27 616
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs onder meer in verband met de onderwijsbevoegdheid voor het geven van onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening en de verklaring omtrent het gedrag

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 23 mei 2001

Tijdens het plenaire debat op 17 mei 2001 over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de onderwijsbevoegdheid voor het geven van zintuiglijke en lichamelijke oefening en de verklaring omtrent het gedrag heb ik de toezegging gedaan nog vóór de behandeling van de tweede termijn de Kamer inzicht te geven in de budgetten waaruit de scholen, als het schoolbestuur daartoe besluit in overleg met een betrokkene, de kosten kunnen bestrijden die gemoeid zijn met het volgen van de postinitiële cursus voor het behalen van een aanvullende bevoegdheid op het gebied van zintuiglijke en lichamelijke oefening.

Met ingang van het schooljaar 2001–2002 krijgen de scholen in het primair onderwijs de beschikking over een schoolbudget in geld dat bedoeld is om scholen, in aanmerking nemend de doelstellingen die horen bij het schoolbudget, de ruimte te geven zelf keuzes te maken voor besteding van dat geld. Aan het schoolbudget kleven daarom ook geen bestedingsvoorschriften.

Het schoolbudget bestaat voor een deel uit «oud» geld, middelen waarover de scholen al de beschikking hebben (zoals het nascholingsbudget en MOA-budget), maar voor een belangrijk deel ook uit «nieuw» geld. Zo is aan het totale bedrag van 185 miljoen waarover de scholen al in 2000–2001 de beschikking hadden per 1-8-2001 al 45 miljoen extra toegevoegd (totaal 230 miljoen). Daar komt uit de Voorjaarsnota dit jaar circa 500 miljoen bij voor arbeidsmarktknelpunten in het onderwijs waarvan een substantieel deel voor schoolbudgetten in het primair onderwijs. Het streven is erop gericht met ingang van 2002–2003 hieraan in ieder geval nog de middelen uit het schoolprofielbudget toe te voegen (235 miljoen).

Afgezien van wat er in de komende tijd mogelijk nog meer aan extra's beschikbaar komt voor de scholen in het primair onderwijs betekent dit voor scholen concreet het volgende:

• een school met 100 leerlingen heeft al sinds 1998–1999 de beschikking over ongeveer 3000 gulden aan nascholingsgeld; in 2001–2002 bedraagt het schoolbudget voor deze school zo'n 13 000 gulden;

• een school met 220 leerlingen (de gemiddelde schoolgrootte in het primair onderwijs) had in 1998–1999 de beschikking over ongeveer 7000 gulden aan nascholingsgeld; in 2001–2002 bedraagt het schoolbudget voor deze school zo'n 28 000 gulden;

• een school met 400 leerlingen had in 1998–1999 de beschikking over ongeveer 12 000 gulden aan nascholingsgeld; in 2001–2002 bedraagt het schoolbudget voor deze school zo'n 50 000 gulden.

De hierboven genoemde bedragen per school worden vanuit de middelen beschikbaar gesteld in de Voorjaarsnota nog met een substantieel bedrag verhoogd.

Mijn conclusie is dan ook dat scholen over voldoende middelen beschikken om daaruit de postinitiële opleiding voor het vak zintuiglijke en lichamelijke oefening te bekostigen. Ik wil hierbij nog de volgende twee opmerkingen plaatsen.

In de eerste plaats zal, gezien het feit dat de nieuwe opzet van de opleiding tot leraar basisonderwijs pas formeel ingaat met ingang van het studiejaar 2001–2002, het nog enige tijd duren voordat scholen in grote aantallen geconfronteerd worden met afgestudeerden die niet meer beschikken over de brede bevoegdheid op het gebied van zintuiglijke en lichamelijke oefening. Scholen hoeven dus pas op z'n vroegst, zo schat ik in, vanaf 2003–2004 middelen beschikbaar te stellen voor de bekostiging van de postinitiële opleiding; in dat jaar zullen de eerste overigens nog geringe aantallen afgestudeerden met een verkort traject van de initiële opleiding komen. De grote aantallen afgestudeerden met een beperkte bevoegdheid voor zintuiglijke en lichamelijke oefening zullen pas in 2005 van de opleiding komen.

In de tweede plaats hebben scholen de mogelijkheid om vanuit het schoolbudget een reservering te maken voor deze opleiding. Daardoor hoeven de kosten ervan niet te drukken op één schooljaar, maar kunnen deze over meerdere schooljaren worden gespreid.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven