nr. 8
VERSLAG VAN DE STATEN VAN ARUBA
De in de Staten aanwezige fracties kunnen zich geheel vinden in het onderhavige
voorstel van Rijkswet en gaan derhalve akkoord met genoemd voorstel. Zij spreken
voorts hun tevredenheid uit over de wijze waarop gestalte is gegeven aan de
resultaten van de diverse overlegrondes die de Werkgroep Democratisch Deficit
heeft gehouden en dat in het ontwerp rekening is gehouden met de suggesties
van de Raad van State.
De fracties wensen met betrekking tot de nieuwe formulering van artikel
14 van het Statuut gaarne de mening van de initiatiefnemer te ontvangen omtrent
de volgende stelling.
Het voorstel heeft, zoals in de inleiding aangegeven, alleen betrekking
op de artikelen 14 en 38 Statuut. De zelfstandige Algemene Maatregel van Rijksbestuur
(AMvRB) op grond van artikel 52 (het door de regering van het Koninkrijk instellen
van hoger toezicht op Aruba of de Nederlandse Antillen) wordt uitdrukkelijk
uitgezonderd. In het wetsvoorstel wordt dit beargumenteerd met de stelling
dat ingrepen om de mensenrechten en de deugdelijkheid van bestuur te waarborgen
(artikel 43, tweede lid, Statuut) onmiddellijk plaats moeten kunnen vinden
en dat een rijkswet dus niet kan worden afgewacht. Hiertegenover kan worden
gesteld, dat nu juist in de gevallen dat op grond van artikel 51 wordt ingegrepen
in het bestuur van Aruba of de Nederlandse Antillen, parlementaire controle
noodzakelijk lijkt te zijn. Een AMvRB op grond van artikel 51 is immers veel
verstrekkender dan een AMvRB ex artikel 14 of 38, omdat daarmee het normale
parlementaire stelsel in beide landen tijdelijk opzij kan worden gezet. Als
er al aanleiding zou zijn de zelfstandige AMvRB aan banden te leggen, lijkt
dat het geval te zijn bij artikel 51. Door voor dit artikel in het voorgestelde
artikel 14 een uitzondering op te nemen behoeft een AMvRB ex artikel 51 geen
bekrachtiging bij Rijkswet, terwijl de behoefte daaraan juist in dat geval
het grootst kan worden geacht. Het totstandkomen van een AMvRB op grond van
artikel 51 dient het slot te zijn van een zorgvuldige procedure waarbij eerst
op andere manieren getracht is tot een oplossing te komen van gesignaleerde
misstanden bij het functioneren van e overheden van Aruba en de Nederlandse
Antillen.
De noodzaak van het volgen van een zorgvuldige procedure vloeit voorts
uit de toelichting op het Statuut. Ten aanzien van artikel 43, tweede lid, waarin de waarborging van de fundamentele rechten en vrijheden, de
rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur in de landen tot aangelegenheid
van het Koninkrijk wordt bestempeld, wordt in de toelichting aangegeven, welke
beginselen aan de basis zouden moeten liggen van een ingrijpen van Koninkrijkszijde
om aan die waarborging zo nodig inhoud te geven. Uit de toelichting kan worden
afgeleid dat het Koninkrijk in een land kan ingrijpen, indien wordt vastgesteld
dat genoemde rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en behoorlijke bestuur
niet bestaan. Bij de beoordeling van de deugdelijkheid van bestuur dient volledig
rekening te worden gehouden met de middelen waarover het land beschikt. Het
tekort schieten van enig landsorgaan alleen kan geen ingrijpen meebrengen.
Slechts wanneer in het land zelf geen regres van een ontoelaatbare toestand
mogelijk zou blijken te zijn, kan het nemen van een maatregel in overweging
komen.
Uit de toelichting op het Statuut kan dus worden afgeleid dat de uiterste
zorgvuldigheid moet worden betracht bij het treffen van een maatregel van
hoger toezicht, neer te leggen in een AMvRB, zoals bedoeld in artikel 51 Statuut.
Als de organen van het Koninkrijk uiteindelijk tot het oordeel komen dat hoger
toezicht onafwendbaar is, is daaraan een lange weg vooraf gegaan, waarbij
getracht is op een minder vergaande wijze tot oplossingen te komen. Ingrijpen
is alleen mogelijk, als vaststaat dat alle mogelijkheden in het land zelf
om de deugdelijkheid van bestuur in stand te houden, zijn beproefd en niet
succesvol zijn gebleken. Een maatregel tot ingrijpen zal dan ook nooit als
een verrassing kunnen komen en dus ook niet van het ene op het andere moment
aan de orde zijn, zoals het wetsvoorstel suggereert. Er is dus voldoende gelegenheid
om tijdens de pogingen een misstand op te lossen de voorbereidingen voor de
opstelling van een maatregel tot hoger toezicht ter hand te nemen. Dat zou,
gezien de ingrijpendheid van een dergelijke maatregel, eigenlijk moeten gebeuren
met formeel geregelde parlementaire controle en dus in de vorm van een rijkswet.
In ieder geval bestaat er geen aanleiding om voor een AMvRB ex artikel 51
niet dezelfde regels te stellen als voor de AMvRB's ex artikelen 14 en 38.
Als de aanbevelingen, genoemd in paragraaf 8, worden gevolgd, zou dat
tot een procedure leiden, die het parlement gelegenheid biedt inbreng te hebben
in de wijze waarop de Koninkrijksregering haar bevoegdheden op het terrein
van het hoger toezicht hanteert.
Tenslotte valt op dat in het voorstel – nog in het wetsvoorstel
zelf, noch in de nota van toelichting – aandacht wordt besteed aan artikel
93 van de Staatsregeling van de nederlandse Antillen. Ook daar is voorzien
in een zelfstandige AMvRB. Krachtens een dergelijke regeling kan de Koninkrijksregering
hoger toezicht op de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen instellen.
Hier is dus dezelfde problematiek aan de orde als bij de AMvRB ex artikel
51 Statuut. Artikel 93 zou in dit kader derhalve niet buiten beschouwing kunnen
blijven.
Dit verslag geldt als Eindverslag.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de Centrale Commissie van de 9de
april 2002.
De Rapporteur,
F. W. Croes