27 505
Fiscale aspecten van het vestigingsklimaat in Nederland

nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2001

Tijdens het overleg dat ik donderdag jl. met de Vaste commissie van Financiën heb gevoerd over mijn brief van 20 november 2000 inzake de fiscale aspecten van het vestigingsklimaat in Nederland heb ik een toelichting toegezegd over de gevolgen van het omvormen van de bestaande rulingpraktijk in een advance pricing agreement- en advance tax rulingpraktijk voor de administratieve verplichtingen van belastingplichtigen.

Een belangrijk uitgangspunt bij het verstrekken van zekerheid vooraf door de Belastingdienst is dat voldoende inzicht wordt verkregen in alle relevante feiten en omstandigheden, teneinde te kunnen vaststellen of hetgeen door belastingplichtige wordt voorgesteld past binnen de wet, het beleid, de jurisprudentie en de internationale afspraken die in Nederland gelden. Dit uitgangspunt is van fundamenteel belang voor het waarborgen van eenheid van beleid en uitvoering.

Eén van de beginselen die via artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (het totaalwinstbegrip) ten grondslag ligt aan het Nederlandse belastingrecht is het arm's-lengthbeginsel. De toepassing van dit beginsel houdt in dat de fiscale winstberekening van gelieerde ondernemingen ter zake van hun onderlinge transacties geschiedt op basis van de prijzen en voorwaarden (verrekenprijzen) die zouden zijn overeengekomen door van elkaar onafhankelijke marktpartijen. In de tot 1 april aanstaande bestaande rulingpraktijk is via de publicatie van standaardrulings invulling gegeven aan de prijzen en voorwaarden die onafhankelijke partijen bij een gegeven feitencomplex zouden zijn overeengekomen. Dit heeft tot gevolg dat belastingplichtigen niet zelf hoeven te beoordelen wat voor prijsstelling zou zijn overeengekomen door onafhankelijke marktpartijen die soortgelijke transacties verrichten.

Onder andere omdat deze praktijk van standaardrulings als een safe harbour zou zijn aan te merken, is in het kader van de discussie over schadelijke belastingconcurrentie kritiek geuit door zowel de EU als door de OESO. Daarnaast is ook uit de praktijk gebleken dat steeds meer behoefte bestaat aan maatwerk. Met de introductie van de advance pricing agreementpraktijk (APA-praktijk) wordt aan zowel aan de internationale kritiek tegemoet gekomen, als een mogelijkheid gecreëerd om meer maatwerk te leveren. Het vervallen van de safe harbour leidt er echter wel toe dat belastingplichtige zelf een vergelijking dient te maken met de prijzen die onafhankelijke marktpartijen hanteren, teneinde aannemelijk te maken dat de door hem voorgestelde verrekenprijs als zakelijk kan worden aangemerkt (vergelijkbaarheidsanalyse). De OESO-conforme werkwijze brengt derhalve in beginsel een extra administratieve last voor belastingplichtigen met zich mee. Deze vergelijkbaarheidsanalyse kan echter verschillende vormen aannemen, zoals bijvoorbeeld een vergelijking met een gelijksoortige transactie van het concern met derden (interne vergelijking), of een vergelijking met gelijksoortige transacties die zich geheel buiten het concern afspelen (externe vergelijking). Bij het ontbreken van een interne vergelijking zal de vergelijkbaarheidsanalyse in het begin leiden tot het zoeken naar de juiste externe prijsstellingen. Naarmate belastingplichtigen en belastingadviseurs meer ervaring opdoen met de invulling van vergelijkbaarheidsanalyses, zullen echter de administratieve lasten die met dergelijke analyses samenhangen naar verwachting afnemen.

Het hiervoor gestelde geldt alleen voor verzoeken om zekerheid vooraf over een te gebruiken verrekenprijsmethode met betrekking tot transacties tussen gelieerde ondernemingen (APA's). Advance tax rulings (ATR's) zijn afspraken over de Nederlandse fiscale kwalificatie van internationale structuren. Eén van de belangrijkste elementen waarover in dit kader zekerheid vooraf kan worden gevraagd is de deelnemingsvrijstelling bij tussenhoudstermaatschappijen. Ook bij de tot 1 april aanstaande bestaande rulingpraktijk geldt als uitgangspunt dat pas zekerheid vooraf wordt verstrekt over de Nederlandse fiscale kwalificatie van internationale structuren als alle relevante feiten bekend zijn. Dit betekent dat ten aanzien van ATR's de wijze van afhandelen niet of nauwelijks wijziging zal ondergaan, zodat ook de administratieve lasten voor belastingplichtigen niet zullen toenemen.

In zowel het nog te publiceren APA-besluit als het ATR-besluit zal een beschrijving worden opgenomen van de onderwerpen ten aanzien waarvan informatie dient te worden verstrekt. Bij de beschrijving die in het APA-besluit zal worden opgenomen, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de informatie waarvan in paragraaf 39 van bijlage 5 van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen wordt aangeduid dat deze relevant is voor het beoordelen van een APA-verzoek (zie bijlage 1 bij deze brief).1 Hierbij is bewust gekozen voor het meer algemeen beschrijven van de onderwerpen die in principe van belang kunnen zijn voor de afhandeling van het verzoek, in plaats van het specifiek en uitputtend omschrijven van de informatie die door belastingplichtige dient te worden verstrekt. Deze benadering voorkomt dat door individuele belastingplichtigen informatie dient te worden verzameld en verstrekt die niet relevant is voor het individuele geval waarvoor zekerheid vooraf wordt gevraagd. Dit zou onnodige administratieve lasten voor belastingplichtige met zich meebrengen. De belastingplichtige is in principe vrij op welke wijze hij aannemelijk maakt dat de voorgelegde transactie in overeenstemming is met het arm's-lengthbeginsel en de andere relevante regelgeving. De Belastingdienst zal vervolgens naar redelijkheid beoordelen of voldoende inzicht is ontstaan in de relevante feiten en omstandigheden die benodigd zijn om het verzoek te kunnen behandelen.

Het openlaten van de wijze waarop belastingplichtige haar informatieverplichtingen invult brengt het aanvullende voordeel met zich mee dat belastingplichtige de documentatieverplichtingen waaraan in de andere betrokken landen moet worden voldaan en de bij een verzoek om een APA of ATR in Nederland te verstrekken informatie op elkaar kan afstemmen. Hierdoor wordt rekening gehouden met de van het bedrijfsleven veel gehoorde klacht dat de van elkaar afwijkende documentatieverplichtingen tussen de betrokken landen onnodige administratieve lasten met zich meebrengen.

Bij de invulling van de APA- en ATR-praktijk zijn de gevolgen voor de administratieve verplichtingen van belastingplichtigen als een belangrijk punt in aanmerking genomen. Er is naar gestreefd de toename van de administratieve verplichtingen zoveel mogelijk te beperken tot het niveau dat minimaal noodzakelijk is voor het garanderen van een OESO-conforme werkwijze.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven