27 585
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000

nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 februari 2001

Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. De onderdelen C tot en met E worden geletterd D tot en met F.

b. Er wordt een onderdeel C ingevoegd, luidende:

C

Artikel 69, derde lid, komt te luiden:

3. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht is het instellen van beroep als bedoeld in de artikelen 94 en 96 tegen een besluit als bedoeld in artikel 93 niet aan enige termijn gebonden. De termijn voor het instellen van het hoger beroep, bedoeld in artikel 95, bedraagt één week.

Toelichting

Deze technische wijziging van artikel 69, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is noodzakelijk, nu het derde lid ook zo gelezen kan worden, dat het instellen van hoger beroep op grond van artikel 95 ter zake van de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel aan geen enkele termijn is gebonden. Het behoeft geen betoog, dat zulks nimmer is beoogd. Deze nota van wijziging herstelt deze technische omissie.

De termijn waarbinnen het hoger beroep ingevolge artikel 95 (dit betreft het eenmalige hoger beroep terzake van de vrijheidsontnemende maatregelen) ingesteld moet worden is op één week bepaald. Zodoende kan over de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel in hoger beroep zo snel mogelijk zekerheid worden verkregen. Dat is niet alleen van belang voor de vreemdeling, maar evenzeer voor de Staat, die immers met een schadevergoeding kan worden geconfronteerd indien in hoger beroep de bewaring alsnog onrechtmatig zou worden geoordeeld. Bovendien kan met een beroepstermijn van één week de ongewenste samenloop met de periodieke beoordeling van de bewaring door de rechtbank ingevolge artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 enigszins worden vermeden. Immers, uiterlijk vier weken na de dag waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het eerste beroep van de vreemdeling, moet er ambtshalve kennis worden gegeven van het voortduren van de bewaring.

De termijn voor het instellen van hoger beroep van één week, komt ook overeen met de termijn waarbinnen hoger beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die betrekking had op de afwijzing van een aanvraag in het Aanmeldcentrum.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Naar boven