27 509 (R 1671)
Goedkeuring van de op 26 mei 1997 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (Trb. 1997, 249), van het op 19 juni 1997 te Brussel totstandgekomen Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (Trb. 1997, 251), van het op 27 januari 1999 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie (Trb. 2000, 130) en van het op 1 mei 1999 te Straatsburg totstandgekomen Statuut betreffende de Groep van Staten tegen corruptie (Trb. 2000, 131) (Goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

1. De twee navolgende zinnen voorafgaand aan de laatste zin van de toelichting op artikel 8 van het Tweede Protocol (paragraaf 3.2) ontbraken:

«Zoals Nederland zijn wetgeving met de Wet bescherming persoonsgegevens in overeenstemming heeft gebracht met de bepalingen van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995, zo zal de Commissie daarin voor wat betreft de informatie-uitwisseling in het kader van artikel 7 van dit protocol moeten voorzien door middel van het opstellen van voorschriften die evenzeer in overeenstemming zijn met de bepalingen van die richtlijn. In vergelijking met de Nederlandse wetgeving zullen deze Commissie-voorschriften dan ook in beschermingsniveau gelijkwaardig zijn aan het niveau dat door de Wet bescherming persoonsgegevens wordt gewaarborgd.»

2. De twee navolgende zinnen voorafgaand aan de laatste zin van de toelichting op artikel 10 van het Tweede Protocol (paragraaf 3.2) ontbraken:

«Overigens wordt hier nog opgemerkt dat de Commissie ter voldoening aan het bepaalde in artikel 25, eerste en tweede lid, van de eerdergenoemde richtlijn 95/46/EG (hetgeen nader dient te worden uitgewerkt in de voorschriften, bedoeld in artikel 9 van het protocol) telkens gehouden is voorafgaand aan de doorgifte van persoonsgegevens aan een niet-lidstaat te bezien of een derde land met betrekking tot die gegevens een passend beschermingsniveau kan bieden. Zolang een dergelijk niveau niet kan worden vastgesteld of gewaarborgd, zal de doorgifte van persoonsgegevens achterwege blijven.»

3. De eerste zin van de toelichting op artikel 11 van het Tweede Protocol (paragraaf 3.2) luidde:

«Het Verdrag van Amsterdam verplicht de Raad en het Parlement van de Europese Unie om op communautair niveau een onafhankelijk controleorgaan in te stellen dat toezicht zal houden op de gegevensbescherming bij de instellingen van de Europese Unie.»

4. De laatste zin van de toelichting op artikel 11 van het Tweede Protocol (paragraaf 3.2) ontbrak.

Naar boven