27 578
Planologische Kernbeslissing Vijfde Nota ruimtelijke ordening

nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2002

Hierbij bied ik u, zoals aangekondigd in het Uitvoeringsprogramma Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, de eerste vijftien «Intentie-afspraken Verstedelijking tot 2010» aan.1 De resterende vijf Intentie-afspraken zullen naar verwachting zo spoedig mogelijk na verzending van deze brief getekend worden zodat u voor 25 maart over alle 20 Intentie-afspraken kunt beschikken. De Intentie-afspraken kunnen worden betrokken bij de behandeling van PKB deel 3 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.

Doel en noodzaak van de Intentie-afspraken

Een spoedige en soepele overgang van staand beleid naar nieuw beleid is essentieel. Het staand beleid is vastgelegd in ISV1, Vinex en Vinac. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota «Mensen, Wensen, Wonen», de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, het Nationaal Milieubeleidsplan 4, het Nationaal Verkeer en Vervoersplan, de Nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De Intentie-afspraken zijn een belangrijke stap in de overgang naar nieuw beleid en de uitvoering van dit beleid. De herijking van de Uitvoeringsafspraken verstedelijking 2005–2010 (Vinac), tenslotte, is een onderdeel van de overgang naar nieuw beleid.

Een noodzakelijke en door de gesprekspartners zeer gewaardeerde insteek van de gesprekken was de integrale aanpak van de verstedelijkingsopgave. De verstedelijkingsopgave kan immers niet los gezien worden van beleid dat zich uitstrekt tot het milieu- en veiligheidsbeleid, openbaar vervoer en infrastructuur, zorg, werkgelegenheid en groen. De voorbereiding van de gesprekken is dan ook interdepartementaal afgestemd met de ministeries van Financiën, BZK (GSI) , LNV, EZ en V&W. Ik heb enkele gesprekken samen met collega Faber van LNV gevoerd terwijl bij alle gesprekken vertegenwoordigers van bovengenoemde departementen aanwezig waren. Ik heb deze bijdragen zeer op prijs gesteld.

Bij de totstandkoming van de Vinac afspraken in 1997 (en de jaren daarna) is bepaald dat de afspraken, op onderdelen, in het jaar 2000 herijkt zouden worden. Volgens het huidige regeerakkoord dienen hier ook nieuwe beleidsinzichten bij betrokken te worden. Het logische gevolg hiervan is dat de herijking in twee delen uiteenvalt: het technische en het beleidsmatige deel. Dit zal ik hierna toelichten.

De resultaten van de gesprekken acht ik alles overziende in deze fase bevredigend. Ik hecht eraan hier te vermelden dat om de beoogde koerswijziging tot stand te brengen gesprekken als deze een noodzakelijk instrument zijn naast wet- en regelgeving.

Financiële aspecten

Het beleidsmatige deel van de herijking is begonnen met deze gespreksronde en loopt door tot aan de definitieve verstedelijkingsafspraken in 2003. De resultaten van de beleidsmatige herijking zullen dan vastgelegd worden. Hiermee wordt tevens voorgesorteerd op ISV2.

Voor het technische deel van de herijking is vooral de herberekening van de benodigde rijksbijdrage op grond van het Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS) volgens de bestaande rekenmethode op basis van de Vinac-afspraken van belang. Deze herberekening leidt tot lagere BLS-bijdragen dan in 1997 voorzien. In totaal zijn de BLS-bijdragen teruggebracht van ca. 667 miljoen euro tot ca. 75 miljoen euro. De voornaamste reden hiervoor is de sterke stijging van de grondopbrengsten voor woningbouw in de tweede helft van de jaren negentig in zowel bestaand bebouwd gebied als in de uitleggebieden.

Op 6 september 2001 en opnieuw op 18 december 2001 heb ik bestuurlijk overleg gevoerd met de Vinac-convenantpartners, de provincies en kaderwetgebieden. Daarin is gesproken over de uitkomsten van het technische deel van de herijking. Ook is afgesproken dat de mate waarin invulling wordt gegeven aan de realisatie van sociale koopwoningen op bestaand bebouwd gebied (grens 1996) in de periode 2005–2010, bij de technische herijking wordt betrokken. Hierdoor neemt de totale BLS-bijdrage met 112 miljoen euro toe tot 187 miljoen euro. Ik acht hiermee de technische herijking afgerond.

Het totaal van de in 1997 in het vooruitzicht gestelde BLS-bijdrage is gereserveerd op de meerjarenbegroting voor de verstedelijking. Het verschil tussen de in 1997 in het vooruitzicht gestelde BLS-bijdrage en de na technische herijking bijgestelde BLS-bijdrage blijft echter niet automatisch beschikbaar voor de verstedelijking. Mijn doel is dat deze gelden worden ingezet voor de realisatie van de vier speerpunten van de verstedelijkingsopgave (zie hierna). Daarom heb ik met mijn gesprekspartners de ambities inzake deze speerpunten geconcretiseerd en vastgelegd in de Intentie-afspraken. Met deze afspraken uit de verstedelijkingsgesprekken heeft de start van de beleidsmatige herijking vorm gekregen.

In de gesprekken is bij voortduring door mijn gesprekspartners naar voren gebracht dat uitvoering van de verstedelijkingsopgave tot 2010 een zeer kostbare operatie is. De intensivering in grondgebruik die centraal staat in de opgave en de samenhang met doelstellingen inzake veiligheid en gezondheid zijn daar volgens de gesprekspartners belangrijke redenen voor. Hierbij speelt ook de complexe situatie bij woningbouw in bestaand bebouwd gebied, waarbij veel partijen zijn betrokken en waarbij ook draagvlak moet worden verkregen bij de zittende bewoners. Het betreft hier een tijdrovend proces van integrale planvorming. Volgens de gesprekspartners komen – gelet de nog beschikbare locatiecapaciteit – nu ook vaak moeilijker te ontwikkelen locaties aan snee.

Specifieke afspraken op de diverse beleidsterreinen

Zoals ik heb aangegeven, is de verwevenheid van verschillende beleidsterreinen in de verstedelijkingsafspraken van groot belang. Tot slot van deze brief bespreek ik een aantal belangrijke afspraken die gemaakt zijn op de beleidsterreinen wonen, openbaar vervoer en infrastructuur, werken, groen en milieu. Voordat ik dat doe wil ik enkele voorbeelden noemen die niet in een van deze specifieke categorieën vallen.

In de eerste plaats noem ik het project Stadspark Oranje Nassau te Heerlen. Met als oogmerk het aanpakken van de sociale veiligheidsproblematiek rond het station en de stationsomgeving heb ik toegezegd dat het ministerie van VROM in samenwerking met het bureau Rijksbouwmeester, onder voorwaarden bereid is financieel bij te dragen aan dit project.

In de tweede plaats heb ik – eveneens onder voorwaarden – een bijdrage toegezegd aan de uitvoering van het plan Delfzijl Noord. Dit is een onderdeel van het Masterplan dat in gang is gezet om Delfzijl te revitaliseren. De provincie Groningen en de woningstichting Delfzijl dragen eveneens bij aan dit plan. Ik heb hierbij nadrukkelijk gesteld dat de bijdrage van de rijksoverheid alleen wordt geïnvesteerd in het publieke deel van het plan.

Wonen

De tweede verstedelijkingsronde heeft als hoofddoel inzake het wonen het verhogen van kwaliteit voor en zeggenschap van de burger. De noodzaak hiervan heb ik beschreven in de Nota «Mensen, Wensen, Wonen». Dit heb ik nogmaals benadrukt in mijn brief aan uw Kamer van 21 februari 2002. In deze brief geef ik aan wat de resultaten uit de gesprekken zijn inzake de vier speerpunten van beleid: de transformatieopgave («de beweging van buiten naar binnen»), de bevordering eigen woningbezit, particulier opdrachtgeverschap en de versterking van de sociale pijler.

In aanvulling daarop ga ik hierbij wat uitvoeriger in op de benodigde woningbouwproductie, in relatie tot de mate waarin de Intentie-afspraken daarin voorzien.

De gesprekken met de bestuurders van de regio's leerden dat de vertraging in de woningbouwproductie en de mede daardoor uitblijvende ontspanning op de markt voor huurwoningen één van de grootste belemmeringen is om de vereiste kwaliteit- en transformatieslag te maken. Zonder een afdoende woningbouwproductie zal het ten ene male aan transformatieruimte ontbreken.

Eerder gaf ik U aan dat tot 2005 rekening moet worden gehouden met een toename van het woningtekort, omdat er in die periode sprake is van een behoorlijke groei van de woningbehoefte, terwijl de waarschijnlijke omvang van de woningbouwproductie tot 2005 daar aanzienlijk bij achterblijft. Zolang het woningtekort oploopt kan niet verwacht worden dat er een intensivering van het huidige niveau van stedelijke transformatie optreedt.

De Intentie-afspraken houden evenwel in dat er in de Randstadprovincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht, een groter volume aan woningbouw voor uitbreiding van de voorraad is afgesproken dan nodig is om te voorzien in de vraag naar nieuwe woningen op grond van de actuele raming van de woningbehoefte.

Die «extra ruimte» komt tot 2010, voor die provincies samen, neer op zo'n 50 000 woningen.

Ik zie dit als een positieve ontwikkeling. Het betekent namelijk dat in de Randstad, waar immers de kwalitatieve opgave in termen van benodigde transformatie van woonmilieus het grootst is, op enige termijn een verruiming van de locatiecapaciteit voor wonen beschikbaar komt, boven wat«sec» voor de kwantitatieve behoefte nodig is. Dat leidt daardoor tot reductie van het woningtekort, ontspanning van de woningmarkt, en daarmee ontstaat de benodigde ruimte voor verhoging van het niveau van stedelijke transformatie.

Om de woningbouwproductie sterk te bevorderen heb ik de taskforce woningbouwproductie ingesteld die nuttige voorstellen en aanbevelingen heeft gedaan ten einde dit probleem aan te pakken. Over de maatregelen waartoe dit geleid heeft heb ik u geïnformeerd in voornoemde brief van 21 februari.

Milieu

Milieusectoren als externe veiligheid, geluid en luchtkwaliteit zijn verbonden met de realisering van de verstedelijkingsopgave. De in het NMP4 ten aanzien van deze sectoren verwoorde beleidsuitgangspunten vormen de basis voor de in de Intentie-afspraken vastgelegde afspraken. Onder meer zijn afspraken gemaakt over het spanningsveld tussen de (nieuwe) wettelijke normeringen en de verstedelijkingsopgave. Specifiek zijn er per regio afspraken gemaakt. Zoals voor de spoorzone Dordrecht waar voor de problematiek rond het goederenvervoer zowel voor de korte als de lange termijn naar oplossingen wordt gezocht. Verder zijn er ten aanzien van diverse locaties waar bodemsanering plaats moet vinden, afspraken gemaakt om over de verdeling van kosten tussen rijk en regio nader overleg te voeren.

Werken

In samenwerking met het ministerie van Economische Zaken zijn afspraken over de ruimtelijke consequenties van economische ontwikkelingen geformuleerd. Uitgangspunt hierbij was dat de ruimtebehoeftereserveringen voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties die in de Vinac-afspraken stonden, zouden worden herijkt aan de hand van de Bedrijfslocatiemonitor (BLM). Deze technische herijking van de behoeftecijfers heeft plaatsgevonden. Tijdens de gesprekken bleek al gauw dat cijfers uit de Bedrijfslocatiemonitor veelal niet overeenkwamen met ruimtereserveringen die provincies en gemeenten zelf hanteerden. Dat ligt onder meer aan het instrument BLM. Zo worden bijvoorbeeld niet-formele werklocaties (waaronder tal van stationsomgevingen) niet meegenomen in de BLM. Met het ministerie van Economische Zaken en met de regio's is afgesproken dat er nader overleg zal worden gevoerd over de verschillen, en dat de regio's aan de hand van een aantal criteria (waaronder het nieuwe locatiebeleid) de reservering verder kunnen uitwerken. Ter voorbereiding op de definitieve verstedelijkingsafspraken zullen het ministerie van Economische Zaken en VROM werken aan verbetering van de ruimtebehoeftecijfers voor werken. Verder zijn er op het gebied van werken ook afspraken gemaakt over intensivering van het grondgebruik op bedrijventerreinen (conform PKB deel 3 van de Vijfde Nota) en over herstructurering.

Openbaar Vervoer en Infrastructuur

In samenwerking met het ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn afspraken op het gebied van infrastructuur geformuleerd. Het beleidsvoornemen in het kader van het NVVP, om de GDU-grens te verhogen naar € 225 miljoen, en de verantwoordelijkheden en budgetten voor projecten tot die grens te decentraliseren, heeft centraal gestaan. De reserveringen voor projecten die in de Vinac-afspraken waren opgenomen, worden ondergebracht in het nieuwe GDU-budget. Naast deze algemene afspraak zijn er regiospecifiek op diverse plaatsen aanvullende afspraken gemaakt. Als voorbeelden noem ik hier de verplaatsing van het station Emmen Bargeres, de ontsluiting van Emmen Delftlanden/Rietlanden en de studie naar de verkeersontsluiting bij Zwolle. De omvangrijkste aanvullende afspraak is gemaakt in BRU: de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM, BRU, de gemeente Utrecht en de Provincie hebben overeenstemming bereikt over de inpassing van de A2 ter hoogte van Leidsche Rijn.

Groen

In samenwerking met het ministerie van LNV zijn de afspraken voor groen voorbereid. Vergeleken met de bestaande afspraken uit Vinex en Vinac is er flinke vooruitgang geboekt op dit terrein. Er zijn afspraken gemaakt over realisering van de Strategische Groenprojecten en over termijnen waarbinnen er planologische duidelijkheid voor groenontwikkeling moet zijn om aankoop en onteigening te vergemakkelijken. Ook zijn projecten afgesproken die in het kader van de knelpuntenregeling regionaal groen ontwikkeld zullen worden. Verder zijn ook eerste afspraken gemaakt over omvorming van bufferzones naar regionale parken en de ontwikkeling van nieuwe regionale parken.

Definitieve verstedelijkingsafspraken

In 2003 zullen definitieve afspraken worden gemaakt met de regio's over het verstedelijkingsbeleid. Deel hiervan zijn financiële afspraken over de resterende BLS-gelden waarmee de beleidsmatige herijking wordt afgerond. In het traject naar deze afspraken dienen de transformatie, het particulier opdrachtgeverschap, de bevordering van het eigen woningbezit inclusief de sociale koop en de sociale pijler concreet gemaakt te worden.

Het Rijk zal in 2002 – dus vóór de definitieve verstedelijkingsafspraken – criteria ontwikkelen voor het beschikbaar stellen van het restant BLS-geld (het ten opzichte van 1997 gekorte bedrag). Over de bredere context van de financiering van de stedelijke vernieuwingsopgave ontvangt u binnenkort – naar aanleiding van het rapport van de commissie Kosten-Kostendragers transformatieopgave – een afzonderlijke brief.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven