27 549
Regels met betrekking tot de positionering van de reïntegratiediensten van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (Wet verzelfstandiging reïntegratiediensten Arbeidsvoorzieningsorganisatie)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

1 Inleiding

Dit wetsvoorstel regelt de overgang van de huidige dienstverlening door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in het kader van de reïntegratie van moeilijk plaatsbare werkzoekenden en arbeidsgehandicapten, en in het kader van moeilijk vervulbare vacatures naar een privaat-rechtelijk bedrijf dat in concurrentie met derden opdrachten moet verwerven. Deze overgang betreft een uitwerking van het Regeerakkoord 1998 en de kabinetsplannen met betrekking tot de toekomstige Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI).

In het Regeerakkoord 1998 is gekozen voor het introduceren van meer concurrentie bij de uitvoering van reïntegratie-activiteiten, waarbij Arbeidsvoorziening in concurrentie met reïntegratiebedrijven opdrachten moet zien te verwerven van de hiertoe aan te wijzen opdrachtgevers. Doel hiervan is om de effectiviteit en de efficiency van de uitvoering van de reïntegratie te vergroten.

In de plannen met betrekking tot de Structuur Uitvoering Werk en Inkomen is nader uitwerking gegeven aan de uitvoering van reïntegratie-activiteiten door private, met elkaar concurrerende, reïntegratiebedrijven. Daarbij komt de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van moeilijk plaatsbare werkzoekenden, die nu nog bij Arbeidsvoorziening ligt, te liggen bij gemeenten, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) en sociale partners.

In het Kabinetsstandpunt SUWI van maart 1999 is in dit kader aangegeven dat de huidige reïntegratie-activiteiten van Arbeidsvoorziening zullen worden ondergebracht in een Reïntegratiebedrijf Arbeidsvoorziening dat, na enige tijd, volledig geprivatiseerd zal worden. Daarbij is aangekondigd dat de overgang van de reïntegratie-activiteiten van Arbeidsvoorziening naar de markt op een zorgvuldige wijze zal plaatsvinden.

In het Nader kabinetsstandpunt SUWI van januari 2000 is de keuze voor privatisering van de reïntegratie-activiteiten van Arbeidsvoorziening nog eens bevestigd.

Binnen de Arbeidsvoorzieningsorganisatie heeft inmiddels een interne ontvlechting plaatsgevonden, waarbij aparte bedrijfsonderdelen zijn ontstaan onder leiding van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA). Eén van deze bedrijfsonderdelen betreft het Reïntegratiebedrijf genaamd KLIQ, waarin de reïntegratie-activiteiten van Arbeidsvoorziening worden ondergebracht. Door deze interne ontvlechting wordt het al in belangrijke mate mogelijk dat het Reïntegratiebedrijf KLIQ meer bedrijfsmatig gaat werken en daardoor beter in kan spelen op de wensen van de opdrachtgevers op de reïntegratiemarkt.

Wel is het bedrijf, zolang het onderdeel van de publieke Arbeidsvoorzieningsorganisatie is, nog gebonden aan wettelijke taken en is de ministeriële verantwoordelijkheid nog volledig van toepassing.

Het kabinet acht het wenselijk dat het bedrijf zo snel mogelijk een private rechtsvorm krijgt en geen onderdeel meer uitmaakt van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Hiertoe wordt een NV opgericht waarin KLIQ (het reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening) wordt ondergebracht.

Om dit mogelijk te maken is een beperkte wijziging van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 noodzakelijk. Tevens zijn enige wettelijke maatregelen nodig in verband met een goede regeling van de overgang en in verband met tijdelijke garanties voor de dienstverlening. De nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling voor de reïntegratie en eventuele regels om de reïntegratiemarkt optimaal te laten werken zullen te zijner tijd in de SUWI-wetgeving worden geregeld.

In het kabinetsstandpunt SUWI is aangegeven dat het kabinet het wenselijk acht de Centra Vakopleiding binnen het Reïntegratiebedrijf te houden. In mei 2000 is door het CBA besloten dat de Centra Vakopleiding geen onderdeel gaan uitmaken van het Reïntegratiebedrijf. Hiermee kan in afwachting van de resultaten van een nadere analyse in opdracht van SZW van de toekomstige positie van de Centra Vakopleiding akkoord worden gegaan. Mede op basis daarvan zal worden besloten op welke wijze dit bedrijfsonderdeel in de toekomst zal worden vormgegeven.

In dit wetsvoorstel worden de elementen geregeld die het mogelijk moeten maken over te gaan tot externe verzelfstandiging van het Reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening. Deze elementen zijn:

– De overheveling van de activiteiten van Arbeidsvoorziening op het gebied van de reïntegratie van moeilijk plaatsbare werkzoekenden en arbeidsgehandicapten naar een op te richten NV.

– Beperkte wetswijziging om het bovenstaande mogelijk te maken. Kern van de wijziging is dat het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) verantwoordelijk blijft voor het reïntegreren van moeilijk plaatsbare werkzoekenden maar deze taak niet meer onder zijn verantwoordelijkheid laat uitvoeren door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, maar de uitvoering daarvan verplicht uitbesteedt aan de NV.

– Wettelijke titel voor een verplichte besteding van de prestatiebijdrage door het CBA voor betaling van de dienstverlening van de NV in opdracht van het CBA.

– De toegang van de NV tot gegevens van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

In deze memorie van toelichting wordt eerst ingegaan op de ontwikkeling van de reïntegratiemarkt omdat deze ontwikkeling het mogelijk en ook wenselijk maakt om tot externe verzelfstandiging van het Reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening over te gaan. Vervolgens wordt de vormgeving van het privatiseringsproces geschetst in paragraaf 3. In paragraaf 4 wordt ingegaan op de wijze waarop de positionering van het reïntegratiebedrijf op de markt zal gaan verlopen, waarbij wordt ingegaan op de financiële startpositie en de garanties ten aanzien van de continuïteit in de dienstverlening.

Vervolgens wordt in paragraaf 5 ingegaan op de wijzigingen in de Arbeidsvoorzieningswet 1996 en in paragraaf 6 op de relatie tussen de minister van SZW, het CBA en de NV. Paragraaf 7 gaat over de gegevensverstrekking door Arbeidsvoorziening; paragraaf 8 gaat in op fiscale aspecten, paragraaf 9 op de financiële consequenties en tenslotte paragraaf 10 op de advisering door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie over de uitvoerbaarheid van deze wet.

2. Reïntegratiemarkt in relatie tot de privatisering van het Reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening

De financiering van reïntegratiediensten vindt in belangrijke mate plaats uit collectieve middelen (deels begrotingsgelden, deels premiegelden). De introductie van marktwerking bij de uitvoering van de reïntegratie heeft hierin geen wezenlijke verandering gebracht.

Als gevolg van (wettelijke) maatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen wordt een deel van de publieke middelen die beschikbaar worden gesteld voor reïntegratie reeds door opdrachtgevers (gemeenten, LISV) uitbesteed aan met elkaar concurrerende reïntegratiebedrijven. Deze maatregelen waren o.a. de wet inschakeling werkzoekenden (WIW), de regeling van de verantwoordelijkheidsverdeling voor reïntegratie van arbeidsgehandicapten in de wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) en het afschaffen van de verplichte inkoop bij Arbeidsvoorziening door gemeenten en LISV per 1 januari 2000.

Als gevolg van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ) en de wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (PEMBA) worden ook door bedrijven in toenemende mate middelen ingezet om zieke of arbeidsongeschikte werknemers te laten reïntegreren.

Door deze maatregelen is een reïntegratiemarkt ontstaan, die nog volop in ontwikkeling is. Gezien deze ontwikkeling is het van belang dat het onderdeel van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dat zich met reïntegratie bezighoudt zo snel mogelijk als een zelfstandig bedrijf op de reïntegratiemarkt kan gaan opereren. Dat is van belang voor het bedrijf, maar ook voor het ontstaan van normale marktverhoudingen.

Om op de reïntegratiemarkt evenwichtige concurrentieverhoudingen te creëren is een hybride organisatie zoals de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, die zowel een publieke opdracht heeft als in concurrentie met private bedrijven opdrachten verwerft, niet wenselijk.

Ook voor het bedrijf is snelle verzelfstandiging nodig. De omslag naar een commercieel opererende organisatie kan namelijk alleen goed plaatsvinden als sprake is van een extern verzelfstandigd bedrijf.

Op basis van de huidige Arbeidsvoorzieningswet is het ook niet goed mogelijk dat een bedrijfsonderdeel van een publiekrechtelijk orgaan concurrentie met marktpartijen aangaat.

Hoewel deze wet een relatie heeft met de door het kabinet gemaakte keuzes rond werk en inkomen, is deze wet in feite meer een uitvloeisel van de reeds in gang gezette ontwikkeling van een reïntegratiemarkt. In dit wetsvoorstel wordt namelijk nog uitgegaan van de bestaande Arbeidsvoorzieningswet (die bij de totstandkoming van de SUWI wet wordt ingetrokken). Dit biedt de mogelijkheid om tijdelijke voorzieningen die nodig zijn om de voortgang van de uitvoering van de reïntegratie te garanderen, waaronder een tijdelijke omzetgarantie, nog vanuit de oude structuur te laten plaatsvinden.

In het kader van SUWI zal de andere wijze waarop de opdrachtverlening én de uitvoering van deze reïntegratie wordt geregeld, worden afgerond. Op dat moment is er geen publieke organisatie voor de uitvoering van de reïntegratie meer. In plaats van één publieke instelling namelijk de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan wie deze taak is opgedragen, die daarvoor middelen ontvangt en deze taak ook zelf uitvoert, zijn gemeenten, UWV en sociale partners verantwoordelijk voor de reïntegratie. Deze opdrachtgevers beschikken over budgetten die worden aanbesteed bij private reïntegratiebedrijven.

De uitvoering is en blijft echter gegarandeerd omdat collectieve middelen beschikbaar blijven voor de moeilijkste groepen. De verantwoordelijkheid voor het verlenen van reïntegratie-opdrachten wordt gelegd bij gemeenten, UWV (beide publieke organisaties) en sociale partners. Er is dan ook geen aanleiding specifieke wettelijke eisen te stellen aan het te privatiseren Reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening anders dan de algemene eisen die aan andere reïntegratiebedrijven worden gesteld.

Uit onderzoek blijkt dat er geen hoge toetredingsdrempels zijn tot deze markt en dat zich inmiddels een diversiteit aan bedrijven aan het ontwikkelen is.

Om reïntegratiebedrijven te interesseren om ook moeilijk plaatsbaren te helpen zullen meer middelen beschikbaar moeten worden gesteld naar de mate de verwachting is dat voor deze werkzoekenden een duurder traject nodig is en meer inspanningen nodig zijn om hen te plaatsen. Hetzelfde geldt indien de omstandigheden op de arbeidsmarkt veranderen en inspanningen om mensen te plaatsen toenemen en de kans op succes afneemt. Een garantie op succes in de vorm van plaatsing is niet mogelijk maar deze garantie kan ook in de huidige situatie waarin sprake is van uitvoering door een publieke organisatie niet worden gegeven.

Het is bij de uitvoering van reïntegratietrajecten voor de reïntegratiebedrijven niet alleen van belang dat deze zich richten op het aanbod van werkzoekenden, maar ook bekijken waar de beste mogelijkheden zijn om werkzoekenden na afronding van een traject te plaatsen. Dit moet zo goed mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Arbeidsvoorziening speelt nu een belangrijke rol bij het aan het werk helpen van werkzoekenden na afronding van een reïntegratietraject. In de toekomst zal zowel door de NV als ook door andere reïntegratiebedrijven die schakelfunctie moeten worden vervuld.

Daarbij kunnen deze bedrijven gebruik maken van vacaturegegevens van het CWI en van andere vormen van publieke dienstverlening, die Arbeidsvoorziening nu verricht op het gebied van vacatures en die te zijner tijd onderdeel gaan uitmaken van de Centra voor Werk en Inkomen.

Op dit vlak is ook een belangrijke rol weggelegd voor de Raad van Werk en Inkomen. Door de Raad van Werk en Inkomen kunnen publieke middelen worden ingezet om sectorale initiatieven, die gericht zijn op de bevordering van instroom van arbeidskrachten in sectoren, te ondersteunen.

Omdat de reïntegratiemarkt zowel qua aanbod maar zeker ook qua opdrachtverlening (vraagzijde) nog sterk in ontwikkeling is acht het kabinet het wenselijk om niet in een keer alle collectieve middelen die beschikbaar zijn voor reïntegratie vrij op de markt te laten aanbesteden. Ook uit ervaringen op andere terreinen waar de uitvoering van publieke taken naar de markt wordt overgeheveld blijkt dat een geleidelijk vrijgeven van de markt wenselijk is. Daarom zullen de middelen in de vorm van de prestatiebijdrage aan het CBA en bestemd voor uitvoering door de NV niet in één keer bij de externe verzelfstandiging worden overgeheveld naar de nieuwe opdrachtgevers gemeenten en LISV (t.z.t. UWV) ten behoeve van een vrije aanbesteding. Bij een grote verschuiving van budgetten tussen oude (CBA) en nieuwe opdrachtgevers (gemeenten en LISV) is namelijk het risico aanwezig dat tijdelijk een vertraging optreedt bij de aanbesteding en ook de feitelijke uitvoering van de contracten. Hierdoor kunnen de reïntegratie-inspanningen inzakken.

Consequentie van een geleidelijke afbouw van de prestatiebijdrage is dat het Reïntegratiebedrijf tijdelijk een zekere garantie voor continuïteit in de reïntegratiedienstverlening heeft. Op dit laatste aspect zal nog nader worden ingegaan in paragraaf 4.

3. Het proces van privatisering

Het privatiseringsproces van het Reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening zal in een aantal stappen gaan plaatsvinden. De omvorming van een onderdeel van een publieke organisatie tot een bedrijf dat op de markt kan concurreren, vergt de nodige tijd. Ook de ontwikkeling van de reïntegratiemarkt is mogelijk van invloed op het tempo waarin de privatisering zal kunnen plaatsvinden.

Het CBA heeft begin 1999 de eerste voorbereidingen getroffen om de organisatie in een aantal bedrijfsonderdelen op te splitsen. Dezeinterne ontvlechting heeft met ingang van 1 oktober 2000 plaatsgevonden en heeft geleid tot de aparte bedrijfsonderdelen: Reïntegratiebedrijf, Basisdienstverlening, Centra Vakopleiding, Facilitair bedrijf en ESF. Het geheel wordt aangestuurd door de Algemene Directie ondersteund door een concernstaf. In deze fase van interne ontvlechting worden de taken en de daarbij behorende werknemers en bedrijfsmiddelen van bestaande bedrijfsonderdelen waaronder het Reïntegratiebedrijf, KLIQ genaamd, zo zuiver mogelijk aan de verschillende bedrijfsonderdelen toegedeeld. Het reïntegratiebedrijf wordt hierdoor zoveel mogelijk al een zelfstandige bedrijfseconomische eenheid binnen de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Voor deze eerste fase geldt dat sprake blijft van een publieke organisatie die volledig blijft voldoen aan de eisen die door de Arbeidsvoorzieningswet 1996 worden gesteld. Het CBA blijft de eindverantwoordelijkheid dragen voor de resultaten van alle bedrijfsonderdelen, inclusief het reïntegratiebedrijf.

De tweede fase, waarop dit wetsvoorstel betrekking heeft, betreft de externe verzelfstandiging, waarbij door de Staat een nieuwe rechtspersoon wordt opgericht, waarin de activiteiten voor zover deze worden uitgevoerd door het intern verzelfstandigde reïntegratiebedrijf Arbeidsvoorziening zullen worden ondergebracht. Dit betekent dus dat de activiteiten van de Centra voor Vakopleiding vooralsnog als een apart bedrijfsonderdeel bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie blijven. De op te richten rechtspersoon zal een naamloze vennootschap zijn, waarbij de aandelen aanvankelijk in bezit zijn van de Staat der Nederlanden. Het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening draagt na de externe verzelfstandiging geen verantwoordelijkheid meer voor het beleid en de resultaten van de NV. Voor deze verandering is deze wet nodig. Streven is om de externe verzelfstandiging van het reïntegratiebedrijf in de vorm van een NV te realiseren per 1 april 2001.

De keuze voor een privaatrechtelijke vorm is gebaseerd op de overweging dat er geen wettelijke taken door de organisatie behoeven te worden vervuld. Bovendien geeft de keuze in het Regeerakkoord 1998 voor het introduceren van concurrentie aan dat de taken van het reïntegratiebedrijf niet langer door de overheid c.q. binnen het publieke domein behoeven te worden uitgevoerd. Na de externe verzelfstandiging heeft de ministeriële verantwoordelijkheid dan ook geen betrekking op het functioneren van het reïntegratiebedrijf, onverlet de verantwoordelijkheid van de Staat als aandeelhouder.

Het beleid inzake staatsdeelnemingen (Kamerstukken II 1996/97, 25 178, nr. 2) geeft aan dat de keuze voor de privaatrechtelijke rechtsvorm voor de hand ligt wanneer overdracht van de eigendom van de rechtspersoon op kortere of langere termijn aan de orde is. Dit is onder andere het geval indien de beleidsvoornemens erop gericht zijn de taken die de rechtspersoon vervult onder de tucht van de markt te brengen. Er is dan op termijn geen doorslaggevende reden meer waarom de Staat aandeelhouder zou moeten blijven. Aangezien de externe verzelfstandiging er op gericht is dat het reïntegratiebedrijf marktconform kan opereren in een structuur die het mogelijk maakt op termijn de overdracht van de eigendom van het bedrijf te realiseren, is een door de Staat op te richten de NV de aangewezen keuze.

De keuze voor de privaatrechtelijke rechtsvorm betekent dat het overheidsbeleid ten aanzien van de reïntegratie van moeilijk plaatsbare werkzoekenden en arbeidsgehandicapten niet via het aandeelhouderschap van de NV zal worden vormgegeven. Daarvoor zijn zoals in paragraaf 2 is beschreven andere instrumenten beschikbaar.

Het is mede met het oog op het voornemen de aandelen te verkopen van belang dat de Staat als aandeelhouder in de beginfase de nodige bevoegdheden heeft ten aanzien van belangrijke besluiten van de Raad van Bestuur van de NV, zoals ten aanzien van de financiële structuur, samenwerking en deelneming en majeure investeringen. Aangezien het reïntegratiebedrijf vanaf de oprichting van de vennootschap zal voldoen aan de criteria van een grote vennootschap, zal in beginsel na drie jaren sprake zijn van de wettelijk verplichte toepasselijkheid van het structuurregime. Dat heeft in het algemeen voor de aandeelhouder het gevolg dat diens bevoegdheden worden beperkt ten gunste van de Raad van Commissarissen. Uitgangspunt bij de oprichting van de NV zal zijn dat, zolang de wettelijk verplichte toepasselijkheid van het structuurregime nog niet geldt, de statuten zullen zijn ingericht volgens het regime van een gewone vennootschap.

Einddoel van het privatiseringsproces is zoals ook in het Kabinetsstandpunt SUWI is aangegeven dat de NV volledig wordt geprivatiseerd door vervreemding van de Staatsaandelen van de NV.

4. Positionering van het reïntegratiebedrijf op de markt

Voor een zorgvuldige overgang van het reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening naar de markt zijn twee zaken van groot belang namelijk: de financiële startpositie en een tijdelijke garantie voor de continuïteit van de dienstverlening.

4.1 Financiële startpositie

De financiële startpositie van de op te richten NV zal zorgvuldig moeten worden bepaald. Het uitgangspunt voor de bepaling van de financiële startpositie is dat er een levensvatbaar bedrijf tot stand kan komen. De NV zal daarbij zoveel mogelijk op marktconforme voorwaarden moeten (kunnen) opereren op de reïntegratiemarkt, zonder dat er concurrentievervalsing ten opzichte van andere bedrijven optreedt.

De financiële startpositie komt tot uitdrukking in de zogenaamde openingsbalans.

Voor de NV zal een openingsbalans worden opgesteld waarin een deel van de activa en passiva van de huidige Arbeidsvoorzieningsorganisatie zal worden opgenomen. Dit betreft in principe de vermogensbestanddelen die kunnen worden toegerekend aan de taken en diensten van Arbeidsvoorziening die zullen worden overgeheveld naar de NV. In aanvulling hierop kan de openingsbalans worden aangevuld met de noodzakelijk gebleken financiële middelen. De financiële startpositie (i.c. de openingsbalans) van de NV zal door de Staat worden bepaald na advisering door externe deskundigen.

4.2 Continuïteit van de dienstverlening

Het instandhouden van voldoende reïntegratiecapaciteit en continuïteit in de dienstverlening is noodzakelijk. Zoals ook in paragraaf 2 reeds is aangegeven is het daarom wenselijk niet meteen bij de externe verzelfstandiging de volledige prestatiebijdrage over te hevelen, maar deze geleidelijk af te bouwen. Ook voor het reïntegratiebedrijf KLIQ is het wenselijk dat het niet in een keer de volledige omzet uit de markt moet gaan halen.

Ten opzichte van de huidige uitvoering van de reïntegratietaken door Arbeidsvoorziening zullen veranderingen nodig zijn om het bedrijf voldoende marktgericht te laten opereren. In verband met het gewenste behoud van reïntegratie-expertise en -capaciteit van Arbeidsvoorziening moet de NV in staat gesteld worden om deze veranderingen door te voeren. Tegelijk moet de NV in verband met de gewenste totstandkoming van een reïntegratiemarkt zoveel mogelijk markt-conform opereren teneinde oneigenlijke concurrentie met andere reïntegratiebedrijven te voorkomen. Met een tijdelijke en in omvang van te besteden middelen afnemende garantie over te leveren diensten kan tussen beide aspecten een evenwicht gevonden worden.

Het kabinet kiest ervoor om deze garantie vorm te geven door het CBA te verplichten om de prestatiebijdrage te besteden bij de NV. Een uitzondering hierop vormt de scholing die door de Centra Vakopleiding wordt verricht. De omvang van de door het CBA (uit de prestatiebijdrage) te besteden middelen en de aanwending daarvan wordt in het overleg over de begroting van Arbeidsvoorziening tussen minister en CBA besproken.

5. Hoofdlijn regeling wetsvoorstel

De Arbeidsvoorzieningswet zal vooruitlopend op SUWI op een aantal onderdelen moeten worden aangepast aan de situatie dat de NV een deel van de feitelijke werkzaamheden van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gaat overnemen.

De verantwoordelijkheid voor de reïntegratie die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie nu heeft wordt niet gewijzigd, maar het CBA moet voor de uitvoering van deze taken een (wettelijk te verplichten) opdracht aan de NV geven. Deze constellatie geldt in principe voor een beperkte periode, namelijk totdat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt opgeheven en de taakverdeling in het kader van SUWI is gewijzigd. Wel ligt het in de rede in die periode al stapsgewijs de prestatiebijdrage te verminderen en een groot deel van de prestatiebijdrage (nl. de middelen die bestemd zijn voor reïntegratie van uitkeringsgerechtigden) over te hevelen naar gemeenten en (voorlopig) naar het LISV. Deze keuze impliceert dat het CBA (en daarmee ook sociale partners) tot de inwerkingtreding van de SUWI-wetgeving (mede)verantwoordelijk blijft voor het Arbeidsvoorzieningsbeleid (w.o. de sectorale invalshoek) en de advisering aan de minister daarover. Op dezelfde wijze kan het CBA ook zijn verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren bij het oplossen van de vacatureproblemen blijven uitoefenen. De huidige constellatie wordt derhalve zoveel mogelijk intact gelaten. Het verschil met de huidige situatie is dat het CBA anders dan bij de basisdienstverlening geen invloed heeft op en toezicht houdt op de uitvoering van de werkzaamheden door de NV.

Deze keuze heeft tot gevolg dat zowel in dit wetsvoorstel (hoofdstuk 3) een en ander wordt geregeld als dat ook de Arbeidsvoorzieningswet 1996 op een aantal punten moet worden gewijzigd.

• De taakomschrijving van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (artikel 4 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996) blijft ongewijzigd. Het CBA houdt zijn taken, d.w.z. vaststellen van het algemene beleid (beleidsplan) en opstellen begroting etc. Bepaald wordt dat de uitvoering van de taken gefinancierd uit de prestatiebijdrage (artikel 4, eerste lid, onderdelen b en c van de Arbeidsvoorzieningswet 1996), door het CBA wordt uitbesteed bij de NV. Bij ministeriële regeling wordt het mogelijk om het CBA op te dragen een deel van de prestatiebijdrage niet bij de NV te besteden maar anderszins. Met name valt hierbij te denken aan besteding bij de Centra voor Vakopleiding, die vooralsnog een onderdeel blijven vormen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, maar mogelijk ook na enige tijd extern worden verzelfstandigd.

• De RBA's houden alleen als taak om beleid te ontwikkelen en een begroting in te dienen betrekking hebbend op de basisdienstverlening: taken omschreven in artikel 4, eerste lid, onderdeel a van Arbeidsvoorzieningswet 1996. Daarmee wordt wettelijk geregeld wat in het kader van de interne ontvlechting binnen Arbeidsvoorziening de praktijk zal zijn.

• De regeling die betrekking heeft op het verrichten van reïntegratiediensten in opdracht van gemeenten en LISV (artikel 9 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996) kan vervallen, omdat dit soort diensten in opdracht van derden niet meer door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie verricht zal worden. Het extern verzelfstandigde bedrijf kan wel in opdracht van gemeenten en LISV werken. Dit betreft echter geen wettelijke taakopdracht voor de NV.

• De bepaling die betrekking heeft op het verrichten van diensten tegen een kostendekkende vergoeding wordt aangepast (artikel 5 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996) aan de situatie dat het reïntegratiebedrijf geen onderdeel meer uitmaakt van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Omdat de Centra voor Vakopleiding die ook diensten voor derden verrichten nog onderdeel uitmaken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie blijft de bepaling nog wel noodzakelijk. Ook door het onderdeel Facilitair bedrijf zullen mogelijk diensten in opdracht van derden, namelijk de NV, worden verricht.

6. Bestuurlijke verhoudingen

Relatie minister–CBA

Na de overheveling van de reïntegratie-activiteiten van Arbeidsvoorziening naar de NV zal het bestuurlijk overleg tussen de minister van SZW en het CBA in grote lijnen worden voortgezet conform de bepalingen hierover in de Arbeidsvoorzieningswet 1996. Ten aanzien van de reïntegratietaak zal het bestuurlijk overleg zich in de komende jaren vooral richten op de overeenkomst tussen het CBA en de NV. Daarnaast zullen ook andere onderwerpen zoals de inzet door de Centra voor Vakopleiding worden besproken.

De minister van SZW houdt toezicht op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De gebruikelijke instrumenten zoals goedkeuring van de begroting en het beleidsplan staan hem daarbij ten dienste. Het grote verschil met de huidige situatie is dat het CBA niet meer in directe zin verantwoordelijk is voor de uitvoering van een groot deel van de diensten die gefinancierd worden uit de prestatiebijdrage. Het CBA blijft wel verantwoordelijk voor een rechtmatige en doelmatige besteding van de Rijksbijdrage, waaronder ook de prestatiebijdrage. Het CBA kan die verantwoordelijkheid echter alleen waarmaken, voor zover dat past in de contractuele verhouding met de NV. Het toezicht van de minister heeft dan ook betrekking op het contract dat het CBA afsluit met de NV. Belangrijkste toetspunt hierbij is of het contract past binnen de beleidslijnen zoals die zijn afgesproken in het bestuurlijk overleg en zijn neergelegd in het beleidsplan. Deze zullen onder andere betrekking hebben op de doelgroep waarvoor inspanningen geleverd moeten worden, aantal trajecten en gemiddelde prijzen. Daarnaast dienen in het contract afspraken te worden gemaakt over de informatievoorziening door de NV aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie mede ten behoeve van de informatievoorziening aan de minister. De informatievoorziening aan de minister loopt dus primair via de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. In aanvulling hierop is voor uitzonderingssituaties waarin de informatievoorziening via de Arbeidsvoorzieningsorganisatie niet toereikend is in dit wetsvoorstel geregeld dat de minister rechtstreeks inlichtingen kan vragen aan en onderzoek kan doen bij de NV. Dit betreft de besteding van publieke middelen in het kader van deze wet (dat wil zeggen in het proces van externe verzelfstandiging tot op het moment van in werking treding van SUWI) en geen andere beleidsinformatie. Deze verplichting geldt voor zolang de Staat aandeelhouder van de NV is.

Relatie CBA–NV

De NV is vanaf de oprichting een volledig zelfstandige juridische entiteit, zodat het Centraal Bestuur geen bevoegdheden of directe verantwoordelijkheden heeft voor de NV. Vanaf het moment van externe ontvlechting bestaat er alleen nog een civielrechtelijke relatie tussen Arbeidsvoorziening en de NV.

Middelen voor de reïntegratie van moeilijk plaatsbare werkzoekenden en arbeidsgehandicapten en voor diensten ten behoeve van moeilijk vervulbare vacatures zullen aan het CBA worden toegekend onder de bepaling dat deze bij de NV zullen worden aanbesteed. Het CBA zal op basis van de bestuurlijke afspraken met de minister van SZW een civielrechtelijk overeenkomst sluiten met de NV over (onder andere) de te leveren prestaties en de verantwoording hierover. Bij een onverhoopt niet (volledige) nakoming van de overeenkomst, zal het CBA zijn verantwoordelijkheid kunnen vormgeven door via de rechter passende maatregelen te vragen. Het is vanzelfsprekend, dat de Algemene Directie het CBA bij de uitvoering van zijn taak blijft ondersteunen en ook de dagelijkse leiding voert bij het tot stand brengen van de overeenkomst en verantwoordelijk is voor het goede financieel beheer van de uitgaven ten laste van de prestatie-bijdrage.

De raad van bestuur van de NV is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de overeenkomst en andere opdrachten, die de NV verkrijgt. De raad van commissarissen houdt toezicht op het beleid en op de algemene gang van zaken in de vennootschap. Bij het optreden van de raad van commissarissen staat het bedrijfsbelang voorop. Dit is ook het leidend principe voor de Staat in zijn rol van aandeelhouder.

In geval door gebrek aan overeenstemming tussen partijen er onverhoopt geen overeenkomst tussen het CBA en de NV tot stand komt, bestaat er bij de NV niet automatische aanspraak op de middelen uit de prestatiebijdrage. De minister van SZW kan in dat geval het CBA opdragen de prestatiebijdrage op andere wijze in te zetten en/of bij derden te besteden.

7. Gegevensverstrekking door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie

In dit wetsvoorstel is geregeld dat de NV gegevens mag gebruiken van Arbeidsvoorziening.

Deze gegevens hebben betrekking op de overeenkomst die het CBA met de NV gaat afsluiten en ook op de contracten die vóór de externe verzelfstandiging door KLIQ (op dat moment nog behorend tot de Arbeidsvoorzieningsorganisatie) zijn afgesloten. De informatie die de NV voor de uitvoering van de overeenkomst en voor de inkoopcontracten met gemeenten en LISV nodig heeft, zoals informatie over cliënten gaat dus over naar de NV. Hiermee wordt voorkomen dat op het moment van externe verzelfstandiging een breuk in de dienstverlening optreedt of opnieuw informatie over en bij cliënten moet worden opgevraagd. De regeling van de verwerking van de gegevens door de NV betreft een tijdelijke regeling, omdat de overeenkomst tussen Arbeidsvoorziening en de NV betreffende de uitbesteding aan de NV van de uitvoering van publieke taken en andere werkzaamheden slechts tijdelijk is.

De uitwisseling van gegevens over werkzoekenden is nog niet zodanig vormgegeven dat opdrachtgevers altijd zelf in staat zijn om op een gestructureerde manier informatie over arbeidsmarktkenmerken van werkzoekenden aan te leveren aan een reïntegratiebedrijf. Indien de NV een overeenkomst afsluit met gemeenten of het LISV wil het ook gebruik kunnen maken van deze informatie die in het informatiesysteem van Arbeidsvoorziening (PGI) zit. Vanuit een oogpunt van reïntegratie dienstverlening en klantvriendelijkheid is dit wenselijk. Daarom is bepaald dat het Arbeidsvoorziening is toegestaan om aan de NV maar ook aan derden (andere reïntegratiebedrijven) gegevens te verstrekken voorzover die nodig zijn voor het uitvoeren van contracten in opdracht van gemeenten en LISV om reïntegratie-activiteiten te verrichten ten behoeve van personen, die uitkeringen ontvangen van gemeenten en het LISV.

Binnen de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt momenteel gewerkt met een informatiesysteem (PGI) dat ontworpen is ter ondersteuning van een ongedeelde organisatie. Dit systeem bevat informatie over werkzoekenden, werkgevers en vacatures. In opdracht van SZW is een onderzoek verricht naar de verschillende technische mogelijkheden om de gegevensverstrekking van Arbeidsvoorziening aan N.V. KLIQ vorm te geven. Resultaat van dit onderzoek is dat de optimale vorm van gegevensverstrekking bestaat uit het eenmalig aan de N.V. KLIQ ter beschikking stellen van een kopie van het PGI-systeem, gevolgd door (selectieve) verstrekking van gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de overeenkomst die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie met de N.V. KLIQ gaat afsluiten. De te verstrekken kopie van het PGI-systeem betreft zowel het systeem als alle daarin opgeslagen informatie over werkzoekenden, werkgevers en vacatures. Dit verdient de voorkeur boven varianten waarin zowel de N.V. KLIQ als Arbeidsvoorziening van hetzelfde (ongedeelde) systeem en/of database gebruik maken.

Een deel van de gegevens in het gekopieerde PGI-systeem (waarvan vele gegevens overigens snel hun waarde en actualiteit verliezen aangezien er geen sprake zal zijn van een directe koppeling tussen de informatiesystemen van KLIQ en Arbeidsvoorziening) is niet nodig voor KLIQ. Deze gegevens zal KLIQ ook niet mogen gebruiken. Voorzover het mogelijk is om deze gegevens op een simpele manier te verwijderen, zal dit door KLIQ in de loop van 2001 worden gedaan.

Van de in de van Arbeidsvoorziening verkregen kopie van het PGI-systeem opgeslagen gegevens, mogen uitsluitend die gegevens worden gebruikt waarvan het gebruik wettelijk is toegestaan. Tussen SZW en N.V. KLIQ zullen nadere afspraken worden gemaakt over de wijze waarop dit zal worden gecontroleerd.

De N.V. KLIQ zal naar verwachting per 2002 over een nieuw, beter op het bedrijf toegesneden, automatiseringssysteem beschikken. Dit systeem zal het PGI-systeem van N.V. KLIQ gaan vervangen. De in het PGI-systeem van N.V. KLIQ opgeslagen gegevens zullen, voor zover ze nodig zijn voor N.V. KLIQ naar dit nieuw systeem worden overgebracht.

8. Financiële gevolgen

Het omvangrijke proces van privatisering van KLIQ heeft natuurlijk financiële gevolgen. Allereerst gaat het om uitgaven die samenhangen met de reorganisatie die nodig is om tot vorming en oprichting van de NV te komen zoals het sociaal plan, scholing van medewerkers, investeringen in huisvesting en ICT e.d. Het rijk vergoedt deze uitgaven, rekening houdend met mogelijke concurrentieverstoring.

Bij de vormgeving van de inbrengbalans van de nieuwe NV (rond april 2001) zal het rijk afspraken maken of en in hoeverre een eventuele vermogensinjectie nodig is voor het garanderen van de continuïteit van de organisatie. Uitgangspunt is dat de NV in de eindsituatie een levensvatbaar bedrijf wordt dat volledig financieel onafhankelijk van het rijk kan opereren. Voor de kosten van de overgang en de eventuele vermogensinjectie zijn aparte bedragen gereserveerd op de begroting. Dit gaat niet ten koste van de Rijksbijdrage voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

9. Opvatting CBA (uitvoeringstoets)

Het CBA heeft kennis genomen van het wetsvoorstel. Met een brief van 25 augustus 2000 heeft het bestuur zijn opvatting kenbaar gemaakt en in een overleg op 4 september 2000 heeft het bestuur vervolgens nog een toelichting op de schriftelijke reactie gegeven.

Het CBA acht externe verzelfstandiging per 1 april 2001 haalbaar en onderschrijft de noodzaak KLIQ zo snel mogelijk als een privaat bedrijf te positioneren.

Het CBA is van mening dat de rol van de Staat zich dient te beperken tot de rol van aandeelhouder en dat de Staat niet op de stoel van de ondernemer moet gaan zitten. Deze rol van aandeelhouder dient ook niet vermengd te worden met de wetgevende, toezichthoudende rol. Verder is het bestuur van mening dat de NV vanaf het begin een structuur-NV moet zijn. De opvatting van het CBA over de rol van de Staat ten aanzien van de NV is in lijn met het beleid inzake staatsdeelnemingen. In lijn met dit beleid is echter ook dat gedurende de eerste jaren de invloed van de aandeelhouder niet wordt beperkt. Zoals ook in paragraaf 3 staat aangegeven, zullen de statuten van de NV zijn ingericht volgens het regime van een gewone vennootschap. Het is daarbij echter niet de bedoeling dat de Staat zich met de dagelijkse gang van zaken in de onderneming bemoeit. Wel zal zij als aandeelhouder de mogelijkheid hebben invloed uit te oefenen op strategische beslissingen.

Het CBA is van mening dat de verantwoordelijkheid ten aanzien van de prestatiebijdrage zuiver dient te worden geformuleerd. Tussen het CBA en KLIQ bestaat na implementatie van de wet slechts een civielrechtelijke relatie. Dit betekent dat voor wat betreft de uitbesteding aan KLIQ dat het CBA zich slechts verantwoordelijk acht voor het afsluiten van een goed en zorgvuldig (in overleg met Onze Minister) opgesteld contract, het toezien op de uitvoering van dit contract en het informeren van het ministerie over die uitvoering. Voor het deel van de prestatiebijdrage dat door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zelf wordt uitgevoerd is het CBA wel verantwoordelijk voor de dienstverlening. Deze opvatting van het CBA wordt onderschreven en in de toelichting zijn enkele verduidelijkingen aangebracht over de bestuurlijke verhoudingen inzake de prestatie-bijdrage.

Het CBA is van mening dat artikel 17 van het wetsvoorstel waarin geregeld is dat de minister rechtstreeks informatie kan vragen aan de NV dient te vervallen, omdat de minister geen direct toezicht houdt op de N.V. KLIQ. Dat is inderdaad het geval voor zover het de uitvoering van de werkzaamheden betreft. Zolang de Staat aandeelhouder is, is het gewenst dat de minister van SZW informatie kan vragen betreffende de besteding van publieke middelen. De Algemene Rekenkamer heeft op basis van de Comptabiliteitswet ook toegang tot informatie van de NV. Het ligt dan in de rede voor de minister een vergelijkbare bevoegdheid te regelen.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1 Begripsbepalingen

Onderdeel b, definitie naamloze vennootschap

Aan de beide kamers van de Staten-Generaal is overeenkomstig artikel 59 van de Comptabiliteitswet gemeld, dat de minister van SZW namens de Staat de NV heeft opgericht en dat de Staat daarin deelneemt via aandelen. Het doel van deze NV is in ieder geval reïntegratiediensten aan te bieden, die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie op grond van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 verricht ten behoeve van moeilijk plaatsbare werkzoekenden. Voorts verricht deze NV diensten ten behoeve van de arbeidsintegratie van arbeidsgehandicapten, die nu uitgevoerd worden door het onderdeel Arbeidsintegratie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Daarnaast zal de NV ook dienstverlening aan werkgevers en sectoren in het kader van de personeelsvoorziening gaan verrichten. De NV zal zich ook richten op de reïntegratieactiviteiten ten behoeve van de uitvoeringsinstanties van de sociale zekerheidsuitkeringen, die nu worden ingekocht bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Zoals in het algemene deel van toelichting is aangegeven wordt de NV niet direct een structuur NV. Het aandeel van de Staat zal nog nader worden vastgesteld. Bij de oprichting van de NV heeft de Staat in ieder geval een meerderheidsbelang, vermoedelijk is de Staat op dat moment enig aandeelhouder. De hoogte van het kapitaal bij oprichting wordt door de minister vastgesteld. Een en ander wordt nader uitgewerkt in de statuten en in de oprichtingsakte.

Artikel 2 Overgang vermogensbestanddelen

Dit artikel regelt de overgang van de vermogensbestanddelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie naar de NV. In het kader van de oprichting wordt de beschrijving vastgesteld van de activa, waaronder de materiële activa, de gebruiksrechten m.b.t. de onroerende zaken, de rechten en vorderingen uit onderhanden werken, opdrachten en projecten, en de passiva, waaronder verplichtingen jegens derden en jegens de werknemers. In het eerste lid wordt bepaald hoe de vermogensbestanddelen worden gewaardeerd om als inbreng van de Staat bij de oprichting te dienen. De storting op aandelen geschiedt door inbreng van de activa (zie ook het derde lid). Vandaar dat in het eerste lid wordt verwezen naar artikel 94a Boek 2 BW, dat betrekking heeft op de beschrijving van de inbreng en de waardering van de vermogensbestanddelen, omdat bij oprichting een inbreng anders dan in geld wordt overeengekomen. Dit artikel 94a schrijft voor dat de toegepaste waarderingsmethoden moeten voldoen aan de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. In dat verband zal van de mate waarin de NV in staat zal zijn ten opzichte van andere marktpartijen de concurrentie te kunnen aangaan, een inschatting worden gemaakt.

Als onderdeel van het verzelfstandigingsproces zal een openingsbalans worden voorbereid.

Bij het opstellen van de openingsbalans zal worden bezien of op grond van het tweede lid, nog nadere regels moeten worden gesteld over de vermogensbestanddelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, die bij de overgang worden betrokken. Dit is met name van belang, omdat de Centra Vakopleiding (CV) en het Facilitair bedrijf vooralsnog onderdeel blijven uitmaken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en niet naar de NV overgaan. Onder andere om die reden is in dit tweede lid bepaald, dat de minister na overleg met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie bepaalde vermogensbestanddelen van de overgang kunnen worden uitgezonderd, ook al kunnen ze worden toegerekend aan de taken en diensten die in het eerste lid worden genoemd.

De datum van oprichting wordt voor de inbrengbalans als peildatum genomen. De inbrengbalans (als onderdeel van de openingsbalans) zal pas enige tijd daarna worden opgeleverd. Op dat moment bestaat ook duidelijkheid over de definitieve afhandeling van de overgang van vermogensbestanddelen en kan worden bepaald of op grond van dit tweede lid regels moeten worden gesteld. Op het moment van oprichting staat de inbreng van de Staat als storting op de aandelen vast. Nadere regels kunnen nog worden gesteld voor zover het betreft de definitieve afhandeling van de overdracht, maar niet voor zover de waardering van de vermogensbestanddelen van belang is voor de storting op de aandelen. Een en ander zal ook nog bij de oprichting in een overeenkomst worden neergelegd.

De financiële startpositie en startpositie op de markt wordt aldus bezien. In dat kader zal worden onderzocht wat het benodigd eigen vermogen is en het benodigd vreemd vermogen. Aan de hand van de uitkomst van dit proces zal op grond van het derde lid van dit artikel worden bepaald voor welk bedrag door het Rijk op de aandelen zal worden gestort en welk bedrag dan nog overblijft, dat als extra bijdrage van het Rijk op de aandelen wordt gestort. De verwachting is, dat er niet een zodanig verschil zal ontstaan, dat het saldo hoger is dan de stortingsplicht van het Rijk. Om die reden is in regeling daarvan niet voorzien.

Zoals gebruikelijk is bij verzelfstandiging van (onderdelen) van publiekrechtelijke rechtspersonen blijft de heffing van overdrachtsbelasting achterwege. Het vierde lid voorziet daarin.

Artikel 3 Verandering tenaamstelling in registers

De verzelfstandiging zal tot gevolg hebben, dat de tenaamstelling in de registers zal moeten worden gewijzigd, voor zover het vermogensbestanddelen betreft, die overgaan naar de NV. Omdat het om een afsplitsing van het zelfstandig bestuursorgaan Arbeidsvoorzieningsorganisatie gaat, wordt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie belast met het doen van de nodige opgaven aan de bewaarders van de registers.

Artikel 4 Overgang pensioenrechten personeel

Als gevolg van de verzelfstandiging gaan de medewerkers van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie over naar de NV. De bepalingen over de rechten van de werknemer bij de overgang van een onderneming in het Burgerlijk Wetboek (artikelen 662 e.v. Boek 7 BW) zijn daarop van toepassing. Omdat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie bij de externe verzelfstandiging blijft bestaan zal er geen sprake zijn van overgang van de lopende wachtgeldverplichtingen. In hoeverre voor de werknemers van de NV een aanvullende, bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid wordt overeengekomen is een onderdeel van het arbeidsvoorwaardenpakket. Dit onderwerp behoeft in dit wetsvoorstel niet geregeld te worden. In het BW wordt nog een uitzondering gemaakt voor de overgang van verplichtingen, die voortvloeien uit de pensioentoezegging (artikel 664, lid 2, Boek 7 BW). Daarom bevat dit artikel daarvoor een bijzondere regeling (eerste lid). Geregeld wordt dat bij overgang van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie naar de NV de pensioentoezegging aan de werknemers naar de NV overgaat. Het gevolg hiervan is, dat de NV vanaf dat moment een pensioenregeling kan overeenkomen en die kan onderbrengen bij een pensioenfonds of een verzekeringsbedrijf. De pensioenwetgeving is hierop van toepassing.

In het tweede lid is voorts geregeld, dat de inhoud van de pensioenregeling in ieder geval het eerste jaar na overgang van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie naar de NV overeenkomt met die gold op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaand aan het tijdstip van de overgang. Deze periode geeft de NV voldoende gelegenheid met de werknemers een nieuwe pensioenregeling overeen te komen.

Artikel 5 Uitbesteding aan de naamloze vennootschap

In dit artikel wordt bepaald, dat met handhaving van de verantwoordelijkheid van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor de taken en dienstverlening op grond van de in het eerste lid genoemde artikelen in de Arbeidsvoorzieningswet de uitvoering van de dienstverlening wordt uitbesteed aan de NV. In beginsel is hierbij sprake van een alleenrecht van de NV voor het verrichten van de diensten in opdracht van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. In het artikel wordt gesproken over de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, omdat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie de rechtspersoon is. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie bestaat op grond van artikel 12 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 uit een Centraal Bestuur, een Algemene Directie, Regionale Besturen en Regionale Directie. Omdat het CBA heeft besloten de reïntegratie-activiteiten, die bekostigd worden uit het prestatiebijdrage onder te brengen in het landelijk gepositioneerde Reïntegratiebedrijf (KLIQ), zijn de RBA's niet langer meer verantwoordelijk voor deze activiteiten en de uitgaven ten laste van de prestatiebijdrage. Het gevolg daarvan is dat deze «prestatiemiddelen» geen deel meer uitmaken van de Regionale beleidsplannen en begrotingen. Wel behouden de RBA's in het kader van de «concernplanningscyclus» een adviesrol voor de inrichting van de reïntegratiediensten in de regio. Dit betekent, dat daar waar in dit artikel verwezen wordt naar de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in feite het CBA wordt bedoeld en in samenhang daarmee de Algemene Directie.

In het eerste lid van dit artikel krijgt dit alleenrecht van de NV een wettelijke basis. De verplichte uitbesteding is tijdelijk (tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip) en wordt gerechtvaardigd omdat daardoor gewaarborgd wordt dat de reïntegratieactiviteiten, die behoren tot de publieke taak van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden voortgezet. Dit geldt met name voor de arbeidsbemiddeling van de groep moeilijk plaatsbare werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt en arbeidsgehandicapten.

Deze taken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn de beschouwen als een instrument van economisch sociaal beleid; er wordt een algemeen economisch belang mee gediend. De bevoorrechte positie ten opzichte van andere marktpartijen leidt wel tot concurrentieverstoring. Wegens dit algemene belang is de concurrentiebeperking te rechtvaardigen. In dit artikel en het volgende artikel zijn daarnaast bepalingen opgenomen, die de positie van de NV op de reïntegratiemarkt en de machtspositie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ten opzichte van de NV en andere marktpartijen nader begrenzen. Dit wordt bereikt door de gedragsregels die in deze wet zijn opgenomen over de vaststelling van de prijzen (zie bij het tweede lid) en de toegang tot de gegevens (zie artikel 8).

Op deze wijze is deze uitbesteding in overeenstemming gebracht met het Europese mededingingsrecht. Immers Art. 86, tweede lid, EG-Verdrag staat de Lid-Staten toe aan ondernemingen die zij belasten met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, alleenrechten te verlenen die de toepassing van de mededingingsregels kunnen belemmeren, voor zover beperkingen van de mededinging – of zelfs een uitsluiting van elke mededinging – van andere marktdeelnemers noodzakelijk zijn om te verzekeren, dat de houders van de alleenrechten de hun opgedragen bijzondere taak kunnen vervullen. Voor de niet-toepasselijkheid van de overige verdragsregels op een onderneming belast met een dienst van algemeen economisch belang volstaat dat de toepassing van die regels de vervulling, in feite of in rechte, van de aan die onderneming toevertrouwde bijzondere taak verhindert.

De aan de N.V. in het wetsvoorstel opgedragen dienstverlening moet worden aangemerkt als een dienst van algemeen economisch belang als bedoeld in art. 86, tweede lid, EG-Verdrag. Daardoor is artikel 86, tweede lid, van het EG-Verdrag van toepassing en kan de bijzondere positie van de N.V. ontstaan, die toepassing van mededingingsregels mag belemmeren.

Op grond van art. 86, eerste lid, EG-Verdrag mogen de Lid-Staten met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen maatregelen nemen of handhaven welke in strijd zijn met de regels betreffende de mededinging van het Verdrag. In het onderhavige geval betreft dit met name art. 82 EG-Verdrag.

Aan de N.V. wordt in het wetsvoorstel dus een uitsluitend recht verleend, namelijk het met overheidsbijdragen verrichten van diensten inzake de reïntegratie en de arbeidsbemiddeling. Dit uitsluitend recht kan leiden tot een tijdelijke machtspositie op de Nederlandse markt voor reïntegratie- en bemiddelingsactiviteiten. Deze positie is als zodanig echter niet in strijd art. 82 van het EG-verdrag. Er is geen grond om aannemelijk te achten dat de N.V. misbruik van haar machtspositie zal maken. Een garantie hiervoor wordt gevormd door de artikelen inzake de voor de dienstverlening te betalen vergoeding en inzake de toegang tot de informatie.

Wat betreft de artikelen 87 tot en met 89 EG-verdrag over steunmaatregelen kan het volgende worden opgemerkt.

Indien steun wordt verleend aan ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, is aanmelding noodzakelijk. De verlening van steun kan voor goedkeuring in aanmerking komen, indien de steun slechts beoogt de meerkosten te compenseren die ontstaan door de vervulling van de bijzondere taak die is toevertrouwd aan de onderneming die met het beheer van diensten van algemeen economisch belang is belast, en mits de toekenning van de steun noodzakelijk is om de betrokken onderneming in staat te stellen haar verplichtingen als openbare dienstverlener in economisch evenwichtige omstandigheden te vervullen.

De bepaling in het tweede lid inzake de voor de dienstverlening te betalen vergoeding beoogt in ieder geval tot een prijsstelling te komen die reëel kan worden aangemerkt. Het is dan ook niet aannemelijk dat deze prijsstelling als een steunmaatregel kan worden aangemerkt.

De uitvoering van de taken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie die worden uitbesteed betreft de arbeidsbemiddeling voor moeilijk plaatsbare werkzoekenden (de taak in artikel 4, eerste lid onderdeel b, van de Arbeidsvoorzieningswet 1996), de uitvoering van activiteiten die door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden verricht ter ondersteuning van werkgevers bij het vervullen van moeilijk vervulbare vacatures (artikel 4, eerste lid, onderdeel c) en de verantwoordelijkheid van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor de arbeidsgehandicapten, die geen uitkering ontvangen of geen werknemer zijn (artikel 13 van de Wet REA en artikel 4, tweede lid). Voor deze activiteiten voor arbeidsgehandicapten geldt, dat de beslissingsbevoegdheid bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie blijft. De NV verricht de uitvoerende werkzaamheden. Dit gebeurt ook voor de werkzaamheden voor de verlening van subsidies aan werkgevers, die arbeidsgehandicapten in dienst nemen, als geregeld in artikel 81a van de Arbeidsvoorzieningswet 1996.

De reïntegratie-activiteiten voor gemeenten en het LISV voor de werkzoekende uitkeringsgerechtigden en de arbeidsgehandicapten worden direct ingekocht bij de NV. Dit artikel heeft daarop geen betrekking.

Het betreft taken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie die bekostigd worden uit de prestatiebijdrage (als onderdeel van de Rijksbijdrage), met uitzondering van de subsidies op grond van artikel 81a, die worden gefinancierd uit de basisbijdrage.

Het tweede lid regelt, dat de vergoeding die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor de dienstverlening betaalt tenminste gelijk is aan de daaraan toe te rekenen kosten. Dit betekent, dat de prijs moet overeenkomen met die gebruikelijk is in het handelsverkeer. De kosten betreffen de kostprijs met een winstopslag. De prijs moet dus in eerste instantie kostendekkend zijn. Er is niet gekozen voor marktconformiteit, omdat dit ook door een accountant moeilijk is vast te stellen. Immers de dienstverlening van de NV is op dit moment moeilijk te vergelijken met die op de markt, omdat die qua inhoud en omvang niet op die wijze op de markt wordt aangeboden. Het betreft een markt in ontwikkeling. Met deze bepaling in het derde lid wordt voorkomen dat via de betaling van de vergoeding steunverlening of kruissubsidiëring optreedt. Het gaat er ook om te voorkomen dat door een te hoge vergoeding door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (steunverlening) te lage tarieven in rekening worden gebracht door de NV voor dienstverlening die niet uit de bedragen genoemd in artikel 6 worden betaald. Dit zou tot concurrentievervalsing kunnen leiden.

Het derde lid bepaalt, dat in beperkte mate kan worden afgeweken van het alleenrecht en dat sommige diensten kunnen worden uitbesteed aan anderen dan de NV. Daarbij wordt met name gedacht aan het verrichten van scholing door de CV, die geen onderdeel uitmaken van de NV en nog deel uitmaken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en aan middelen voor sectorale projecten. Een en ander zal geregeld worden bij ministeriële regeling.

Artikel 6 Aanwending publieke middelen voor uitbesteding

In dit artikel wordt bepaald, dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie de prestatiebijdrage aanwendt voor betaling aan de NV voor de uitbestede dienstverlening. Ook de subsidies afkomstig van het ESF zijn bestemd voor reïntegratie-activiteiten, met name scholing. Die kunnen ook worden gebruikt voor betaling aan de NV. Het betreft hier de ESF-subsidies, die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als inkomsten heeft en kan aanwenden voor eigen activiteiten. De wijze van besteding van de ESF-gelden is vastgelegd in het communautaire bestek, het operationeel programma en het enkelvoudig programmeringsdocument. Hiernaar verwijst het tweede lid.

In het geval de Centra voor Vakopleiding extern worden verzelfstandigd zal het CBA ook middelen (moeten) kunnen uitbesteden bij dit bedrijf. Ook kan het noodzakelijk zijn, dat nader geregeld wordt dat een deel van prestatiebijdrage nog wordt besteed door het CBA. Op grond van het derde lid kan dit bij ministeriële regeling nader worden geregeld. Eventueel bevat deze regeling ook nadere bepalingen voor andere aanwending van de ESF-subsidies dan ten behoeve van betaling aan de NV.

Artikel 7 Verantwoording en overleg

Het CBA verantwoordt de besteding van de prestatiebijdrage en de ESF-subsidies naar het Rijk toe in algemene zin. Met de oprichting van de NV kunnen bij wet geen verplichtingen aan de NV worden opgelegd voor de inrichting van de administratie. Wel kan worden bepaald dat in de overeenkomst van opdracht als bedoeld in dit artikel wordt bepaald welke verantwoordingsgegevens de NV aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie moet verstrekken. Dit is voorgeschreven in het eerste lid.

Zoals gebruikelijk stelt de minister de hoogte van de prestatiebijdrage vast. Vervolgens zal de besteding daarvan in de begroting en het beleidsplan moeten zijn neergelegd. Daarover vindt dan bestuurlijk overleg plaats met de minister. In dat kader kan door het CBA een beeld worden gegeven van welk deel van de prestatiebijdrage wordt bestemd voor de uitbesteding aan de NV. Wanneer daarover overeenstemming bestaat met de minister zal dit in de ministeriële regeling op grond van artikel 6, derde lid, worden bepaald. In die zin kan het overleg over de inhoud van deze regeling, zoals in het tweede lid wordt voorgeschreven, worden ingepast in het reguliere overleg over begroting en beleidsplan.

Evenals over de inhoud van de ministeriële regeling, bedoeld in de artikelen 5 en 6, zal de minister over de inhoud van het contract, waarin de uitbesteding van de dienstverlening door het CBA aan de NV is neergelegd, bestuurlijk overleggen met het CBA (het tweede lid).

Artikel 8 Verwerking van gegevens

Bij de uitbesteding van taken zal de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ervoor dienen zorg te dragen, dat de NV de beschikking heeft over de gegevens van werkzoekenden en vacatures, die bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn geregistreerd.

Op grond van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 kan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gegevens ter beschikking stellen aan de NV, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de publieke taak van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, dat wil zeggen dat de verstrekking dan verstrekking overeenkomstig het doel van de registratie is. De taak de prestatiebijdrage te besteden blijft bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie berusten, maar de uitvoering moet worden uitbesteed. Die uitvoering kan niet goed plaatsvinden als de Arbeidsvoorzieningsorganisatie niet de daarbij behorende gegevens mee verstrekt of de toegang daarvoor mogelijk maakt. Het eerste lid regelt, dat de NV die gegevens dan mag verwerken (onderdeel a). Verwerken betekent in dit verband hetgeen daaronder in de Wet bescherming persoonsgegevens wordt verstaan. Dit betekent, dat de NV de gegevens, die geregistreerd zijn bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie mag verzamelen, ordenen, bijwerken, wijzigingen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door doorzending, verspreiden of op enig andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen met elkaar in verband brengen e.d. Dat de NV op deze wijze toegang heeft tot de gegevens, voor zover ze betrekking hebben op het contract, bedoeld in artikel 5, terwijl dat voor andere bedrijven niet geldt wordt gerechtvaardigd op de zelfde wijze als het alleenrecht van de NV bij de uitbesteding. De regeling in het eerste lid (onderdeel a) dient om dit gebruik duidelijk te maken.

Gegevens, die noodzakelijk zijn voor uitvoering van diensten ten behoeve van de gemeenten en het LISV en de uitvoeringsinstellingen door de NV zullen in eerste instantie verstrekt moeten worden door die instanties. De gegevensverstrekking door die instanties wordt beheerst door de Organisatiewet sociale verzekeringen 97 (OSV 97) en de Algemene bijstandswet (ABW), die uitgaan van een gesloten systeem. Dit houdt in, dat de gegevens slechts verstrekt worden, indien die wetten dat toestaan. Op grond van artikel 92 Arbeidsvoorzieningswet 1996 zijn de gemeenten verplicht desgevraagd aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie alle gegevens van uitkeringsgerechtigden te verstrekken, die Arbeidsvoorziening nodig heeft voor de uitvoering van taken. Hetzelfde wordt geregeld in artikel 95 van de OSV 97. Voor zover deze gegevens bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie geregistreerd zijn, is het de vraag of de verstrekking daarvan door Arbeidsvoorziening aan de NV in overeenstemming is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Het doel van de registratie bij Arbeidsvoorziening is registratie van werkzoekenden, de beoordeling van afstand tot de arbeidsmarkt (fasering) en indien LISV en gemeenten diensten inkochten bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, noodzaak voor de uitvoering van deze inkoopcontracten. Deze gegevens zijn zo toegankelijk voor de gemeenten en LISV mede ten behoeve van taken, waarvoor de gemeenten en LISV de dienstverlening uitbesteden aan de NV. Daarom wordt in onderdeel b van het eerste lid geregeld, dat de NV de algemene toegang tot de gegevens van de gemeente- en LISV-klanten heeft, voor zover het gegevens betreft, die bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn geregistreerd op basis van inkoopcontracten, die gemeenten en het LISV hebben afgesloten met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor de datum van de externe verzelfstandiging.

Het onderscheid tussen de NV en andere reïntegratiebedrijven met betrekking tot de toegang tot de gegevens, die geregistreerd zijn bij de publiekrechtelijke rechtspersoon Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt gerechtvaardigd door de tijdelijkheid van de situatie van overgang, op weg naar de eindsituatie, waarin de basisdienstverlening als publieke taak door een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt uitgevoerd, duidelijk gescheiden van het verrichten van reïntegratiediensten door private partijen.

De regeling in dit artikel past bij de regeling in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en is in overeenstemming met de opvatting van de Registratiekamer. Uitgangspunt van de regeling in artikel 8, eerste lid, is dat de N.V. de gegevens, die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie heeft verkregen met het oog op de uitvoering van zijn wettelijke taken, mag verwerken in overeenstemming het doel waarvoor die gegevens zijn verkregen. Hiermee wordt voldaan aan artikel 9 Wbp. Ook door het gebruik van het woord verwerken is al vooruit gelopen op de terminologie van die Wbp.

De Registratiekamer heeft in zijn commentaar op de SUWI-wet aandacht gevraagd voor de gegevenstromen, die ontstaan bij het uitbesteden van reïntegratie-activiteiten door de opdrachtgevers (gemeenten en LISV) aan reïntegratiebedrijven, zoals de N.V. Hij waarschuwt vooral voor het risico, dat de reïntegratiebedrijven de persoonsgegevens voor andere doelen gaan gebruiken dan waarvoor ze verkregen zijn. Hij bepleit een zorgvuldige uitwisseling van gegevens. Met dit zelfde doel is artikel 8, tweede lid, opgenomen. Dit artikel heeft betrekking op persoonsgegevens, die bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn geregistreerd in de registratie van werkzoekenden, die van belang kunnen zijn voor reïntegratiebedrijven, die opdrachten verkrijgen van gemeenten en het LISV. Het betreft dan vooral reïntegratie van uitkeringsgerechtigden, die zijn geregistreerd bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Die registratie kan op grond van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 ook inhouden de fase-indeling en gegevens bevatten over opleiding, ervaring en bekwaamheden. Dit soort gegevens zijn van belang voor de uitvoering van de opdracht van gemeenten en het LISV, maar zijn niet altijd aanwezig bij de gemeenten en het LISV. De verstrekking door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is in overeenstemming met het doel, waarvoor ze door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie van de betrokkene zijn verkregen: immers vast te stellen welke reïntegratieactiviteiten noodzakelijk zijn voor toeleiding naar de arbeidsmarkt. Alleen met het doel reïntegratie-activiteiten in opdracht van gemeenten en het LISV uit te voeren kunnen de reïntegratiebedrijven de gegevens verkrijgen, niet met een ander doel. De bedrijven kunnen die gegevens dan ook niet met een ander doel gebruiken.

Deze toegang tot de gegevens betekent ook, dat de NV het sofi-nummer kan gebruiken (het derde lid). Het betreft immers diensten, die ondersteunend zijn aan publieke taken en verantwoordelijkheden binnen het sofi-domein. De verzekerden (werknemers), uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden worden geregistreerd op sofi-nummer. Voor die diensten kan dan het sofi-nummer worden gebruikt. In de Arbeidsvoorzieningswet 1996 (artikel 70, tweede lid) is het gebruik van het sofi-nummer beperkt tot het registreren van werkzoekenden en bij het verstrekken van gegevens, voorzover de Arbeidsvoorzieningsorganisatie daartoe verplicht is. Dit betreft vooral de gegevensverstrekking aan gemeenten en uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen (als geregeld in de ABW en de OSV 97). Het gebruik van het sofi-nummer als geregeld in het derde lid is beperkt tot de reïntegratiediensten ten behoeve van uitkeringsgerechtigden. Dit is het gebruik dat binnen het sofi-domein valt. Verdergaand gebruik voor diensten ten behoeve van werkgevers bijvoorbeeld voor werknemers is niet toegestaan en zal in het kader van deze wet ook niet nader geregeld worden.

Artikel 9 Wijziging Arbeidsvoorzieningswet 1996

Onderdeel A

Artikel 5 is geherformuleerd. Het artikel biedt nu in meer algemene zin de bevoegdheid aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie om de in dit artikel genoemde diensten te verrichten tegen vergoeding, de zogenaamde commerciële dienstverlening. Hierbij wordt overigens met name gedacht aan scholing en aan facilitaire dienstverlening. Het is niet de bedoeling, dat de onderdelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, die de basisdiensten verrichten nieuwe commerciële dienstverlening gaat ontwikkelen.

In het tweede en derde lid wordt aangegeven onder welke voorwaarden, ter voorkoming van concurrentievervalsing de Arbeidsvoorzieningsorganisatie hiertoe kan overgaan. Deze vereisten stonden overigens ook al, maar dan anders geformuleerd in artikel 5. Het feit, dat het CBA regels stelt voor de bepaling van de prijzen, die in rekening worden gebracht en waarbij dus het element van kostendekkendheid bepalend is, was al geregeld. Deze regels behoeven de goedkeuring van de minister (artikel 87). Daarmee kan de minister toezicht houden op de wijze waarop deze commerciële dienstverlening wordt uitgevoerd, zonder dat sprake is van kruissubsidiëring.

Onderdelen B en D

Omdat de verplichte inkoop bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is komen te vervallen en het contracteren van reïntegratiebedrijven door de uitvoeringsorganisaties van sociale zekerheidsuitkeringen niet meer via de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zal verlopen kan artikel 9 vervallen. Die inkomsten hoeven daarom ook niet meer genoemd te worden in artikel 45.

Onderdelen C

Het is niet noodzakelijk in het kader van deze wet de algemene bepaling, dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie kan deelnemen in stichtingen of vennootschappen te laten vervallen. Voor de uitvoering van bepaalde taken, die niet aan de NV worden uitbesteed moet deze mogelijkheid blijven bestaan. Artikel 10 is alleen aangepast om dit in algemene zin onder voorwaarde van goedkeuring van de minister mogelijk te maken. Niet meer is voorgeschreven dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dergelijke samenwerking moet nastreven als bepaald was in het eerste lid van dit artikel en daartoe haar takenpakket regelmatig doorlicht op de mogelijkheid van uitbesteding.

Onderdeel E

De inhoud van de uitbestedingsovereenkomst is onderwerp van bestuurlijk overleg met de minister. Handvat voor dat overleg is het beleidsplan van het CBA. Om die reden wordt de omschrijving van de wijze waarop de uitvoering van de taken, die zijn uitbesteed bij de NV als onderwerp van het landelijk beleidsplan opgenomen.

Onderdeel F

Besteding van de prestatiebijdrage is geen verantwoordelijkheid meer van het Regionaal Bestuur. Dit kan dus als onderwerp van de regionale begroting vervallen. Met dit artikel wordt de inmiddels gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling tussen RBA's en CBA wettelijk geregeld.

Onderdeel G

De uitbesteding van de reïntegratietaken aan de NV heeft gevolgen voor de administratie. In artikel 67 wordt geregeld dat de administratie moet worden opgesplitst naar uitgaven voor basisdienstverlening en andere activiteiten. Daarnaast is artikel 67 zo ingericht, dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zich niet in detail kan verantwoorden over de uitgaven door toerekening aan activa en passiva en de baten en lasten voor werkzaamheden die door een private onderneming, de NV, worden uitgevoerd. De inkomsten en uitgaven voor het verrichten van dienstverlening tegen vergoeding op grond van artikel 5 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 dienen ook afzonderlijk te worden geadministreerd. Uitgangspunt bij dit artikel is, dat de transparantie in de administratie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt bevorderd door de verschillende vormen van uitvoering afzonderlijk te verantwoorden.

Artikelen 10 tot en met 14

De artikelen in de verschillende wetten die in deze artikelen worden gewijzigd hadden nog betrekking op de verplichte inkoop bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie of noemen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als instantie waarbij dienstverlening kan worden ingekocht. De artikelonderdelen, die daarop betrekking hebben kunnen vervallen, omdat de verplichte inkoop is komen te vervallen en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie niet langer meer apart kan worden genoemd als onderneming waarbij de reïntegratiediensten kunnen worden ingekocht, omdat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie op grond van deze wet dergelijke dienstverlening ook niet meer uitvoert. De wijzigingen zijn met name van belang voor de inkoop voor WW-gerechtigden en arbeidsgehandicapten, die onder de verantwoordelijkheid vallen van het LISV. In ieder geval betreffen ze de afschaffing van de mogelijkheid van regeling tot inkoop bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (vergelijkbare artikelen in de Algemene bijstandswet, IOAW en IOAZ zijn al eerder komen te vervallen).

Bij artikel 10, onderdeel A en artikel 13, onderdeel A

Het derde en vierde lid van artikel 72 (en artikel 93a) van de Werkloosheidswet zijn nooit in werking getreden, omdat de inhoud ervan enerzijds door de Veegwetartikelen (dat zijn de artikelen bedoeld in artikel 11) wordt bepaald en anderzijds (als experiment door de artikelen 130 en 130c van de WW). Artikel 72 en artikel 93a zijn in de WW opgenomen via artikel 22 van de invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet (onderdeel D respectievelijk onderdeel E). Artikel 72, eerste en tweede lid WW is bij inwerkingtreding van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 inwerking getreden. Overigens zijn al deze artikelen in de Invoeringswet OSV 97 in hun geheel gewijzigd (artikel 42, onderdeel C als wijziging van artikel 22 van Invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet 1996). Artikel 93a WW kan nu als onderdeel van Invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet 1996 vervallen (artikel 8, onderdeel A). Het laten vervallen van de nooit eerder ingevoerde leden van artikel 72 WW vindt plaats in artikel 11, als wijziging van de WW (onderdeel A). Een en ander komt uiteindelijk terug in de WW via de structurele regeling van de artikelen 130 e.v (de wijzigingen in artikel 13, onderdelen B en C hebben daarop betrekking). De nooit in werking getreden artikelen gingen uit van een keuze van inkoop bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en derden. Ze zullen altijd aangepast dienen te worden met de overweging als hiervoor bij wijzigingen van de andere artikelen gemeld. Ook om die reden kunnen deze artikelen nu beter vervallen.

Artikelen 15 en 16 Fiscale aspecten

In verband met de verzelfstandiging van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt de op te richten vennootschap met ingang van de oprichtingsdatum belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Dit volgt uit artikel 15. Het fiscale beleid met betrekking tot (indirecte) overheidsbedrijven die bij wet in de belastingplicht worden betrokken, is erop gericht de lichamen waarin die bedrijven zullen worden ondergebracht marktconform te behandelen en daarbij zoveel mogelijk incidenteel fiscaal voor- en nadeel ten gevolge van de overgang te voorkomen. Het laatste houdt in dat het verkrijgende lichaam ter zake van die inbreng geen goodwill op de fiscale openingsbalans mag opvoeren en geen recht kan doen gelden op investeringsaftrek of willekeurige afschrijving. Voorts blijft een eventuele heffing van overdrachtsbelasting bij de verkrijger achterwege. De voorgestelde artikelen 3, vierde lid, 15 en 16 strekken ertoe dit beleid ook toe te passen op de N.V. KLlQ.

Artikel 17 Informatieverstrekking aan de minister

In verband met de verantwoordelijkheid van de minister voor de uitvoering van de reïntegratie-activiteiten die tot de taak van Arbeidsvoorzieningsorganisatie behoren, maar op grond van deze wet wordt uitbesteed aan de NV kan de minister gegevens nodig hebben, die direct verkregen moeten worden van de NV. Het gaat hierbij om eventuele ad hoc informatie, die niet direct via de Arbeidsvoorzieningsorganisatie kan worden verkregen (het eerste lid). Tevens wordt bepaald, dat degene, aan wie het verzoek is gedaan verplicht is die gegevens te verstrekken en medewerking te verlenen (het tweede lid). Deze mogelijkheid doet niet af aan de verplichting van het CBA inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de uitvoering van Arbeidsvoorzieningswet 1996. Het CBA verstrekt de gegevens over de prestatiedienstverlening. Het zal in dit artikel gaan om gegevens die betrekking hebben op het proces van de externe verzelfstandiging van de reïntegratie-activiteiten, die eerder door een publiekrechtelijk orgaan werden uitgevoerd, en nu door een NV, waarin de Staat aandeelhouder is. Het is niet de bedoeling op grond van dit artikel reguliere informatievoorziening tussen de minister en NV tot stand te brengen. Dit komt tot uitdrukking in het eerste lid, dat beperkt is tot de informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet.

Op grond van de Comptabiliteitswet (artikel 59) kan de Algemene Rekenkamer (ARK) onderzoek doen bij het CBA en de NV. Deze bevoegdheid geldt in ieder geval tot het moment dat de Staat een belang heeft in de NV. Het regelen van dezelfde bevoegdheden voor de minister en de ARK ligt dan in de rede. De bevoegdheid geldt zolang de aandelen van de NV niet vervreemd zijn (het derde lid). Er is voor gekozen deze beperking voor de bevoegdheid van de minister nadrukkelijk te regelen, ondanks het feit, dat de ARK meent ook een controle taak te hebben zolang de minister de financieringswijze beïnvloedt door de inzet van publieke middelen als wordt geregeld in artikel 6.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven