27 499 (R 1670)
Wijziging van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan; Genève, 22 september 1995

nr. 95
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 november 2000

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 17 november 2000.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 17 december 2000.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 22 september 1995 te Genève totstandgekomen wijziging van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1996, 81)1.

Een toelichtende nota bij dit wijzigingsverdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 17 november 2000 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

In het midden van de jaren tachtig bleek dat op tamelijk grote schaal gevaarlijke afvalstoffen vanuit geïndustrialiseerde landen naar ontwikkelingslanden werden overgebracht om daar te worden gedumpt. Vanwege de risico's voor het milieu tijdens het vervoer en om de ongewenste dumping van afvalstoffen in ontwikkelingslanden te beperken, is onder auspiciën van de Verenigde Naties een verdrag opgesteld met betrekking tot het vervoer en de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen. Dit is het op 22 maart 1989 te Bazel totstandgekomen Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1990, 12). Dit verdrag is op 22 maart 1989 door de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en door de meeste van haar lidstaten, waaronder Nederland, ondertekend. Het verdrag is zowel door de EEG als afzonderlijke lidstaten ondertekend, omdat de lidstaten naast de EEG bevoegd zijn ten aanzien van het onderwerp dat door het verdrag wordt geregeld. Nederland heeft het verdrag op 16 april 1993 bekrachtigd. Het verdrag is geïmplementeerd in de Europese en Nederlandse rechtsorde door verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30) (Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, hierna te noemen: EVOA).

De wijziging

De wijziging van het verdrag houdt een verbod in op de export van gevaarlijke afvalstoffen vanuit landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-landen), de Europese Gemeenschap (EG) en Liechtenstein naar andere landen. Reeds bij de eerste conferentie van partijen bij het verdrag (2–4 december 1992, te Piriapolis, Uruguay) heeft de Groep van 77 het verzoek gedaan de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen van geïndustrialiseerde landen naar ontwikkelingslanden te verbieden. Tijdens de tweede conferentie van partijen (21–24 maart 1994, te Genève, Zwitserland) werd een besluit aangenomen dat in de eerste plaats ertoe strekte om de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen bestemd voor definitieve verwijdering van OESO-landen naar andere landen te verbieden en ten tweede om, per 31 december 1997, de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing van OESO-landen naar andere landen te verbieden (Besluit II/12). Tijdens de derde conferentie van partijen (18–22 september 1995, te Genève, Zwitserland) is vervolgens besloten het verdrag daartoe te amenderen (Besluit III/1). De Europese Unie, en ook Nederland, heeft zich daarvoor sterk gemaakt. De reden voor een dergelijk verbod is dat de verwerking of verwijdering van afval in ontwikkelingslanden dikwijls niet op een wijze geschiedt die verantwoord is vanuit het oogpunt van milieuhygiëne of volksgezondheid.

Besluit III/1 voegt aan de preambule van het verdrag een nieuwe paragraaf 7 bis toe, aan de tekst van het verdrag een nieuw artikel 4A, en aan het verdrag een nieuwe bijlage VII. Deze wijzigingen van het verdrag strekken tot een verbod van de export van gevaarlijke afvalstoffen vanuit de in bijlage VII genoemde landen – de OESO-landen, de EG en Liechtenstein – naar andere landen. De overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen bestemd voor handelingen als bedoeld in Bijlage IV A (samengevat als handelingen van definitieve verwijdering) werd met onmiddellijke ingang verboden, terwijl de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen bestemd voor handelingen als bedoeld in Bijlage IV B (samengevat als handelingen van nuttige toepassing) met ingang van 31 december 1997 werd verboden. In tegenstelling tot handelingen van definitieve verwijdering geldt Besluit III/1 ten aanzien van handelingen van nuttige toepassing overigens slechts voor stoffen die in het verdrag als gevaarlijke afvalstoffen worden aangemerkt, en niet voor stoffen die op grond van nationale wetgeving als gevaarlijke afvalstoffen worden aangemerkt.

Besluit III/1 is goedgekeurd door de Raad van de Europese Unie (Besluit nr. 97/640/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 1997 inzake de goedkeuring namens de Gemeenschap van de wijziging van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, zoals vastgelegd in Besluit III/1 van de Conferentie der partijen (PbEG L 272/45)). De wijziging van het verdrag van 1989 is geïmplementeerd in de Europese en Nederlandse rechtsorde door een Europese verordening (verordening (EG) nr. 120/97 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 1997 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap tot wijziging van verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 22/14) (verordening 120/97)). Het exportverbod van verordening 120/97 heeft overigens betrekking op meer stoffen dan dat van Besluit III/1 en geldt ook ten aanzien van stoffen die bestemd zijn voor handelingen van nuttige toepassing en op grond van nationale of Europese wetgeving als gevaarlijke afvalstoffen worden aangemerkt.

De goedkeuring van de wijziging van het verdrag door Nederland is tot nu toe achterwege gebleven vanwege onduidelijkheid over de reikwijdte van Besluit III/1. Deze onduidelijkheid betrof de vraag welke gevaarlijke afvalstoffen wel en welke niet onder het exportverbod van Besluit III/1 vallen. Op grond van verordening 120/97 gold het exportverbod weliswaar voor Nederland, maar het was onduidelijk of de gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in verordening 120/97, dezelfde waren als de gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in Besluit III/1. Vanwege de onduidelijkheid over de reikwijdte van het verbod was het tot nu toe niet opportuun om tot goedkeuring over te gaan. Tijdens de vierde conferentie van partijen (23–27 februari 1998 te Kuching, Sarawak, Maleisië) is evenwel de gewenste duidelijkheid verschaft door de toevoeging van twee bijlagen aan het verdrag, waarin de gevaarlijke afvalstoffen worden vermeld die respectievelijk wel en niet onder het exportverbod vallen (bijlagen VIII en IX, zie rubriek J van Trb. 1999,105) (Besluit IV/9). Deze bijlagen zijn op 6 november 1998 in werking getreden. De EVOA is aan deze wijzigingen van het verdrag aangepast door een verordening van de Commissie (verordening nr. 2408/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 november 1998 tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG 1998, L 298)). Ook na deze wijziging is het exportverbod van de EVOA op meer stoffen van toepassing dan dat van Besluit III/1. Het exportverbod van de EVOA geldt namelijk ook ten aanzien van stoffen die bestemd zijn voor handelingen van nuttige toepassing en door de EVOA als gevaarlijke afvalstoffen worden aangemerkt, maar met uitzondering van de stoffen die worden genoemd in bijlage IX bij het verdrag (de bijlage waarin de gevaarlijke afvalstoffen worden vermeld die niet onder het exportverbod vallen).

Koninkrijkspositie

Evenals bij de goedkeuring van het verdrag zelf, wordt de goedkeuring van de wijziging voor het gehele Koninkrijk gevraagd. Het verdrag is nog niet voor de Nederlandse Antillen en Aruba bekrachtigd, omdat de benodigde uitvoeringswetgeving nog niet gereed is. Deze is op de Nederlandse Antillen overigens in een vergevorderd stadium.

De Minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven