27 608
Verdrag tot wijziging van de op 16 september 1988 te Parijs totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake het verblijf van Nederlandse strijdkrachten in Frankrijk; Parijs, 13 en 25 september 2000

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 februari 2001

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 12 februari 2001.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 maart 2001.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 13 en 25 september te Parijs totstandgekomen Verdrag tot wijziging van de op 16 september 1988 te Parijs totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake het verblijf van Nederlandse strijdkrachten in Frankrijk (Trb. 2001, 13).1

Een toelichtende nota bij dit wijzigingsverdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).De op 16 september 1988 te Parijs totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake het verblijf van Nederlandse strijdkrachten in Frankrijk (Trb. 1988, 133) bevat voorwaarden voor het verblijf van Nederlandse eenheden in Franse legerplaatsen. Het verdrag is een aanvulling op het op 19 juni 1951 te Londen totstandgekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (het NAVO-statusverdrag; Trb. 1951, 114).

Ingevolge artikel 14 van het verdrag van 1988 berust de bewaking van de opslagplaatsen met Nederlandse munitie bij de Franse strijdkrachten en hebben de Nederlandse strijdkrachten toestemming om binnen de opslagplaats ongewapend toezicht te houden op hun eigen munitie.

In september 2000 vond in Frankrijk een legeroefening van de Nederlandse krijgsmacht plaats. Aangezien de Franse autoriteiten toen aangaven dat de bewaking van de munitieopslagplaatsen niet door Franse militairen uitgevoerd kon worden, werd met hen overeengekomen artikel 14 te wijzigen. Met het oog op komende oefeningen werd het noodzakelijk geacht om het artikel thans te wijzigen, zonder daarbij vooruit te lopen op een meer omvattende herziening van het verdrag van 1988.

Het verdrag waarmee de wijziging wordt vastgelegd is bij briefwisseling tot stand gekomen. Op grond van de wijziging kan de bewaking van munitieopslagplaatsen aan bewapend Nederlands militair personeel worden overgedragen, mits de opslagplaatsen tijdelijk zijn en uitsluitend Nederlandse munitie bevatten. De bevoegdheid tot die bewaking wordt toegekend met inachtneming van de Franse regelgeving, die dezelfde veiligheidsstandaard biedt als de Nederlandse bewakingsregels. Ten aanzien van het bewaken van munitieopslagplaatsen is het gebruikelijk dat – gelet op de mogelijke gevolgen voor de lokale rechtsorde – de regelgeving van het gastland van toepassing is.

Het wijzigingsverdrag wordt vanaf 25 september 2000 voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met de legeroefening die toen reeds in Frankrijk begonnen was. In dat kader is het van belang dat voor de overdracht van de gewapende bewaking van munitieopslagplaatsen aan Nederlandse strijdkrachten een juridische basis aanwezig is.

Het wijzigingsverdrag geldt, evenals het verdrag van 1988, alleen voor Nederland.

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven