nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 maart 2002
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 19 maart 2002 (Handelingen
der Kamer II, nr. 57, blz. 3885–3886) heeft de heer Buijs mij verzocht
hem op korte termijn te informeren over het lot van de slachtoffers van Volendam
die op dit moment in België worden geholpen en over de gang van zaken
rond het overlijden van Anja Kok. Tevens verzocht hij informatie over het
verschil in beleid met betrekking tot MRSA in Nederland en België.
Allereerst wil ik ingaan op de in Nederland gebruikelijke handelwijze
met MRSA-besmetting.
In Nederlandse ziekenhuizen wordt gehandeld conform de richtlijn van de
Werkgroep InfectiePreventie. Deze richtlijnen worden door de Inspectie van
de Gezondheidszorg gezien als professionele standaarden. De richtlijn over
MRSA houdt in dat een patiënt die drager is van MRSA geïsoleerd
wordt verpleegd. En dat verder maatregelen worden genomen om de bacterie te
elimineren en verspreiding te voorkomen. Het doel van de maatregelen is: voorkomen
dat er moeilijk of niet behandelbare infecties ontstaan met multiresistente
micro-organismen en er voor zorgen dat het gebruik van antibiotica als profylaxe
in ziekenhuizen met eenvoudige en minder toxische middelen kan volstaan. Dit
beleid lijkt effectief; in Nederland komt MRSA nog zelden voor (< 1%
van de in ziekenhuizen gevonden Stafylokokken aureus). In België is het
vergelijkbare percentage > 25%. In België hanteert men over het
algemeen geen speciale richtlijnen voor MRSA. In enkele ziekenhuizen heeft
men een gelijkwaardig beleid als in Nederland recent geïntroduceerd omdat
de voordelen van het Nederlandse (en ook Scandinavische) beleid worden gezien.
Veel ziekenhuizen, verpleeginstellingen en revalidatiecentra in Nederland
zijn voldoende geëquipeerd om geïsoleerde (quarantaine) verpleging
en verzorging toe te passen. Ik onderschrijf de opvatting van de IGZ dat instellingen
nooit patiënten mogen weigeren op grond van besmetting met een ziekenhuisbacterie.
Voorts wil ik ingaan op de vragen van de heer Buijs.
Reeds enige maanden geleden zijn de laatste patiënten uit buitenlandse
ziekenhuizen ontslagen.
Door de langdurige opnames die brandwondenpatiënten veelal moeten
ondergaan en door de intensieve zorg die zij behoeven en krijgen ontstaat
er tussen getroffenen en medischverpleegkundig- en paramedisch personeel een
bijzondere band. De getroffenen en de familie beschouwen het ziekenhuis vaak
als het ideale ziekenhuis om te verblijven en als zeer deskundig op het brandwondenterrein.
Het is hierom dat bij de vele heroperaties, die zeker de ernstig getroffenen
veelvuldig moeten ondergaan, de voorkeur vaak uit gaat naar het ziekenhuis
waarin zij vrijwel vanaf het begin hebben vertoefd. Is daarna weer opname
in een revalidatiekliniek noodzakelijk dan moeten er vaak weer strenge eisen
aan de verpleging en verzorging worden gesteld vanwege de kans op MRSA. Een
groot aantal van de ziekenhuizen in het buitenland waar Volendamse getroffenen
hebben gelegen voeren een ander beleid tegen MRSA en dit heeft bij de terugplaatsing
van de getroffenen naar Nederland tot problemen geleid.
De opmerkingen in de uitzending van Kruispunt waarin de ouders van Anja
Kok, het veertiende overleden slachtoffer van de Nieuwjaarsbrand in Volendam,
de hulpverlening uit de doeken hebben gedaan hangen samen met het feit dat
de ouders van mening zijn dat het onderzoek door de Inspectie van de Gezondheidszorg
naar de toedracht van het overlijden te lang duurt. De Inspectie verricht
het onderzoek naar aanleiding van een klacht die zij bij de inspectie hebben
neergelegd. De Inspectie heeft anderhalve maand geleden aangegeven meer tijd
nodig te hebben dan de ouders denken dat met het onderzoek gemoeid zouden
zijn. Hoewel ik begrip heb voor de zorg van de ouders is het niet zo dat het
onderzoek op de lange baan wordt geschoven. Binnen een maand zal de Inspectie
een rapportage uitbrengen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers