27 576
Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van richtlijn nr. 95/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 inzake het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen (PbEG L 281), van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafrecht in verband met richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector (PbEG 1998 L 24), alsmede van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit, van de Wet op de economische delicten en van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat

nr. 7
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 augustus 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «het uitzenden van televisiesignalen (PbEG L 281)» wordt ingevoegd: alsmede in verband met de invoering van de mogelijkheid tot medegebruik van antennesystemen en antennes bij omroepzendernetwerken.

2. Na «de Wet op de economische delicten» wordt ingevoegd: , van de Wet van 2 november 2000, houdende intrekking van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en enige daarmee verband houdende wettelijke voorzieningen (Stb. 491).

B

In de considerans wordt de zinsnede «dat het wenselijk is enkele wijzigingen van technische aard aan te brengen in de Telecommunicatiewet» vervangen door: dat het wenselijk is de Telecommunicatiewet en de Wet van 2 november 2000, houdende intrekking van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en enige daarmee verband houdende wettelijke voorzieningen (Stb. 491) te wijzigen in verband met de invoering van de mogelijkheid tot medegebruik van antennesystemen en antennes bij omroepzendernetwerken en voorts enkele wijzigingen van technische aard aan te brengen in de Telecommunicatiewet.

C

In artikel I wordt na onderdeel E een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ea

Paragraaf 3.4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift komt te luiden: 3.4 Antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes.

2. Artikel 3.11, vijfde lid, komt te luiden:

5. De houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het verspreiden van programma's, alsmede degenen die in opdracht van die houders door middel van hun omroepzendernetwerk een programma verspreiden, zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen. Het tweede tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Na artikel 3.11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.12

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot antenne-opstelpunten en tevens, voor zover het omroepzendernetwerken betreft, met betrekking tot antennesystemen en antennes. Hierbij kunnen aan het college taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

2. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

a. de door degene, bedoeld in artikel 3.11, eerste of vijfde lid, te verstrekken informatie over de antenne-opstelpunten waarover zij beschikken;

b. het reserveren van ruimte op antenne-opstelpunten voor eigen gebruik of voor medegebruik;

c. de termijnen waarbinnen op een verzoek als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, tot medegebruik van een antenne-opstelpunt moet worden beslist;

d. de vergoeding, bedoeld in artikel 3.11, derde lid.

D

Artikel II, onderdeel B, subonderdeel 2, wordt gewijzigd als volgt:

Na «artikel 6.9, tweede en derde lid,» wordt ingevoegd: artikel 6.10, tweede tot en met het vijfde lid,.

E

Onder vernummering van artikel VI tot artikel VIII worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VI

Indien deze wet eerder in werking treedt dan de Wet van 2 november 2000, houdende intrekking van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en enige daarmee verband houdende wettelijke voorzieningen (Stb. 491), vervalt artikel III van die wet.

ARTIKEL VII

Indien de Wet van 2 november 2000, houdende intrekking van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en enige daarmee verband houdende wettelijke voorzieningen (Stb. 491) in werking is getreden voor de inwerkingtreding van deze wet, komt de aanhef van artikel I, onderdeel Ea, onder 3, van deze wet te luiden:

Artikel 3.12 komt te luiden:

Toelichting

Onderhavige nota van wijziging voorziet in een aantal wijzigingen van het wetsvoorstel. Deze wijzigingen strekken ertoe om waar het gaat om omroepzendernetwerken de medegebruiksverplichting uit artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet (Tw) te verruimen tot antennesystemen en antennes. Zoals eerder aan de Tweede Kamer is medegedeeld, geldt waar het omroepzendernetwerken betreft het uitgangspunt dat er in principe geen nieuwe antenne-opstelpunten worden opgericht (kamerstukken II, 1999/2000, 24 095, nr. 25). Hieraan liggen overwegingen in het kader van de ruimtelijke ordening ten grondslag. Een en ander heeft tot gevolg dat houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor het verspreiden van programma's, alsmede degene die in opdracht van die houder door middel van zijn omroepzendernetwerk een programma verspreidt, op de bestaande antenne-opstelpunten gedwongen worden om samen te werken. Gelet op de schaarse ruimte op antenne-opstelpunten en de gebleken technische mogelijkheden tot medegebruik van antennesystemen en antennes is het wenselijk om ook de antennesystemen en de antennes onder het regime van artikel 3.11 Tw te brengen. Redelijke verzoeken om een dergelijk medegebruik dienen naar mijn oordeel in beginsel te worden gehonoreerd en onder eenzelfde wettelijk regime te worden gebracht als die met betrekking tot antenne-opstelpunten. De voorgestelde wijziging van artikel 3.11, vijfde lid, Tw voorziet daarin (onderdeel C van de nota van wijziging). Deze wijziging dient zijn doorwerking te hebben in artikel 3.12 Tw, waarin de mogelijkheid is opgenomen om nadere regels te stellen met betrekking tot (het medegebruik) van antenne-opstelpunten. Artikel 3.12 Tw is opgenomen in de Wet van 2 november 2000, houdende intrekking van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en enige daarmee verband houdende wettelijke voorzieningen (Stb. 491) (hierna: de wet van 2 november 2000). Deze wet is nog niet in werking getreden. Het kan wenselijk zijn om zowel het gewijzigde artikel 3.11 als het gewijzigde artikel 3.12 gelijktijdig in werking te laten treden. De wet van 2 november 2000 voorziet echter niet in de mogelijkheid om onderdelen van die wet afzonderlijk in werking te laten treden. In verband hiermee wordt voorgesteld om artikel 3.12 Tw, zij het aangepast aan de wijziging van artikel 3.11 Tw (de delegatiegrondslag in 3.12 Tw bestrijkt daarmee ook het medegebruik van antennesystemen en antennes bij omroepzendernetwerken), als het ware over te hevelen naar de Reparatiewet (zie artikel I, onderdeel Ea, onder 3). Artikel III van de wet van 2 november 2000 kan bij inwerkingtreding van deze wet dan ook vervallen (zie onderdeel E, nieuw artikel VI). Voorts wordt voorzien in aanpassing van het opschrift van paragraaf 3.4. Tot slot is in onderdeel E, nieuw artikel VII, een voorziening opgenomen voor de situatie dat de Reparatiewet later inwerking treedt dan de wet van 2 november 2000.

In verband met de hiervoor toegelichte wijzigingen, moet ook het opschrift en de considerans te worden aangepast. Onderdelen A en B van de nota voorzien daarin.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven