nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 september 2001
In de Nota Grondbeleid is aangekondigd dat het Kabinet U in een brief
zal informeren over de kwantitatieve omvang van de sanering van ongewenste
bestemmingen, waarbij ook wordt ingegaan op mogelijke financieringsmechanismen
hiervoor. In de afgelopen maanden heb ik hiernaar, mede namens de minister
van Financiën, twee onderzoeken laten doen. De onderzoeksrapportages
zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd.1 Het
eerste onderzoeksrapport betreft een inschatting van de kosten, wanneer de
overheid bij de realisatie van nieuw ruimtelijk beleid bestaande maar op grond
van nieuwe inzichten ongewenste bestemmingen wil beëindigen. In het tweede
onderzoek is een tweetal opties om de sanering van ongewenste bestemmingen
te financieren op fiscaal-technische aspecten onderzocht. Het gaat daarbij
om de bestemmingswijzigings-winstheffing en open-ruimteheffing. Tevens is
een ruwe schatting gemaakt van de opbrengsten die deze heffingen zouden kunnen
genereren. Met deze brief bericht ik u over de resultaten van deze onderzoeken
en de conclusies en vervolgacties die ik hieraan verbind.
In het eerste onderzoek, uitgevoerd door Arcadis, worden onder ongewenste
ruimtelijke bestemmingen begrepen bestemmingen die reeds (rechtmatig) gerealiseerd zijn maar op grond van nieuw ruimtelijk beleid
uit de Vijfde Nota ongewenst zijn (geworden), als ook bestemmingen, die nog niet gerealiseerd zijn, maar waarvan op een of andere
wijze wel kenbaar is gemaakt dat die op grond van nieuw beleid uit de Vijfde
Nota niet meer zouden moeten worden gerealiseerd.
In de studie naar de kosten zijn vier clusters van onderwerpen onderscheiden:
• Veiligheid, waarbij het zowel gaat om stationaire inrichtingen
als om het transport van gevaarlijke stoffen;
• Gezondheid, met name gerelateerd aan luchtkwaliteit;
• Water, zoals de bescherming tegen wateroverlast;
• Natuur en Landschap.
Het onderzoek door KPMG- Meijburg naar de financieringsmechanismen heeft
zich met name beperkt tot de fiscaal-technische aspecten die zijn verbonden
aan een eventuele invoering van een bestemmingswijzigings-winstheffing of
een open-ruimteheffing. Het onderzoek toont aan dat invoering van beide heffingen
fiscaal-technisch gezien mogelijk is en een aanzienlijke opbrengst kan genereren.
Het onderzoek heeft zich echter beperkt tot een globale fiscale analyse en
doet geen uitspraken over de economische en beleidsmatige gevolgen van dergelijke
heffingen. Het kabinet laat op dit moment onder meer naar die aspecten van
deze heffingen onderzoek doen en zal eind van dit jaar de resultaten van dat
onderzoek aan u presenteren.
Ik stel vast dat voor het eerst een breed overzicht van de kosten die
verband houden met de sanering van ongewenste ruimtelijke bestemmingen beschikbaar
is gekomen. Het onderzoek laat zien dat deze kosten aanzienlijk kunnen zijn.
Mijn conclusie op basis van dit onderzoek is echter wel dat op korte termijn
financiële middelen beschikbaar moeten komen om een begin te maken met
een actieve aanpak van de sanering van urgente kwesties. Tegelijkertijd constateer
ik dat voor de uitwerking van het heffingsinstrument meer tijd nodig is. Eventuele
invoering van een heffingsinstrument vereist een zorgvuldig wetgevingsproces.
Tegen deze achtergrond reserveer ik, uit de vorig jaar voor het ruimtelijk
beleid beschikbaar gekomen 1 miljard voor de duurzame ontwikkeling van stedelijke
netwerken, in totaal 250 miljoen voor de jaren 2001 t/m 2004. Daarmee maak
ik een begin met een actieve sanering van ruimtelijk ongewenste bestemmingen.
Ik zal mij daarbij in eerste instantie richten op urgente kwesties. Gelet
op de omvang van de onderzochte problematiek, het voorkómen van willekeur
bij de aanpak en het bevorderen van bijdragen van anderen partijen aan de
sanering, zal ik u in 2002 een saneringsregeling voor ruimtelijke kwaliteit
voorleggen. In deze regeling worden o.a de reikwijdte van het begrip, procedures
voor de besteding, de in aanmerking komende bestuurslagen en de voorwaarden
voor medefinanciering vastgesteld.
Voor de periode na 2004 is allereerst de besluitvorming over de investeringsimpuls
economische structuurversterking (ICES 3) van belang. In de voorstellen zitten
verschillende projecten met een belangrijke saneringscomponent. Voor deze
termijn is daarnaast van betekenis de nadere besluitvorming over een heffingsinstrument
in de ruimtelijke ordening aan het eind van dit jaar.
De Minister van Volkshuishuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk