraagt een specifieke, regionale aanpak («krimpbeleid»). Evenzo moeten groeiregio’s verantwoord kunnen blijven groeien. Het kabinet legt voor groei- en krimpregio’s de nadruk op – specifieke – kansen.

Inzet van het kabinet

Het kabinet acht aanpassing aan klimaatverandering één van de grootste ruimtelijke opgaven voor de komende eeuw. Dit vormt de centrale boodschap in de ARK-strategie. Het kabinet vindt dat de mogelijke gevolgen van overstromingen en klimaatverandering meer aandacht moeten krijgen in de ruimtelijke afwegingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Onzekerheden en de behoefte aan (resultaten van) nader onderzoek mogen niet leiden tot vertraging dan wel uitstel van ruimtelijke besluitvorming. Ook al is de kans op een overstroming nog zo klein, we kunnen ontwrichtende effecten van een grootschalige overstroming verminderen door vooraf deze effecten expliciet bij onze ruimtelijke afwegingen betrekken.

We moeten kijken wat we nu al kunnen doen om de klimaatbestendigheid van Nederland te vergroten en de gevolgen van overstromingen te beperken. Een integrale en innovatieve aanpak is hiervoor vereist. Het kabinet werkt dit in de volgende trajecten verder uit. Vooruitlopend op de uitkomsten van deze trajecten geeft het voorgaande richting aan de afwegingen in lopende ruimtelijke processen.

(1) De nota Waterveiligheid 21ste Eeuw (2008) zal, zoals in de Watervisie aangegeven, beleidsopties formuleren om het beleid in sterkere mate te stoelen op een risicobenadering met oog voor zowel het voorkomen van overstromingen als het beperken van de gevolgen. Onderwerpen die aan de orde komen zijn: normeringssystematiek, de mate van differentiatie in beschermingsniveaus, fysieke en organisatorische maatregelen die de gevolgen van een overstroming kunnen beperken. De Commissie Duurzame Kustontwikkeling is ingesteld om inzicht te geven in de te verwachten zeespiegelstijging en andere klimatologische en maatschappelijke ontwikkelingen tot 2100–2200. Het advies zal opties in beeld brengen voor een integrale duurzame ontwikkeling van het Nederlandse kustgebied. De commissie beschouwt ook de wisselwerking tussen de zeespiegelstijging en de afvoer van de grote rivieren. Het is niet uitgesloten dat dit advies aanleiding zal geven om aanvullend op de uitspraken in de Nota Ruimte en de PKB Ruimte voor de Rivier een strategie te ontwikkelen om gebieden in de Delta, het IJsselmeergebied en het Rivierengebied vrij te houden van grootschalige ontwikkelingen.

(2) Het kabinet ontwikkelt een afwegingskader om de klimaatbestendigheid te vergroten van beslissingen over locatiekeuzes, (her-)inrichting van gebieden of wijken en het ontwerp van gebouwen en infrastructuur. Toepassing van dit «klimaatbestendig afwegingskader» is vooral belangrijk bij besluiten over grootschalige projecten, gebiedsontwikkelingen en investeringsprogramma’s. In dit afwegingskader komen naast overstromingsrisico’s ook onderwerpen als (regionale) wateroverlast, droogte, waterkwaliteit en andere onderwerpen aan de orde, zoals hittestress. Vooruitlopend op dit afwegingskader roept het kabinet alle betrokken partijen op om de watertoets te gebruiken om de mogelijke gevolgen van overstromingen mee te wegen in de ruimtelijke planvorming. Het kabinet zal bij de presentatie van het afwegingskader en de Nota Waterveiligheid 21e Eeuw aangeven of een risicozonering voor binnendijkse gebieden gewenst is. Het concept van het RPB verdient in dit verband nadere bestudering. Het kabinet onderzoekt in 2008 naast de juridische mogelijkheden van ruimtelijke reserveringen ook alternatieven strategieën om gebieden «vrij te spelen» voor noodzakelijk geachte maatregelen in de toekomst.

(3) Het kabinet investeert via «Kennis voor Klimaat» in kennis op het gebied van klimaatbestendige ruimtelijke ontwikkeling. Ook via het Nota Ruimte budget zal het kabinet bijdragen aan concrete initiatieven die de kwetsbaarheid verkleinen. Met name gebieden waar grootschalige investeringen zullen plaatsvinden bieden kansen om op basis van meekoppeling maatregelen te realiseren. Bij de ontwikkeling van Zuidplas, Haarlemmermeer en Almere streeft het kabinet een goede voorbeeldwerking («excellence») na.

(4) Het kabinet heeft in mei 2007 de strategie nationale veiligheid vastgesteld. Het rijksbrede programma Nationale Veiligheid onderzoekt door middel van rijksbrede analyse, risicobeoordeling en strategische planning welke dreigingen op Nederland afkomen, of we hier voldoende op zijn voorbereid en of extra inzet nodig is. Klimaatverandering is met voorrang geagendeerd als één van de uit te werken thema’s in de periode 2007–2008 (hierbij wordt o.a. gekeken naar droogte, hitte en overstromingen). Vanaf 2009 is de werkwijze volledig ingevoerd en bestrijkt het ook andere bedreigingen van de nationale veiligheid. De regie voor versterking van de nationale veiligheid ligt bij de rijksoverheid (in de persoon van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Tot slot

Resumerend stelt het kabinet vast dat Laag-Nederland, ook bij een «worst-case klimaatscenario», tot in de volgende eeuw een bestendige en veilige vestigingsplaats kan zijn. De kansen om de «Dutch Delta» veilig en aantrekkelijk te houden zijn volop aanwezig. Maatregelen zullen – nu en in de toekomst – nodig zijn om overstromingen te voorkomen en om onze kwetsbaarheid te verminderen. Dit vraagt van huidige en toekomstige generaties concrete inspanningen. Zo kunnen we ons internationaal aantrekkelijke vestigingsklimaat verder uitbouwen.

Het is wel van belang te onderkennen dat ruimtelijke beslissingen afhankelijk zijn van een veelheid aan factoren. De weging van die factoren is een complexe aangelegenheid. Een meer klimaatbestendige inrichting is mogelijk indien we water en klimaat meer dan tot nu toe een bepalende rol laten spelen bij ruimtelijke afwegingen.

Het kabinet verwacht dat de effecten van zeespiegelstijging op de vrije afvoer van de grote rivieren pas op lange termijn aanleiding geven voor ingrijpende maatregelen, zoals bijvoorbeeld de ombuiging van de Rijn. Om voor de lange termijn wel voldoende ruimte voor maatregelen te houden is een aanvulling op de bestaande reserveringen om gebieden vrij te houden van grootschalige ontwikkelingen niet uitgesloten. Het advies van de Commissie Duurzame Kustontwikkeling zal moeten aangeven of hier op de korte termijn ruimtelijke keuzes nodig zijn.

De terugloop van bevolking geeft geen aanleiding voor een beleid gericht op overloop vanuit Laag-Nederland naar andere delen van Nederland omdat we de lagere delen van ons land voldoende bescherming kunnen geven. Er zijn volop mogelijkheden om de inrichting van gebieden aan te passen aan de eisen die de klimaatverandering stelt; de urgentie en de afweging tussen kosten en baten zullen bepalen welke maatregelen op de korte termijn uitvoerbaar zijn.

De hier geformuleerde conclusies zullen in 2008 in de Nota Waterveiligheid 21e Eeuw en het Afwegingskader Klimaatbestendige Inrichting in 2008 een nadere uitwerking krijgen. Vervolgens zal het eerste Nationale Waterplan in 2009 de op dat moment gewenste doorwerking van water op de ruimtelijke inrichting vaststellen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

De staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

22 december 2006, TK 30 800 XI, nr. 49.

Naar boven