nr. 115a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 17 augustus
2000 en het nader rapport d.d. 16 november 2000, aangeboden aan de Koningin
door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 24 juli 2000, no. 00.004390, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. E. Verstand-Bogaert, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse
Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag
betreffende deeltijdwerk (Verdrag nr. 175, aangenomen door de Internationale
Arbeidsconferentie in haar eenentachtigste zitting; Genève, 24 juni
1994 (Trb. 1994, 283), met toelichtende nota.
Dit verdrag beoogt deeltijdwerkers een gelijke of evenredige rechtspositie
te geven als voltijdse werkers. Het gaat onder meer om loonaanspraken, uitkeringsrechten,
ontslagbescherming, verlof en de mogelijkheid om de arbeidsduur te wijzigen.
De Raad van State maakt hierbij de volgende kanttekeningen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 juli
2000, nr. 00.004390, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit
advies, gedateerd 17 augustus 2000, nr. W12.00.0308/IV bied ik U hierbij
aan.
De Raad van State van het Koninkrijk geeft u in overweging goed te vinden
dat het Verdrag wordt overlegd aan beide Kamers der Staten-Generaal, nadat
aan de volgende punten aandacht is geschonken:
1. Bij wettelijke socialezekerheidsregelingen moeten voor deeltijdwerkers
voorwaarden gelden die gelijkwaardig zijn aan die voor voltijdse werkers (artikel
6 van het verdrag). In de toelichting op artikel 6 wordt opgemerkt dat de
«ambtelijke regelingen (voorzover deze overeenkomen met de wettelijke
sociale zekerheid) in overeenstemming [zijn] met het bepaalde in artikel 6
van het verdrag». Artikel 8 maakt het mogelijk uitzonderingen te maken
voor deeltijdwerkers met een arbeidsduur die beneden een bepaalde grens ligt,
maar uit de toelichting bij dat artikel blijkt dat van deze mogelijkheid geen
gebruik wordt gemaakt.
In enkele uitkeringsregelingen voor ambtenaren wordt, bij de bepaling
van het recht op uitkering en de hoogte ervan, echter geen rekening gehouden
met arbeid die minder dan acht uur per week omvatte.1 In de toelichting dient hierop te worden ingegaan.
1. Terecht merkt de Raad van State op dat in enkele werkloosheidsregelingen
voor ambtenaren bij de bepaling van het recht op uitkering en de hoogte daarvan,
geen rekening wordt gehouden met arbeid die minder dan acht uur per week omvat.
De Raad van State wijst in dit verband op artikel 6, tweede en derde lid,
van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en artikel 8, tweede en derde lid, van
de Uitkeringsregeling 1966.
Omdat de Werkloosheidswet (WW) per 1 januari 2001 zal worden ingevoerd
voor het overheidspersoneel en met ingang van deze datum de hier aan de orde
zijnde grens van acht uur feitelijk komt te vervallen, ziet het kabinet geen
aanleiding om tot aanpassing van de onderhavige regelingen over te gaan. Daarbij
is voorts van belang dat het Verdrag voor Nederland pas in werking zal treden,12
maanden na de datum waarop de ratificatie zal zijn geregistreerd bij de ILO.
2. In de aanbeveling bij het verdrag – die geen bindende maar wel
een richtinggevende betekenis heeft – wordt gesignaleerd dat vermeden
moet worden dat de aanspraak op uitkering van een uitkeringsgerechtigde die
tijdelijk werk in deeltijd aanvaardt, lager wordt.1
Het verdient aanbeveling in de toelichting uiteen te zetten welke maatregelen
getroffen of in voorbereiding zijn om bij de belangrijkste socialeverzekeringsregelingen
aan deze aanbeveling tegemoet te komen.
2. De Raad van State beveelt aan in de toelichtende nota in te gaan op
de wijze waarop wordt tegemoet gekomen aan het onderdeel van de aanbeveling
bij het verdrag waarin er bij de lidstaten op wordt aangedrongen maatregelen
te nemen om te vermijden dat de aanspraak op uitkering van een uitkeringsgerechtigde
die tijdelijk werk in deeltijd aanvaardt, lager wordt. De toelichtende nota
van het verdrag is op dit punt aangevuld.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag
wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, verzoeken
de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen
het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende
goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. E. Verstand-Bogaert