27 553
Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de rechtsbijstand alsmede aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand aan de Algemene wet bestuursrecht

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 juni 2002

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Toegevoegd wordt een onderdeel Aa, luidende:

Aa

In artikel 1, onder f, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , alsmede degene die met het oog op de toepassing van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij zijn schade wil vorderen.

B

Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. om zwaarwegende redenen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Schorsing vindt plaats wegens zwaarwegende redenen.

C

In onderdeel X komt onderdeel 3 te luiden:

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Indien de rechtsbijstandverlener de toevoeging niet overeenkomstig het eerste lid aan de rechter heeft overgelegd en als gevolg daarvan geen toepassing is gegeven aan artikel 57b, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt op het bedrag dat als vergoeding is vastgesteld in mindering gebracht het bedrag dat de tegenpartij in een procedure na een veroordeling in de proceskosten aan de rechtzoekende moet betalen.

3. Indien op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar of administratief beroep wordt ingesteld en de belanghebbende een verzoek om een kostenvergoeding doet, wordt een afschrift van het besluit tot toevoeging zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist dan wel het beroepsorgaan op het beroep heeft beslist, overgelegd aan dat bestuurs- of beroepsorgaan.

D

Artikel 37b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «beleidsregels» vervangen door: regels.

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd

a. In de aanhef wordt «beleidsregels» vervangen door: regels.

b. In onderdeel f wordt tussen «de wijze waarop» en «het beschikbare bedrag» ingevoegd: en de termijn waarbinnen.

E

Na onderdeel OO van artikel I wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

Met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt de Wet op de rechtsbijstand als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder f, wordt na «als benadeelde partij zijn schade wil vorderen» ingevoegd: dan wel zijn schade wil vorderen als slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf.

B

Aan artikel 44 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

5. Ongeacht de draagkracht is rechtsbijstand aan een slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf kosteloos, indien in de desbetreffende zaak vervolging is ingesteld en het slachtoffer overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in aanmerking komt voor een uitkering.

Toelichting

De onderdelen A, B en D zijn toegelicht onder respectievelijk O, D en EE in de nota naar aanleiding van het verslag.

Aan de wijziging in artikel 37b van het woord «beleidsregels» in «regels» ligt ten grondslag dat de raad geen beleidsregels vaststelt, maar regels. De raad oefent namelijk een gedelegeerde regelgevende bevoegdheid uit.

De wijziging van artikel 29 vloeit voort uit de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures. In deze wet wordt aan de artikelen 7:15 en 7:28 van de Awb een bepaling toegevoegd op grond waarvan het bestuursorgaan van welke het besluit wegens onrechtmatigheid wordt herroepen verplicht is, op verzoek van de belanghebbende, de kosten die laatstgenoemde in verband met de behandeling van het bezwaar of beroep heeft moeten maken, te vergoeden. In een dergelijk geval dient voor de uitbetaling overeenkomstig gebruik te worden gemaakt van de regeling van artikel 57b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

In deze regeling wordt bepaald dat de rechter de wederpartij van degene aan wie een toevoeging is verleend, ambtshalve veroordeelt om de kosten te betalen aan de griffier. De griffier betaalt de kosten in een voorgeschreven volgorde uit aan de rechthebbenden. Opdat de rechter artikel 57b voornoemd kan toepassen is in artikel 29, van de Wet op de rechtsbijstand bepaald dat de advocaat de rechter door overlegging van een afschrift van het besluit tot toevoeging informeert over het op toevoegbasis procederen.

Een dergelijke handelwijze is door deze bepaling van overeenkomstige toepassing te verklaren in artikel 7:15 en 7:28 van de Awb ook mogelijk als de rechtzoekende op een beslissing op het bezwaar of beroep geen beroep bij de rechter instelt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel kosten bestuurlijke voorprocedures wordt erop gewezen dat het in die gevallen het meest praktisch is dat de kostenvergoeding naar de advocaat wordt overgemaakt, zodat die kan zorgen voor verrekening van de eigen bijdrage (Kamerstukken II 1999/00, 27 024, nr. 3, blz. 10). Opdat het bestuursorgaan weet dat aan de advocaat moet worden betaald, wordt voorgesteld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand ook te regelen dat de advocaat het bestuursorgaan informeert over het verlenen van rechtsbijstand op toevoegbasis. Daarbij wordt voor het moment waarop de advocaat een afschrift van de toevoeging moet overleggen aangesloten bij de bestaande regeling. Dit houdt in dat de advocaat zo snel mogelijk, doch in ieder geval voordat op het bezwaar of beroep is beslist, van de toevoeging melding moet maken, opdat het bestuursorgaan daarmee tijdig rekening kan houden bij de uitbetaling van de kosten dan wel het beroepsorgaan in staat wordt gesteld vast te stellen dat aan de advocaat moet worden betaald.

De wijziging in onderdeel E is aangekondigd in de nota naar aanleiding van het verslag. Aangegeven is daar dat onder bepaalde voorwaarden slachtoffers in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand zonder oplegging van een eigen bijdrage. Daarbij heeft de Minister van Justitie aangegeven dat dit alleen gerechtvaardigd is in de gevallen waarin het niet redelijk is dat het slachtoffer voor de kosten van rechtsbijstand moet opdraaien. Aangegeven is dat van een dergelijke rechtvaardiging kan worden gesproken ingeval van zeden- en geweldsmisdrijven. De gevolgen van deze misdrijven voor het slachtoffer grijpen immers veelal vergaand in in de persoonlijke levenssfeer. Met het oog op voornoemde toezegging wordt voorgesteld gratis rechtsbijstand te verlenen aan slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven ongeacht het inkomen van het slachtoffer. Niet elk slachtoffer van een zeden- of geweldsmisdrijf ontvangt een toevoeging. Vereist is dat er sprake is van ernstig letsel. Voor de beoordeling van dit criterium wordt voorgesteld aan te sluiten bij de criteria die het Schadefonds geweldsmisdrijven hanteert voor het verstrekken van een uitkering aan slachtoffers.

Uit het bovenstaande kan niet de conclusie worden getrokken dat de slachtoffers die geen ernstig letsel hebben opgelopen niet in aanmerking kunnen komen voor gratis rechtsbijstand. De aanpassing van artikel 19 van de Wet op de rechtsbijstand brengt met zich dat slachtoffers die zich op grond van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering met een vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces recht hebben op drie en een half uur gratis rechtsbijstand door een stichting rechtsbijstand in het kader van de spreekuurvoorziening. Deze voegingsmogelijkheid heeft betrekking op zaken met betrekking tot vorderingen op de dader die eenvoudig te bewijzen zijn. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven kan in de meeste gevallen een eenvoudige zaak binnen de drie en een half uur die aan de spreekuurvoorziening is toegekend adequaat worden afgedaan. Aangezien deze voorziening minder kostbaar is dan het verstrekken van een toevoeging is het wenselijk dat primair van deze voorziening gebruik wordt gemaakt. Bovendien word daardoor de rechterlijke macht minder belast. Deze volgorde in het gebruik van de rechtsbijstandsverlening zal worden neergelegd in het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 28, eerste lid, onder d, van de Wet op de rechtsbijstand, waarin is bepaald dat het bureau de toevoeging kan weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bureau eenvoudig kan worden afgehandeld.

In de nota naar aanleiding van het verslag is erop gewezen dat nog moet worden onderzicht of, en zo ja, op welke wijze, de kosten voor deze uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden gefinancierd. Op dit moment is dat nog niet duidelijk. Daarom wordt voorgesteld een aparte inwerkingtredingsbepaling voor dit voorstel op te nemen.

De wijziging van de definitiebepaling van rechtzoekende is slechts van technische aard.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Naar boven