27 623
Regeling van de taken voor de meteorologie en andere geofysische terreinen (Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Aanleiding

Bij brief van 11 december 1997 (Kamerstukken II 1997/98, 23 673, nr. 5) is de Tweede Kamer ingelicht over de uitkomsten van de evaluatie van het agentschap Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). Daarin is het voornemen geuit om de publieke en de commerciële taken van het KNMI te ontvlechten. Met het voornemen heeft de Kamer ingestemd op 7 april 1998 (Kamerstukken II 1997/98, 23 673 en 25 856 nr. 8). De ontvlechting heeft, als in voornoemde brief aangekondigd, een vervolg op twee fronten gekregen. In de eerste plaats is de Tweede Kamer op grond van artikel 29, eerste lid, van de Comptabiliteitswet bij schrijven van 27 november 1998 op de hoogte gebracht van het voornemen tot de oprichting van een besloten vennootschap (Kamerstukken II 1998/99, 26 328, nr. 1). Nadat beantwoording van enkele vragen van de zijde van de Tweede Kamer had plaatsgevonden, is de oprichting van BV Weerbureau HWS op 1 april 1999 een feit geworden. In de tweede plaats is dit voorstel van wet voorbereid, dat de wettelijke basis vormt voor de publieke taken van het KNMI op het gebied van de meteorologie en andere geofysische terreinen. Voorts strekt het ertoe een voorziening te treffen voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de werkzaamheden door het agentschap KNMI worden verricht.

2. De noodzaak van een wettelijke basis voor de publieke taken van het KNMI

De taken van het KNMI zijn gericht op de veiligheid van de Nederlandse samenleving, voorzover die wordt bepaald door meteorologische omstandigheden en omstandigheden op andere geofysische terreinen. Tot andere geofysische terreinen worden de seismologie, oceanografie, hydrologie en klimatologie gerekend. De zorg voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving is bij uitstek een taak van de overheid. Om deze taak te kunnen verrichten houdt het KNMI de noodzakelijke infrastructuur van technische voorzieningen, kennis en internationale netwerken in stand. Een infrastructuur die zodanig kostbaar is, dat deze activiteit economisch gezien niet te exploiteren is door de commerciële weermarkt als marktactiviteit. Tegen deze achtergronden zijn de taken van het KNMI als publieke taken aan te merken.

Het onderbrengen van de voormalige commerciële taken van het KNMI in 1999 in een besloten vennootschap heeft een inkadering van de publieke taken noodzakelijk gemaakt. De afbakening met de markt zal op grond van dit wetsvoorstel verder gestalte krijgen. Daaraan bleek met name buiten de overheid behoefte te bestaan. Daarnaast zal een duidelijke inkadering mogelijk een stimulerend effect hebben op de ontwikkeling van de particuliere weermarkt. Een heldere afbakening tussen publieke taken en private activiteiten maakt immers ook duidelijk wat de mogelijkheden voor de particuliere weermarkt zijn.

Een deel van de KNMI-werkzaamheden kan in concurrentie geschieden. In dit verband kan worden genoemd door het KNMI te verrichten onderzoek voor derden. Ingevolge de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst (aanwijzing 4) mogen marktactiviteiten slechts worden verricht, indien het verrichten van deze activiteiten is opgedragen bij of krachtens de wet.

Op grond van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) (ICAO-Verdrag) in samenhang met Annex 3 van het verdrag zijn de verdragsluitende partijen, waaronder Nederland, gehouden de autoriteit aan te wijzen die uit naam van de verdragsluitende staat de luchtvaartmeterologische inlichtingen verstrekt. Voorheen viel de verantwoordelijkheid voor de dienstverlening in tweeën uiteen: het KNMI verzorgde de productie van de luchtvaartmeteorologische inlichtingen, en de Luchtverkeersbeveiliging (LVB) (nu: Luchtverkeersbeveiliging Nederland)(LVNL) was bij wet aangewezen om in de levering van die inlichtingen te voorzien. In de evaluatie van de LVB, zoals besproken met de Tweede Kamer in een algemeen overleg op 7 april 1998 (Kamerstukken II 1997/98, 23 673 en 25 856 nr. 8), is reeds aangegeven dat deze taakverdeling zal worden gewijzigd. En wel zodanig dat het KNMI de productie en de verstrekking van de luchtvaartmeteorologische inlichtingen aan luchtvarenden en aan de LVNL ten behoeve van zijn luchtverkeersleidingstaak op zich neemt. Voorts is aangekondigd deze taak wettelijk te verankeren. In het voorstel van wet wordt hieraan uitvoering gegeven.

Een overheidsorganisatie kan gelet op zijn activiteiten vanuit het Europese recht worden aangemerkt als «onderneming». Activiteiten gericht op behartiging van het openbaar belang, zoals in casu de zorg voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving, worden evenwel niet beschouwd als ondernemingsactiviteit waarop de europeesrechtelijke mededingingsbepalingen onverkort van toepassing zijn. Door in het voorstel van wet taken vast te leggen die voortvloeien uit de zorg van de overheid voor een bepaald deel van de veiligheid van de Nederlandse samenleving, maakt de Nederlandse wetgever duidelijk dat het wat haar betreft om een dergelijk openbaar belang gaat.

3. De taken van het KNMI

Het KNMI heeft ten doel de samenleving van informatie te voorzien met betrekking tot het weer en andere geofysische verschijnselen. Daartoe verzamelt het gegevens door internationale uitwisseling en uit eigen waarneming van geofysische verschijnselen in de dampkring, aan het oppervlak van en in de aarde en in de zee, interpreteert deze gegevens en bewerkt deze zodanig dat een algemeen weerbeeld van Nederland kan worden gegeven en tot informatie die geschikt is door gebruik door deskundigen op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen, onderzoek en beleid. Het KNMI is te typeren als het nationale kennis- en informatiecentrum op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen.

Het KNMI bestrijkt dus de hele cyclus van informatieverwerving, -verwerking en -verstrekking op deze terreinen. Concreet komen de taken van het KNMI neer op het volgende:

• de beschikbaarstelling aan de samenleving van het algemeen weerbericht, waaronder waarschuwingsberichten en berichten bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt;

• informatieverstrekking aan overheid en samenleving, waaronder informatieverstrekking op het terrein van de luchtvaart en het afgeven van weersverklaringen (verklaringen omtrent de feitelijk opgetreden weersomstandigheden ten tijde en ter plekke van gebeurtenissen (zoals schadegevallen, calamiteiten, overtredingen, ongevallen) waarbij het weer een relevante factor is geweest en waarvoor een onafhankelijk deskundig oordeel is gewenst; de verklaringen worden opgesteld aan de hand van reconstructies van de meteorologische situatie met behulp van gegevens en expertise van het KNMI betreffende de interpretatie van die gegevens);

• onderzoek, gericht op zowel operationele toepassingen van gegevens omtrent geofysische verschijnselen in de dampkring, aan het oppervlak van en in de aarde en in de zee (onder andere in verband met de eigen infrastructuur) als op het vermeerderen van kennis omtrent die verschijnselen; en

• adviserende werkzaamheden ten behoeve van de Minister van Verkeer en Waterstaat over onder meer het klimaatbeleid en het ruimtevaartbeleid (met name in verband met aardobservatieprogramma's waaraan Nederland deelneemt).

Voor het uitoefenen van deze taken zijn de benodigde personele capaciteit, kennis en kunde, alsmede het onderhouden van de nodige technische voorzieningen (meetapparatuur en -technieken, computerprogramma's, etc) en internationale contacten met andere instituten op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen onontbeerlijk. Kortom: het KNMI kan zijn taken niet uitoefenen zonder de benodigde infrastructuur en internationale contacten. Een goed onderhouden infrastructuur op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen en het onderhouden van internationale contacten ter zake, wordt voor de uitoefening van de taken van het KNMI dermate van belang geacht, dat deze – naast eerdergenoemde taken – expliciet als taak van het KNMI in het voorstel van wet zijn verankerd (artikel 3).

In de volgende hoofdstukken zal nader op de taken van het KNMI worden ingegaan.

4. De beschikbaarheid van het algemeen weerbericht

Doel van het algemeen weerbericht is de samenleving permanent op de hoogte te houden van de toestand van het weer en zo nodig tijdig te waarschuwen voor gevaarlijke weersituaties opdat daarop tijdig en adequaat kan worden gereageerd of geanticipeerd. Daarmee wordt een primaire functie vervuld voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving.

Dit betekent overigens niet dat het KNMI ten alle tijde in staat is om gevaarlijke weersituaties te voorspellen. Hoewel de technologie op het terrein van de meteorologie zich snel ontwikkelt en daardoor het weer steeds beter te voorspellen is, blijft het weer tot op zekere hoogte een onberekenbare factor.

Het algemeen weerbericht bestaat in de kern uit:

• de weersverwachting voor vandaag;

• de weersverwachting voor de middellange termijn;

• de verdere vooruitzichten, voorzover relevant voor de veiligheid;

• de officiële waarschuwingsberichten bij gevaarlijk weer, dan wel de mededeling dat geen waarschuwingen van kracht zijn;

• indien noodzakelijk, de officiële berichten bij weersrelevante calamiteiten.

Het algemeen weerbericht heeft een algemeen karakter en dient voor elke burger hetzelfde te zijn, tenzij de veiligheidsfunctie van het KNMI verbijzondering noodzakelijk maakt. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan mededelingen ten behoeve van de scheepvaart.

Een en ander is op dit moment in meteorologische en informatietechnische zin geconcretiseerd en nader afgebakend in een binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat geldende Interimgedragslijn Algemeen Weerbericht. Een nadere concretisering van het algemeen weerbericht zal worden vastgelegd in een ministeriële regeling (artikel 5, vijfde lid). Aangezien de techniek ter verkrijging van meteorologische informatie en daarmee de meteorologie zich snel ontwikkelt, laat het zich overigens aanzien dat de uitvoeringsregelgeving regelmatig herzien zal moeten worden.

Gestreefd wordt naar een balans om de veiligheidsfunctie van het KNMI te verzekeren en om te bereiken dat het algemeen weerbericht voldoende toegankelijk is voor de burger en om tegelijkertijd de weermarkt de ruimte te bieden die daaraan bij de ontvlechting is toegedacht.

De hoofddirecteur van het KNMI stelt het algemeen weerbericht, waaronder de waarschuwingsberichten en berichten bij weersrelevante calamiteiten, gratis ter beschikking aan een ieder die in Nederland beroepsmatig of bedrijfsmatig weersinformatie, ongeacht de herkomst, via openbare media en communicatiekanalen (onder meer via Internet, Teletekst en ANP) verspreidt en als zodanig bij hem bekend staat, waarna het in beginsel door een ieder vrij kan worden gebruikt en verder verspreid, zij het dat bij de beschikbaarstelling voor bepaalde onderdelen een beperkt voorbehoud zal worden gemaakt in de zin van artikel 15b van de Auteurswet 1912. Dit voorbehoud strekt er uitsluitend toe dat van die onderdelen de bron wordt vermeld en wel, voorzover het tekstonderdelen betreft, alleen bij letterlijke overname.

De beschikbaarstelling van waarschuwingsberichten bij gevaarlijk weer heeft met name betrekking op drie soorten waarschuwingsberichten: waarschuwingen voor het algemene publiek (bij zware windstoten, storm, gladheid, zware sneeuwval etc.), waarschuwingen voor weggebruikers (bij dichte mist, gladheid, zware neerslag en windstoten) als onderdeel van de veiligheidstaak alsmede waarschuwingen voor de scheepvaart voor de Noordzee, IJsselmeer en kustdistricten. De precieze inhoud zal worden omschreven in eerdergenoemde ministeriële regeling op grond van artikel 5, vijfde lid.

Ook zal in deze regeling omschrijving van berichten bij weersrelevante calamiteiten nader worden geconcretiseerd. Deze berichten hebben betrekking op buitengewone omstandigheden waarbij de veiligheid in het geding is en die worden beïnvloed of veroorzaakt door het weer, namelijk de verspreiding van nucleaire stoffen, de verspreiding van chemische stoffen en maatschappij-ontwrichtend weer.

Omroepen, krantenuitgeverijen, etc. zullen niet verplicht worden de waarschuwingsberichten en berichten bij weersrelevante calamiteiten door te geven aan het publiek. In zijn algemeenheid wordt er – mede gelet op de nieuwswaarde van dergelijke berichten – op vertrouwd dat de media dergelijke berichten onverkort zullen doorgeven aan het publiek. Mocht blijken dat die berichten dan wel andere onderdelen van het algemeen weerbericht onvoldoende bij de samenleving bekend gemaakt worden, dan zullen alternatieve methoden van bekendmaking aan het publiek overwogen worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan een ad hoc door het KNMI te openen telefoonlijn welke dergelijke berichten bevat.

5. De beschikbaarheid van gegevens

5.1. Algemeen

Het KNMI beschikt over gegevens en overige informatie op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen. Te denken valt aan waarnemingen, satellietgegevens, modelgegevens en klimatologische gegevens in enige vorm, actueel of historisch, die al dan niet door professionele weerkundigen of deskundigen op andere geofysische terreinen enige bewerking hebben ondergaan.

De omschrijving van het begrip «KNMI-gegevens» in artikel 1, onderdeel f, is noodzakelijkerwijs een algemene omschrijving. De taak van het KNMI om deze gegevens beschikbaar te maken, houden en stellen aan afnemers (artikel 3, eerste lid, onder b) wordt dusdanig begrensd dat taken die bij de eerdere ontvlechting van de taken van het KNMI aan de markt waren toebedacht hier niet onder zullen vallen. Tot het beschikbaar houden, maken en stellen van KNMI-gegevens wordt ook het afgeven van zogenoemde weersverklaringen gerekend. Dat zijn verklaringen omtrent de feitelijk opgetreden weersomstandigheden ten tijde en ter plekke van gebeurtenissen, zoals schadegevallen, ongelukken, etc. Een en ander zal concreet worden vorm gegeven in de uitvoeringsregelgeving. Ook met betrekking tot deze regelgeving geldt overigens dat zij regelmatig wijziging zal ondergaan als gevolg van de snel ontwikkelende techniek en wetenschap op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen.

De KNMI-gegevens zijn bestemd en beschikbaar voor:

• uitwisseling wereldwijd met buitenlandse meteorologische diensten en diensten op andere geofysische terreinen;

• gebruik door derden (afnemers); hiertoe behoren zowel instanties van de rijksoverheid, medeoverheden als wetenschappelijke instanties, onderzoeksinstituten, onderwijsinstanties, particuliere weerbureaus, omroepinstellingen, uitgevers of andere afnemers, zowel nationaal als internationaal;

• het algemeen weerbericht;

• het uitvoeren van de overige taken van het KNMI.

5.2. Internationale context

De verstrekking van gegevens en informatie aan derden door het KNMI wordt in hoge mate gestructureerd door het internationale kader waarin het KNMI functioneert. Met betrekking tot meteorologische gegevens is wereldwijd afgesproken dat Nationale Meteorologische Instituten (NMI's) de door hen geproduceerde gegevens onderling uitwisselen met gesloten beurzen.

Om deze vrije uitwisseling veilig te stellen in het licht van de toenemende commercialisering van weerinformatie, hebben de Europese NMI's in 1995 het privaatrechtelijk samenwerkingsverband ECOMET opgericht naar Belgisch recht. ECOMET coördineert de wijze waarop de NMI's hun tarieven bepalen en heeft zeer gedetailleerde voorschriften opgesteld voor het leveren van gegevens en informatie aan commerciële afnemers. Ook het KNMI heeft deze voorschriften te volgen.

Behalve door eigen productie en door onderlinge uitwisseling, verkrijgen de Europese NMI's ook meteorologische gegevens van organisaties als het Europees Centrum voor Weersvoorspellingen voor de Middellange Termijn (ECWMT) (zogenoemde modelverwachtingen voor de middellange termijn) en de Europese organisatie voor Meteorologische Satellieten (EUMETSAT) (zogenoemde satellietgegevens). Gegevens van seismologische aard levert het KNMI aan en verkrijgt het van het ORFEUS (Observatories and Research Facilities for European Seismology)-datacentrum, een Europees samenwerkingsverband op het terrein van de seismologie. Ook deze organisaties hanteren voorwaarden die door de lidstaten toegepast moeten worden. Deze zijn echter veel minder bepalend voor het beleid van de NMI's en bovendien aanzienlijk eenvoudiger dan die van het ECOMET-systeem.

Zowel in ECOMET-, ECWMT- als in EUMETSAT-verband zijn standaardlicentiecontracten opgesteld.

5.3. Het ECOMET-regime

ECOMET heeft voorschriften en aanbevelingen opgesteld voor het beschikbaar stellen van gegevens aan commerciële afnemers. Deze staan omschreven in de «Guide to ECOMET».

De beschikbaarstelling geschiedt door licentieverlening. Essentieel in ECOMET-verband is de auteursrechtelijke bescherming van de gegevens en de informatie die door de NMI's geproduceerd worden. Voor het in de licentie omschreven gebruik van de gegevens wordt door het producerende NMI een tarief in rekening gebracht. Binnen bepaalde richtlijnen zijn de NMI's vrij in het bepalen van het tarief. Dat tarief moet ook door andere ECOMET-leden worden gehanteerd wanneer zij de gegevens of informatie die zij door uitwisseling in licentie hebben verkregen, leveren aan commerciële afnemers in eigen land of daarbuiten. In dat geval wordt 75% van het licentietarief afgedragen aan het NMI dat de gegevens heeft geproduceerd en 10% aan de ECOMET-organisatie.

Naast het licentietarief wordt van de afnemers ook een kostendekkende vergoeding gevraagd voor de beschikbaarstelling van de gegevens waaronder de selectie en onttrekking van gegevens uit de beschikbare bestanden, ook wel extractie genoemd, en verstrekking van de gegevens.

Bij verstrekking voor niet-commerciële doeleinden (wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en overheidstaken) worden geen tarieven berekend conform het beleid van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO), zoals omschreven in Resolutie 40 (CG-XII); alleen de kostenvergoeding wordt dan in rekening gebracht.

Een centrale rol in dit systeem speelt de ECOMET-catalogus, waarin de deelnemende NMI's bekend maken welke gegevens en informatie zij beschikbaar hebben en welke licentieprijzen zij berekenen aan afnemers die daarvan commercieel gebruik willen maken.

5.3.1. Gebruikers, licenties en gebruiksrechten

ECOMET maakt onderscheid tussen de volgende soorten gebruik(ers) met de daarbij behorende licenties:

Service Provider (SP): Service Providers (particuliere weerbureaus, die geacht worden het hoogste tarief te betalen) mogen onder de «service providerlicentie» gegevens onbeperkt hergebruiken in de toegevoegde waarde producten en diensten die zij verkopen (aan omroepen, uitgevers en eindgebruikers). Zij mogen die op grond van het ECOMET-regime echter alleen aanbieden aan individueel bekende klanten. Het is «service providers» niet toegestaan door het KNMI geleverde gegevens door te leveren, tenzij aan hen een doorleverlicentie is verleend.

Broadcaster/Publisher (BC): De «broadcasters/publisherslicentie» machtigt omroepen en uitgevers tot het verlenen van diensten aan een onbepaald publiek. Service providers die dat ook willen doen (door het zelf geven van weerpresentaties op radio en televisie of door een telefonisch weerbericht) moeten daarvoor over een additionele «broadcastlicentie» beschikken.

End User (EU): Eindgebruikers, die geacht worden het laagste tarief te betalen, mogen op grond van de «end userslicentie» gegevens en informatie alleen voor eigen gebruik aanwenden.

Research/Education (afgekort RE): Deze licentie is bedoeld voor niet-commerciele toepassingen in onderzoek, onderwijs en andere publieke taken. Het tarief voor dergelijk gebruik is nihil.

5.3.2. Tarieven

In het ECOMET-regime worden de licentietarieven als volgt bepaald:

• Allereerst worden de integrale kosten van de productie van gegevens of informatie berekend.

• De tweede stap is het toerekenen van deze kosten aan de afnemers. Hiertoe wordt een vast percentage gehanteerd voor de berekening van de bijdrage in de integrale kosten die aan de afnemers in rekening wordt gebracht. ECOMET hanteert een streefwaarde van minimaal 3%.

• De derde stap betreft het toepassen van de tariefdifferentiatie naar aard en omvang van het gebruik door de afnemer. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.3.3.

5.3.3. Tariefdifferentiaties

De uiteindelijk te betalen tarieven hangen op verschillende manieren af van de aard van het gebruik of de gebruiker van de data en van de af te nemen hoeveelheden:

soorten gebruikers: Onder het ECOMET-regime moet onderscheid worden gemaakt tussen particuliere weerbureaus («service providers»), omroepen («broadcasters») of uitgevers («publishers») en eindgebruikers («end users»). «Service providers» betalen het hoogste tarief, «end users» het laagste;

korting bij grote hoeveelheden: Bij licenties voor grote hoeveelheden data wordt een «kwantumkorting» toegepast.

korting voor «small providers»: Voor kleine service providers kan een gereduceerd tarief worden toegepast. De achtergrond van deze regeling is dat kleine (beginnende) service providers over relatief grote hoeveelheden data moeten beschikken om groeimogelijkheden te hebben. De tariefdifferentiatie komt er op neer dat de tarieven – binnen zekere grenzen – afhankelijk zijn van de omzet van de service provider.

korting bij beperkt gebruik: Indien een licentiehouder kan aantonen dat slechts zeer beperkt gebruik wordt gemaakt van de gegevens dan kan op grond daarvan een reductie op het licentietarief worden toegepast.

5.4. Nationale leveringspraktijk van meteorologische gegevens

In het voorstel van wet en in de uitvoeringsregelingen worden de consequenties getrokken van toetreding van het KNMI (formeel: de Nederlandse Staat) tot ECOMET. Het nationale tariefbeleid dient in overeenstemming te zijn met het internationale kader waarin het KNMI moet functioneren. Waar het gaat om Nederlandse gegevens en informatie op het terrein van de meteorologie wordt het gebruik van de ECOMET-licentiesystemen en standaardcontracten als uitgangspunt genomen. In aanvulling daarop gelden enkele regels voor Nederlandse gegevens die hieronder worden besproken. In de op te stellen Nederlandse catalogus zal een en ander worden geconcretiseerd en bekend gemaakt aan belanghebbenden.

Er worden door de tariefdifferentiatie en het als gevolg daarvan te maken onderscheid naar afnemersgroep geen toetredingsdrempels voor kleine beginnende weerbureaus opgeworpen.

De in 1988 in de Staatscourant (nr. 226) gepubliceerde KNMI-leveringsvoorwaarden worden vervangen door een regeling van de licentievoorwaarden voor de door ECOMET onderscheiden categorieën afnemers. Ook zullen daarin de verschillende typen additionele licenties voor particuliere weerbureau's moeten worden geregeld. Een en ander zal worden uitgewerkt in de uitvoeringsregelgeving en de catalogus (artikelen 6 en 7).

5.4.1. Gebruikers, licenties en gebruiksrechten

Naast de standaard-gebruiksrechten volgens ECOMET zijn er voor wat betreft de Nederlandse gegevens extra mogelijkheden voor service providers ten aanzien van «doorlevering» en «openbaarmaking» van basisgegevens waarvoor zij een «service providerlicentie» hebben:

a. Het doorleveren van meteorologische gegevens van het KNMI

Beoogd wordt een stelsel in te voeren dat globaal de volgende kenmerken heeft:

• de hoofddirecteur van het KNMI geeft aan service providers, in aanvulling op de normale «service provider» licentie, gratis een aanvullende doorleverlicentie af;

• deze doorleverlicentie machtigt tot het meeleveren van door de service provider bewerkte gegevens van het KNMI in toegevoegd waarde producten en diensten in herkenbare en herbruikbare vorm;

• deze doorleverlicentie machtigt tevens tot het doorleveren van onbewerkte Nederlandse gegevens aan broadcasters/publishers of end users. Daarbij wordt door de service provider het catalogustarief in rekening gebracht en 75% daarvan afgedragen aan het KNMI als bijdrage in de infrastructuurkosten;

• het staat broadcasters/publishers of end users volledig vrij de gegevens rechtstreeks van het KNMI dan wel via een service provider te betrekken.

Dit stelsel zal in de uitvoeringsregelgeving worden uitgewerkt. Artikel 6, tweede en derde lid, geeft hiervoor de basis.

Het stelsel wijkt af van het op grond van ECOMET algemeen geldende systeem. In ECOMET-verband is het afwijkende Nederlandse systeem geaccepteerd.

Het overnemen van het ECOMET-systeem op dit punt zou namelijk de inmiddels gerealiseerde ontvlechting van marktgerichte en publieke taken van het KNMI feitelijk teniet hebben gedaan. Immers, in het ECOMET-systeem zou het KNMI op grond van de herziene ECOMET-licentievoorwaarden nieuwe commerciële belangen krijgen in de verwerking van gegevens door weerbureaus (onder meer een extra vergoeding van 2% van de omzet van al de meteorologische activiteiten van de doorleverende service provider en een mede-eigendomsrecht voor toegevoegd waarde producten en diensten).

In het voorgestelde systeem is het niet van belang of de gewenste gegevens worden betrokken bij het KNMI dan wel bij het weerbureau waarbij tevens toegevoegd waarde producten en diensten worden betrokken. In beide gevallen wordt voor de gegevens dezelfde publiek bepaalde, niet-commerciële prijs berekend. Prijsconcurrentie en handel in onbewerkte gegevens wordt hierdoor voorkomen; immers ook de weerbureaus zijn gebonden aan de publiek vastgestelde prijs.

b. Openbaarmaking van meteorologische gegevens die door het KNMI verstrekt worden

Service providers mogen hun produkten en diensten op grond van het ECOMET-regime alleen aanbieden aan individueel bekende klanten, tenzij de service providers beschikken over een additionele broadcastlicentie. Voor Nederlandse basisgegevens geldt globaal het volgende:

• de hoofddirecteur van het KNMI geeft aan service providers, in aanvulling op de normale «service provider» licentie, gratis een aanvullende broadcastlicentie af;

• De licentiehouder mag bij de openbaarmaking gebruik maken van een Broadcaster/Publisher of intermediair. De service provider blijft in dat geval houder van de broadcast-licentie.

5.4.2. Tarieven

De tarieven in de licentiecontracten worden dusdanig vastgesteld dat de overgang naar de nieuwe leveringspraktijk budgettair neutraal geschiedt. De verschuldigde prijs zal bestaan uit twee componenten, enerzijds voor de beschikbaarstelling van de KNMI-gegevens anderzijds voor het gebruik ervan. Ten aanzien van de beschikbaarstelling van gegevens zal in de uitvoeringsregelgeving worden uitgegaan van de integrale kosten van de beschikbaarstelling (de kosten van extractie en verstrekking van de gegevens). Ten aanzien van het gebruik van de gegevens zal worden uitgegaan van een prijs die strekt tot een bijdrage in de kosten van de productie van gegevens (de prijs voor de licentieverlening).

Voor de tariefdifferentiaties voor Nederlandse basisgegevens worden de ECOMET-richtlijnen toegepast, met de volgende aantekeningen:

korting voor «small providers»: Een service provider die gebruik maakt van deze regeling heeft minder gebruiksrechten voor wat betreft doorlevering en openbaarmaking dan een service provider die het volle tarief betaalt. Dit laatste om ongewenste concurrentieverstoring te voorkomen.

korting bij beperkte openbaarmaking: Indien een broadcast-licentiehouder uitsluitend gegevens openbaar maakt in «beperkte vorm» (anders dan vrijwel permanente presentatie van actuele gegevens op bijvoorbeeld een TV-kanaal of Web-site) dan wordt een reductie toegepast van 50 % op het broadcast-licentietarief.

In zijn algemeenheid komt dit er op neer, dat de prijs voor de beschikbaarstelling van de gegevens voor alle afnemers gelijk zal zijn en de prijs voor het gebruik van de gegevens zal verschillen al naar gelang de soort afnemers, de soort licentie, kwantumafnamen, etc.

5.4.3. De KNMI-catalogus

Een en ander zal zowel wat betreft de gegevens die door uitwisseling met internationale meteorologische organisaties zijn verkregen als wat betreft de gegevens die het KNMI verzamelt, worden uitgewerkt in de op te stellen Nederlandse catalogus. Hierin zal het feitelijke verstrekkingenbeleid van het KNMI maximaal transparant worden gemaakt voor alle belanghebbenden. Concreet zal worden omschreven welke gegevens beschikbaar zijn voor derden, welke actuele tarieven daarvoor gelden en welke tariefdifferentiaties kunnen worden toegepast. Tevens wordt aangegeven op welke wijze de tarieven voor de leveringskosten worden berekend. In artikel 7 is de basis gelegd voor de catalogus.

6. De beschikbaarheid van luchtvaartmeteorologische inlichtingen

Zoals hiervoor al is aangegeven in paragraaf 2 zal krachtens het ICAO-Verdrag, juncto Annex 3 van het verdrag, de luchtvaartmeteorologische dienstverlening onder de verantwoordelijkheid van het KNMI vallen.

De verstrekking van de luchtvaartmeteorologische inlichtingen was voorheen aan de LVB opgedragen in artikel 23, eerste lid, van de Wet Luchtverkeer. Op basis van de hiervoor genoemde evaluatie van de LVB, die op 7 april 1998 met de Tweede Kamer is besproken, vindt bij dit voorstel van wet de herpositionering van de taak zijn beslag. In de genoemde evaluatie is ten aanzien van de verstrekking van luchtvaartmeteorologische inlichtingen de conclusie getrokken dat niet de LVB (nu: LVNL), maar het KNMI als meteorologische instantie bij uitstek de uitvoering van die taak op zich zou moeten nemen. Hiertoe is de Wet luchtvaart, die de taakopdracht van de LVNL weergeeft, gewijzigd (Stb. 1999, 322). Hierdoor wordt aansluiting gevonden bij de praktijk, waar het KNMI de benodigde activiteiten in feite reeds verricht. Tot 1 januari 1999 verrichtte het KNMI de werkzaamheden in opdracht van de LVB. Het aanwijzen van het KNMI als verantwoordelijke instantie wordt in dit voorstel van wet neergelegd. De voorgestane en door de Tweede Kamer ondersteunde verdeling van verantwoordelijkheden sluit beter aan bij de praktijk.

7. Wetenschappelijk onderzoek

7.1 Financiering van het onderzoek

Het KNMI verricht wetenschappelijk onderzoek op de terreinen van de meteorologie en andere geofysische terreinen. Deze taak is wettelijk vastgelegd in artikel 3.

Het onderzoek dat het KNMI verricht kent verschillende financiële bronnen, die worden onderscheiden in de eerste, tweede en derde geldstroom.

De eerste geldstroom is de financiering door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voorzover het betreft de begrotingsgelden die op het KNMI betrekking hebben. Hieraan zullen een op te stellen meerjarig onderzoeksprogramma en een jaarlijks op te stellen onderzoeksplan ten grondslag liggen.

De tweede geldstroom is de financiering van projecten door programma's door andere instellingen vastgesteld, zoals het Nationaal Onderzoeksprogramma mondiale luchtverontreiniging en klimaatverandering, het EU Kaderprogramma, en programma's van de Beleidscommissie Remote Sensing en de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. De financiering komt tot stand op basis van projectvoorstellen, die zullen moeten passen binnen het eerder genoemde programma en plan. De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek wordt op initiatief van de financiers door externe deskundigen getoetst. De doelstelling van de financierende instellingen is: het doen verrichten van hoogwaardig onderzoek op basis van vastgestelde programma's. De financierende instellingen hebben zelf geen direct belang bij de uitkomsten van het onderzoek.

De derde geldstroom is de financiering van onderzoek door de rijksoverheid of medeoverheden, nationale of internationale organisaties, of private ondernemingen. Onderscheid met de tweede geldstroom is dat de financierende instellingen wel direct belang hebben bij de uitkomsten van het onderzoek.

Het in artikel 10, eerste lid, bedoelde onderzoek in opdracht van derden, heeft betrekking op het onderzoek dat gefinancierd wordt uit deze derde geldstroom, voor zover de opdracht en de financiering niet door de rijksoverheid wordt verstrekt. Aan dergelijk onderzoek worden voorwaarden gesteld, waarover meer in paragraaf 7.2 en 7.3.

7.2. Relatie met rapport «Markt en Overheid»

De Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst, die mede zijn opgesteld naar aanleiding van het rapport «Markt en Overheid» van de MDW-commissie Cohen, welk rapport door het kabinet in 1997 is aanvaard, bieden een beoordelingskader voor het marktoptreden van de overheid. Het uitgangspunt is dat de overheid geen marktgerichte taken dient uit te voeren, een enkele uitzondering daargelaten.

Eén van de uitzonderingen betreft het verrichten van onderzoek in opdracht van derden. Het rapport «Markt en Overheid» geeft als onderbouwing voor deze uitzonderingspositie dat het hier weliswaar om marktactiviteiten handelt, maar dat zodanige publieke belangen in het geding zijn dat de doelstelling van volledig gelijke concurrentiepositie niet geheel kan worden gerealiseerd. Deze situatie kan de voortzetting van de onderzoeksactiviteiten in opdracht van derden door de overheid rechtvaardigen.

Het oordeel dat in het geval van het KNMI van een dergelijke rechtvaardiging sprake is, is onderstreept door de Tweede Kamer op 7 april 1998 (Handelingen II 1997/98, blz. 5586–5589). Het KNMI zal derhalve naast de publieke onderzoeksactiviteiten, haar onderzoek in opdracht van derden kunnen blijven verrichten, mits aan twee eisen is voldaan, te weten:

• openbaarheid van onderzoeksresultaten;

• meerwaarde ten behoeve van de publieke kennisinfrastructuur.

Er is een belangrijke samenhang tussen het onderzoek in opdracht van derden en de publieke onderzoekstaak. Gelet op de samenhang wordt de operationalisering van de eisen openbaarheid en publieke kennisinfrastructuur betrokken bij de aansturing van de publieke onderzoekstaak.

De wijze waarop de aansturing van de onderzoekstaak plaatsvindt moet het evenwicht in stand laten tussen de onafhankelijkheid van het onderzoeksinstituut en de vereisten die vanuit regelgeving en de ministeriële verantwoordelijkheid gesteld zijn.

Het onderzoek in opdracht van derden heeft betrekking op opdrachten van andere diensten, instellingen of bedrijven dan de rijksoverheid, zoals private ondernemingen, nationale of internationale organisaties, decentrale overheden en zelfstandige bestuursorganen.

7.3. Voorwaarden voor onderzoek in opdracht van derden

Het bovenvermelde openbaarheidsvereiste houdt in dat de resultaten van het onderzoek voor een ieder toegankelijk moeten zijn. Dit vereiste geldt overigens voor al het onderzoek dat het KNMI verricht, dus niet alleen voor onderzoek voor derden. De bestaande praktijk op dit punt zal worden bestendigd.

Onderzoeksresultaten worden gepubliceerd in een algemeen verkrijgbare uitgave, in een eigen publicatie reeks van het KNMI of in een andere vorm van publicatie die via de KNMI-bibliotheek te verkrijgen is (artikel 9, derde lid).

Opdrachtgevers van onderzoek willen in sommige gevallen gedurende een periode exclusief over de onderzoeksresultaten beschikken. Deze op zichzelf voorstelbare wens lijkt op het eerste gezicht op gespannen voet te staan met het openbaarheidsvereiste. De commissie Cohen is echter van mening dat dit niet het geval is, indien de periode van exclusiviteit beperkt is. Voorgesteld wordt deze periode te beperken tot ten hoogste één jaar (artikel 9, eerste lid). Verwacht wordt dat een periode van exclusiviteit van één jaar tot de uitzonderingen zal behoren. Gestreefd wordt naar een zo spoedig mogelijke openbaarmaking. Daarnaast is het mogelijk dat ingeval gebruik gemaakt is van vertrouwelijke informatie van de opdrachtgever de rapportage kan worden gesplitst in een openbaar en een niet-openbaar gedeelte, en wel zodanig dat de eigenlijke onderzoeksresultaten (kennisvermeerdering als resultaat) openbaar zijn en derhalve ten goede komen aan de publieke kennisinfrastructuur. In het tweede lid van artikel 9 wordt dit tot uitdrukking gebracht.

Het in paragraaf 7.2 vermelde vereiste van de toegevoegde waarde aan de publieke kennisinfrastructuur krijgt vorm door het onderzoek voor derden in het kader van het onderzoeksprogramma en het onderzoeksplan te verrichten. Hierin zal een visie op het onderzoek voor derden worden neergelegd voor onderscheidenlijk de lange termijn (vier jaar) en de korte termijn (1 jaar). Het onderzoeksplan geeft een concreter zicht op de activiteiten en is van belang in verband met de benodigde afstemming met de begrotingscyclus.

Het onderzoeksplan dient vanzelfsprekend in overeenstemming te zijn met het onderzoeksprogramma.

Over de voortgang van het onderzoek wordt verantwoording afgelegd middels verslagen.

Toetsing aan de vereisten is op twee wijzen geregeld. In de eerste plaats vindt deze continu plaats door de KNMI-organisatie bij het aannemen van opdrachten van derden (toetsing vooraf). In de tweede plaats zal de verantwoording van de praktijk aandacht krijgen in de rapportage van de KNMI-raad (artikel 11) of ad hoc middels een te houden review door deskundigen van internationaal niveau (toetsing achteraf).

Artikel 10 maakt het mogelijk dat het KNMI onder voorwaarden ook onderzoek verricht dat als marktactiviteit kan worden betiteld, namelijk onderzoek in opdracht van derden. Indien het KNMI een dergelijk onderzoek verricht, dienen de kosten volledig te worden doorberekend aan de opdrachtgever. Deze onderzoeken spelen zich af in een privaatrechtelijke context. Bij ministeriële regeling zal, gelet op de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst, worden aangegeven op welke wijze het berekenen van de kosten zal plaatsvinden en aan welke eisen de administratie van het KNMI moet voldoen om kruissubsidiëring en dus oneigenlijke bevoordeling te voorkomen. Het is in dit verband van belang dat het KNMI een zodanige boekhoudkundige scheiding voert dat een duidelijk en nauwkeurig beeld aanwezig is van de interne middelenstromen en van afzonderlijke en gemeenschappelijk gebruikte middelen van het KNMI.

8. Advies aan de Minister

In artikel 3 is eveneens als publieke taak opgenomen het adviseren van Onze Minister op de terreinen van het KNMI. Dit betreft in het bijzonder het klimaatbeleid en het ruimtevaartbeleid. Ruimtevaart in het algemeen wordt nationaal gecoördineerd door Economische Zaken, terwijl aardobservatie (als onderdeel van de ruimtevaart) wordt gecoördineerd door Verkeer en Waterstaat.

9. Het onderhouden van de nationale infrastructuur op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen

Met het onderhouden van de nationale infrastructuur op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen als onderdeel van een wereldwijde infrastructuur op deze terreinen, wordt in de eerste plaats beoogd het permanent onderhouden van een passende en betrouwbare beschrijving van de toestand van de atmosfeer in verleden, heden en toekomst, alsmede het onderhouden van de kennis van de atmosfeer en de verschijnselen daarvan.

De algemeen geformuleerde infrastructurele taak biedt de basis voor de verstrekking van KNMI-gegevens en overige informatie op de terreinen waarop het KNMI werkzaam is. De taak houdt in elk geval het volgende in:

• het verrichten en interpreteren van waarnemingen;

• het controleren en archiveren van de waarnemingen en het bijhouden van en rapporteren over de statistische kengetallen van het weer (klimatologie);

• het vervaardigen van prognoses omtrent de toekomstige toestand van de atmosfeer;

• het onderhouden van de nodige technische voorzieningen;

• internationale taken in relatie tot de nodige meteorologische infrastructuur.

In de tweede plaats verricht het KNMI in samenwerking met geofysische instituten uit de omliggende landen onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van aardbevingen in Nederland. Hiertoe onderhoudt het KNMI een netwerk van waarnemingspunten. De waarnemingen worden verwerkt en geanalyseerd en uitgewisseld met onder andere buitenlandse instituten en datacentra.

In de in artikel 3, tweede lid, genoemde ministeriële regeling zal een concretisering van deze infrastructurele taak worden neergelegd.

10. Relatie Minister – KNMI

Van oudsher is sprake van een zekere mate van zelfstandige taakvervulling door het KNMI. De grondslag van het KNMI (de werkzaamheden, de structuur, de organisatie en de werkwijze) is vanaf 1899 in de vorm van een koninklijk besluit vastgelegd, thans genaamd Reglement voor het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut. Het KNMI blijft als agentschap deel uitmaken van het ministerie. Alhoewel de relatie Verkeer en Waterstaat – KNMI goed functioneert, voldoet het financieel beheer nog niet aan de gestelde eisen. Er is een verbetertraject ingesteld om een einde te maken aan deze tekortkomingen. Er is niet tot verdere verzelfstandiging besloten in genoemd Algemeen overleg van 7 april.

De keuze voor verankering van de taken van het KNMI op het niveau van de wet, leidt ertoe dat het huidige Reglement wordt ingetrokken (artikel 13) en dat de taken van het KNMI bij wet worden vastgelegd (artikel 3).

Gelet op het functioneren van het KNMI in internationale netwerken en de eigenstandige positie en het gezag dat het KNMI daarin als gerenommeerd kennisinstituut in de loop der jaren heeft verworven, ligt het in de rede dat op enkele onderdelen de hoofddirecteur van het KNMI relatief een wat zelfstandiger positie inneemt (met behoud van de ministeriële verantwoordelijkheid en de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid en voldoende ingekaderd door uitvoeringsregelgeving en internationale verplichtingen). Het benadrukken van deze relatieve zelfstandigheid sluit ook aan bij de «eigenstandige» positie die de hoofddirecteur in internationale organisaties bekleedt. Hij vertegenwoordigt de Nederlandse Staat als zodanig bij de WMO (met instructiemogelijkheid voor de Minister). Het gaat voorts om handelingen waarbij de specifieke deskundigheid van het KNMI in het geding is en welke handelingen bovendien een sterk feitelijk karakter hebben, zoals het beschikbaar stellen van het algemeen weerbericht en van de luchtvaartmeteorologische inlichtingen.

Niet in de laatste plaats is in de relatie tussen Minister en KNMI het agentschapsstatuut van belang (vgl. de artikelen 71 e.v. van de Comptabiliteitswet). Dat agenschapsstatuut zal onder meer bepalingen bevatten met betrekking tot jaarverslagen en begrotingen.

11. Beschikbaarstelling en gebruik van KNMI-gegevens via privaatrechtelijke overeenkomsten

In dit voorstel van wet zijn de publieke taken van het KNMI vastgelegd. In beginsel ligt het voor de hand een publieke taak publiekrechtelijk vorm te geven. In dit geval is er echter voor gekozen een van de publieke taken op privaatrechtelijke wijze uit te werken. Het betreft de taak van het KNMI om zijn gegevens beschikbaar te stellen voor gebruik (artikel 6, eerste lid).

De gegevensverstrekking en het gebruik van gegevens zullen gereguleerd worden via privaatrechtelijke ((sub)licentie)overeenkomsten van het KNMI met zijn afnemers. De redenen voor deze keuze zijn hoofdzakelijk gelegen in ECOMET. ECOMET is, zoals hiervoor al is gesteld, een privaatrechtelijke overeenkomst naar Belgisch recht tussen de deelnemende NMI's, waarbij op basis van privaatrechtelijke licentieovereenkomsten (naar Belgisch recht) tot onderlinge uitwisseling van gegevens wordt gekomen. In het bijzonder om commerciële weerbureaus het hoofd te bieden die tot de totstandkoming van ECOMET vrijelijk gebruik maakten van gegevens van de NMI's en deze doorleverden in al of niet bewerkte staat, terwijl deze NMI's een aanzienlijke hoeveelheid publieke financiële middelen in de verzameling van deze gegevens hadden gestopt, worden in ECOMET-verband door de NMI's de door hen verkregen gegevens op basis van privaatrechtelijke (sub)licentieovereenkomsten verstrekt aan hun afnemers. Daartoe zijn in ECOMET-verband standaardovereenkomsten opgesteld.

Daarnaast speelt bij de door het KNMI af te sluiten overeenkomsten de auteursrechtelijke bescherming van de door de NMI's geproduceerde gegevens een belangrijke rol. De burgerlijke rechter heeft anders dan de bestuursrechter op dat terrein al de nodige ervaring opgebouwd. Bijkomend voordeel van de privaatrechtelijke overeenkomst is dan ook dat bij eventuele geschillen tussen KNMI en afnemers de op het terrein van auteursrecht meer ervaren burgerlijke rechter oordeelt.

De levering van de gegevens en de te betalen prijs voor de beschikbaarstelling en het gebruik ervan geschiedt op grond van artikel 6 door het sluiten van een privaatrechtelijke (licentie)overeenkomst. Er is sprake van een betaling op basis van een burgerrechtelijke verhouding. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

In dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat het KNMI hiërarchisch ondergeschikt is aan de Minister. Het KNMI is sinds 1 januari 1995 een agentschap binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Kamerstukken II 1997/98, 23 673, nr. 5, blz. 2). Dit impliceert dat voor het KNMI een afwijkende beheersvorm geldt. In de Comptabiliteitswet (artikelen 71 e.v.) zijn bepalingen opgenomen over de begroting en de financiële verantwoording van een agentschap.

Artikelen 3 en 4

Dit artikel beschrijft de taken van het KNMI, zoals nader beschreven in paragraaf 3 tot en met 9.

De delegatiebepaling in het tweede lid van artikel 3 maakt het mogelijk deze taken te concretiseren. Bij de participatie van (de hoofddirecteur van) het KNMI in internationale organisaties wordt in het bijzonder gedacht aan organisaties als de WMO, het ECWMT alsmede de EUMETSAT en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Overigens zal gelet op de betrokkenheid van de Minister van OCW bij wetenschappelijk onderzoek deze uitvoeringsregelgeving vastgesteld worden na overleg met de Minister van OCW. Hetzelfde geldt met betrekking tot de regels die op grond van artikel 4 worden gesteld met betrekking het onderzoeksprogramma en het onderzoeksplan.

Onder afnemers van gegevens als bedoeld artikel 3, eerste lid, onder b, vallen zowel instanties van de rijksoverheid en mede-overheden als wetenschappelijke instanties, onderzoeksinstituten, onderwijsinstanties, particuliere weerbureaus, omroepinstellingen, uitgevers of andere afnemers, zowel nationaal als internationaal. Dus zowel instanties binnen als buiten de rijksoverheid. De licentievoorwaarden die ECOMET hanteert, maken namelijk geen onderscheid op dit punt.

Artikel 5

Op grond van dit artikel wordt de gratis beschikbaarheid van het algemeen weerbericht verzekerd. De woorden «aan natuurlijke en rechtspersonen die in Nederland beroepsmatig of bedrijfsmatig weersinformatie via openbare media en communicatiekanalen verspreiden» brengen een beperking aan in de groep waaraan het weerbericht gratis beschikbaar wordt gesteld. Via deze groep kan het algemeen weerbericht aan een ieder worden verspreid.

De nadere afbakening van het algemeen weerbericht in de ingevolge het vijfde lid op te stellen ministeriële regeling strekt ertoe te voorkomen dat de informatieverstrekking van het KNMI de ontwikkeling van de particuliere weermarkt onnodig belemmert, dat wil zeggen zonder dat de veiligheidsfunctie in het geding is. Zo behoren afzonderlijke weerberichten voor specifieke regio's niet in het algemeen weerbericht thuis. In de ministeriële regeling zal de afbakening zo concreet mogelijk worden aangegeven, waarbij rekening zal worden gehouden met de laatste ontwikkelingen in de wetenschap en techniek. In dit verband kan worden opgemerkt dat de relevante ontwikkelingen in de meteorologie met name zijn:

• voortgaande uitbreiding van de verwachtingen op de middellange termijn (de huidige 5-daagse verwachting zal wellicht binnen enkele jaren plaats maken voor een 10-daagse verwachting);

• toenemende ruimtelijke resolutie van zowel computermodellen als satellietsystemen, waarbij de mogelijkheden voor geografische detaillering nagenoeg onbeperkt lijken;

• toenemende resolutie in de tijd van zowel computermodellen als satellietsystemen, waardoor actuele weerbeelden vaker nagenoeg «real time» kunnen worden weergegeven.

Relevante ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie zijn met name:

• toenemende mogelijkheden van verspreiding van of verlening van toegang tot informatie:

– zonder noemenswaardig tijdsverlies;

– in welhaast onbegrensde omvang of complexiteit;

– onafhankelijk van tijd en plaats;

– tegen zeer lage kosten (bij gebruik van de juiste hardware en software);

• toenemende mogelijkheden van interactieve communicatie, waarbij de informatievrager voor de ontsluiter van informatie niet meer afhankelijk is van de aanbieder, maar de informatie zelf kan selecteren en specificeren;

• voortgaande standaardisering en integratie van media en communicatiesystemen;

• toenemende gebruiksvriendelijkheid, betrouwbaarheid en betaalbaarheid.

Artikelen 6 en 7

In deze artikelen wordt de grondslag gelegd voor de met de afnemer te sluiten privaatrechtelijke overeenkomst over de beschikbaarstelling en het gebruik van de KNMI-gegevens, de verschuldigde prijs alsmede de catalogus. In het bijzonder het ECOMET-regime is hiervoor bepalend. In de paragrafen 5 en 11 van het algemeen deel van de toelichting is hierop nader ingegaan. Bij levering van KNMI-gegevens binnen de rechtspersoon Staat worden uiteraard geen privaatrechtelijke overeenkomsten gesloten. Wel zullen met die overeenkomsten vergelijkbare interne afspraken gemaakt worden.

Op grond van artikel 27, vierde lid, van de Comptabiliteitswet, bestaat de mogelijkheid om de hoofddirecteur volmacht te verlenen de overeenkomsten te sluiten namens de verantwoordelijke minister. Het ligt in de bedoeling om van deze mogelijkheid gebruik te maken.

De in artikel 6 opgenomen regeling met betrekking tot de gegevensverstrekking en de af te sluiten privaatrechtelijke overeenkomsten is een bijzondere regeling ten opzichte van de Wet openbaarheid van bestuur.

In de standaardovereenkomsten zullen de benodigde auteursrechtelijke voorbehouden worden gemaakt.

De op 21 juli 1999 in werking getreden Databankenwet brengt wijziging in de rechtsbescherming van gegevens en informatie die zijn opgeslagen in onder meer elektronische bestanden.

In deze wet is een «non-extractierecht» geïntroduceerd voor het opvragen en hergebruiken van een gehele databank dan wel een substantieel deel van een databank. Met dit recht wordt beoogd een substantiële investering van de producenten van databanken te beschermen. Dit recht zal, wat betreft de in databanken opgenomen gegevens en informatie, voor een belangrijk deel in de plaats treden van de zogenoemde geschriftenbescherming die in de jurisprudentie is ontwikkeld op basis van artikel 10, onder 1, van de Auteurswet 1912. Daarnaast zal het «zuivere» auteursrecht van belang blijven voor de bescherming van de structuur van databanken alsmede van daarin opgenomen informatie met een oorspronkelijk karakter. Met deze veranderingen zal rekening worden gehouden bij het opstellen van de standaardcontracten.

Artikel 8

De verstrekking van luchtvaartmeteorologische inlichtingen is in een apart hoofdstuk van het voorstel van wet opgenomen omdat deze taak op een andere wijze wordt verricht dan de overige taken van het KNMI.

Bij het in het algemeen deel van de memorie van toelichting genoemde Verdrag van Chicago behoort een bijlage (Annex 3: Meteorological Service for International Air Navigation), waarin wereldwijd is vastgelegd welke meteorologische inlichtingen beschikbaar moeten worden gesteld, inclusief de normen waaraan ze moeten voldoen. Deels hebben deze regels het karakter van «dwingende» aanbevelingen («standards»), deels van adviezen («recommended practices»).

De voorschriften van Annex 3 en een aantal hierop gebaseerde protocollen die zich specifiek richten op de Europese luchtvaart zullen ingevolge artikel 8 bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Het betreft de inhoud van de inlichtingen, de wijze van verstrekking, de plaatsen waar en de perioden gedurende welke zij beschikbaar dienen te worden gesteld alsmede de groepen van gebruikers. Deze voorschriften zijn thans vastgelegd in de Regeling luchtvaartmeteorologische inlichtingen, welke is gebaseerd op de Wet luchtverkeer.

Om inzichtelijk te kunnen waarborgen dat de taakvervulling van het KNMI in alle opzichten voldoet aan Annex 3 zal er gewerkt worden op basis van een kwaliteit- en veiligheidssysteem. De eisen waaraan een dergelijk systeem dient te voldoen zullen binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat worden vastgelegd.

Het voorstel van wet bevat geen bepaling betreffende de bekostiging van de beschikbaarstelling van de luchtvaartmeteorologische inlichtingen. Het verhalen van de kosten van de luchtvaartmeteorologische dienstverlening wordt namelijk ingevolge artikel 5.20 van de Wet luchtvaart afwijkend geregeld ten opzichte van de vaststelling van vergoedingen van de overige KNMI-producten. De directe relatie met de afnemer ontbreekt. Dit komt doordat in Eurocontrol-verband, afgeleid van de wereldwijde ICAO-regelgeving, tussen de aangesloten landen is afgesproken dat de kosten die samenhangen met de meteo-voorzieningen onderdeel vormen van de kosten inzake het totale luchtverkeersdienstverleningspakket voor het en-route verkeer boven het aangesloten land. Deze kosten worden via een per land vastgestelde en-route heffing centraal in Europa door de Eurocontrol-organisatie geïnd en voor hun aandeel afgedragen aan de aangesloten landen. Voor Nederland vindt afdracht plaats aan de LVNL, die vervolgens het meteo-deel verrekent met het agentschap KNMI.

In aansluiting op artikel 5 op grond waarvan de hoofddirecteur het algemeen weerbericht beschikbaar stelt aan de media en een ieder die beroepsmatig of bedrijfsmatig weersverwachtingen verspreidt, ligt het in de rede dat ook de verstrekking van luchtvaartmeteorologische inlichtingen door de hoofddirecteur geschiedt, een en ander in te kaderen bij ministeriële regeling.

Artikel 9

Dit artikel regelt de openbaarmaking van de resultaten van het onderzoek. Het derde lid noemt verschillende mogelijkheden van openbaarmaking. Publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift is dus niet verplicht als op andere wijze in openbaarmaking is voorzien. Voor het overige zij verwezen naar paragraaf 7.3. van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 10

De Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst stellen een aantal voorwaarden waaronder onderdelen van de rijksdienst mogen werken voor derden. Ook het onderzoek dat het KNMI verricht in opdracht van derden waarbij in concurrentie wordt getreden met anderen valt hieronder. De aanwijzingen stellen eisen aan de doorberekening van de kosten en een boekhoudkundige scheiding in de administratie. In verband hiermee is een voorziening getroffen in artikel 10, tweede tot en met vierde lid. Er dient sprake te zijn van een volledige doorberekening van de redelijkerwijs toe te rekenen kosten van het onderzoek waarbij als uitgangspunt geldt de integrale kosten. Bij ministeriële regeling zal dit worden uitgewerkt. Ook zal in die regeling worden aangegeven hoe transparant de administratie van het KNMI dient te zijn met het oog op het voorkomen van oneigenlijke bevoordeling ofwel kruissubsidiëring.

Het onderzoek in opdracht van derden waarbij in concurrentie wordt getreden met anderen, ziet overeenkomstig bovenvermelde aanwijzingen niet alleen op onderzoek waarbij feitelijk in concurrentie met anderen wordt getreden. Er kan ook sprake zijn van het in concurrentie treden met anderen als het onderzoek feitelijk nog niet door anderen wordt verricht, doch die anderen daartoe wel in staat zijn en er een belang bij hebben om dat onderzoek ook te kunnen gaan doen.

Overeenkomstig de aanwijzingen worden als derden niet beschouwd organisaties en personen die behoren tot de rechtspersoon Staat.

Artikelen 11 en 14

De eerste bepaling voorziet in de aanwezigheid van een KNMI-raad die het wetenschappelijk niveau van het KNMI bewaakt. Ook de Wet op het RIVM kent een soortgelijke bepaling (artikel 8).

Hoewel het voorstel van wet dit niet uitdrukkelijk bepaalt, kan de raad zich in voorkomend geval ook tot de minister wenden.

Het ligt in de rede aan te nemen dat de raad daartoe slechts aanleiding zal vinden indien hij zich zorgen maakt over het wetenschappelijk gehalte van de werkzaamheden door het KNMI zoals ten aanzien van het onderzoek, en voor zijn bevindingen geen of onvoldoende gehoor vindt bij de hoofddirecteur.

Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat de KNMI-raad geen adviesorgaan is in de zin van de Kaderwet adviescolleges. De KNMI-raad adviseert niet over te voeren beleid van het Rijk, maar beoordeelt slechts de wijze en de methoden waarop door het KNMI voorzien wordt in het wetenschappelijk niveau van zijn werkzaamheden.

De bestuursleden zijn geen ambtenaren in de zin van de Ambtenarenwet (artikel 14). Het ontbreken van een ambtelijke status vergt echter wel dat de rechtspositie van het bestuur dan alsnog (nader) geregeld moet worden. In het vijfde lid van artikel 11 is daarvoor een wettelijke basis gelegd.

Artikel 12

Dit artikel voorziet in een periodieke evaluatie van de voorgestelde wettelijke regeling. De toegankelijkheid van de verschillende onderdelen van het algemeen weerbericht zal een hoofdpunt bij de evaluatie zijn.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven