27 497
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Moldavië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol; Chisinau, 3 juli 2000

nr. 91
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2000

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 16 november 2000.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 16 december 2000.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 3 juli 2000 te Chisinau totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Moldavië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 2000, 78)1.

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

1. Inleiding

Het onderhavige Verdrag geeft regels die aanwijzen welke van de verdragsluitende staten, het Koninkrijk der Nederlanden voor wat betreft Nederland dan wel de Republiek Moldavië, bevoegd is om in overeenstemming met zijn nationale wetgeving belasting te heffen van het inkomen en het vermogen van inwoners van een of van beide staten; dit teneinde dubbele belasting te voorkomen. Daarnaast regelt het Verdrag, onder meer met het oog op het voorkomen van het ontgaan van belasting, de onderlinge uitwisseling van gegevens. Het Verdrag past in het netwerk van vergelijkbare belastingverdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met tal van andere landen ter wereld is aangegaan. Moldavië heeft inmiddels algemene bilaterale belastingverdragen gesloten met Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, de Russische Federatie en Oekraïne.

2. Verloop van de onderhandelingen

Met het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie ontstond in de relatie met Moldavië eind 1991 onduidelijkheid over de toepassing van de op 21 november 1986 totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (Trb. 1987, 45 en 152). Van Nederlandse zijde is daarop aan Moldavië voorgesteld het belastingverdrag met de voormalige Sovjet-Unie in de Nederlands-Moldavische relatie voortgezet toepassing te doen vinden. In afwachting van de Moldavische reactie op dit voorstel is in het Besluit van 29 juni 1992, nr. IFZ92/958, welk besluit is gewijzigd bij de Besluiten van 15 december 1994, nr. IFZ94/1443M en van 21 oktober 1996, nr. IFZ96/803U, goedgekeurd dat dit belastingverdrag voor wat Nederland betreft in de relatie tot Moldavië vooralsnog toegepast kon blijven worden. Met als reden dat het Moldavische belastingregime ingrijpend zou worden veranderd, heeft Moldavië in 1996 te kennen gegeven het Nederlandse voorstel niet te kunnen aanvaarden. Een en ander is formeel bevestigd in een in oktober 1996 tussen Nederland en Moldavië getekende gemeenschappelijke verklaring. Daarop is vervolgens in vorenbedoelde Besluit van 29 juni 1992, zoals dit Besluit sedert 21 oktober 1986 is gewijzigd bij de Besluiten van 2 juni 1997, nr. IFZ97/615M en van 19 september 1998, nr. IFZ98/1038M, goedgekeurd dat het belastingverdrag met de voormalige Sovjet-Unie voor wat Nederland betreft in de relatie tot Moldavië tot 1 januari 1998 toegepast kon blijven worden. Vanaf deze datum geldt in de Nederlands-Moldavische relatie alleen nog het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989.

Tegelijkertijd met het verwerpen van het Nederlandse voorstel tot voortgezette toepassing van het belastingverdrag met de voormalige Sovjet-Unie, heeft Moldavië verzocht, mede met het oog op de verdere ontwikkeling van economische relaties en het bevorderen van wederzijdse investeringen, om onderhandelingen te starten over een op eigen naam te sluiten verdrag met Nederland. Teneinde de verdragsloze situatie die aldus was ontstaan zo spoedig mogelijk te beëindigen, is Nederland aan dit verzoek tegemoet gekomen.

De inzet van de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals laatstelijk is vastgelegd in de notitie «Uitgangspunten op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht» (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4).

De onderhandelingen zijn aangekondigd bij persbericht van het Ministerie van Financiën van 28 mei 1997, nr. 97/097. Naar aanleiding van dit persbericht heeft de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden NV aangedrongen op opname in het verdrag van een vrijstelling van bronbelasting op interest die deze maatschappij uit Moldavië ontvangt.

Na één onderhandelingsronde van 15 tot en met 18 september 1997 en na enige schriftelijke correspondentie is in maart 1999 overeenstemming bereikt over het ontwerp voor een Nederlands-Moldavisch belastingverdrag. De structuur, de inhoud en de bewoordingen van het Verdrag stemmen in het algemeen overeen met het gebruikelijke patroon van de recent door het Koninkrijk voor Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Naar de mening van de eerste ondertekenaar weerspiegelen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen nagenoeg geheel worden gerealiseerd, waaronder kunnen worden genoemd:

– de woonplaats van pensioenfondsen (het tweede lid van onderdeel III van het Protocol);

– de activiteiten van een «tekenagent» worden niet aangemerkt als een vaste inrichting (onderdeel IV van het Protocol);

– de winsttoerekening ingeval van bedrijfsklare projecten (onderdeel VI van het Protocol);

– de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten en corresponderende winstcorrecties (artikel 9);

– een matiging van bronheffingspercentages voor dividend, interest en royalty's (het tweede lid van de artikelen 10, 11 en 12), met dien verstande dat voor bepaalde soorten dividenden en interest een vrijstelling van bronheffing geldt (het derde lid van de artikelen 10 en 11 alsmede onderdeel XI van het Protocol);

– de heffing in de voormalige woonstaat over de winst behaald met de vervreemding van aandelen behorende tot een zogenoemd aanmerkelijk belang (het vijfde lid van artikel 13);

– de bronstaatheffing over afkoopsommen van pensioenen en lijfrenten (het tweede lid van artikel 18) en de bronstaatheffing over sociale-zekerheidsuitkeringen (het derde lid van artikel 18);

– een saldo-bepaling overeenkomstig het Nederlandse standaardverdrag (artikel 21);

– de toepassing van de verrekeningsmethode voor bepaalde, aan een vaste inrichting toerekenbare, passieve inkomsten (het vierde lid van artikel 23);

– een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24); en

– een regeling betreffende de beslechting van geschillen omtrent de toepassing en interpretatie van het Verdrag (het vijfde lid van artikel 26).

Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Moldavië. Deze specifieke wensen, waarvoor in de Nederlandse belastingverdragen de nodige precedenten zijn, betreffen in het bijzonder het opnemen van toezichthoudende werkzaamheden op bouwwerken c.a. alsmede van het verlenen van diensten in het artikel voor vaste inrichtingen (artikel 5), het opnemen van de verhuur van containers cum annexis in het artikel voor zee- en luchtvaart (artikel 8) en het niet opnemen van een regeling inzake het verlenen van bijstand bij invordering. Met betrekking tot het verlenen van bijstand bij invordering is wel overeengekomen een afzonderlijk invorderingsverdrag te bespreken zodra de Moldavische nationale wetgeving en administratieve praktijk toepassing daarvan mogelijk maakt.

Hierna zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen uiteengezet worden.

3. Budgettaire gevolgen

Over de omvang van de budgettaire gevolgen valt, gezien de huidige stand van de investeringen, nog geen concrete indicatie te geven. Voor het Nederlandse bedrijfsleven zal het Verdrag bij toenemende activiteiten en investeringen in Moldavië positief uitwerken. De grenzen van de heffingsbevoegdheden van beide staten zijn in het Verdrag duidelijk vastgelegd en er is een goede basis gelegd voor overleg en geschillenbeslechting voor die situaties waarin de toepassing van het Verdrag desalniettemin tot problemen zou kunnen leiden.

4. Koninkrijkspositie

Het Verdrag wordt, wat het Koninkrijk betreft, aangegaan voor Nederland. In artikel 29 is evenwel, zoals gebruikelijk, bepaald dat het Verdrag hetzij in het geheel, hetzij gewijzigd, kan worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba. Indien tot uitbreiding wordt overgegaan, behoeft dit een afzonderlijk verdrag dat door het Koninkrijk ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba met Moldavië wordt aangegaan.

5. Artikelsgewijze toelichting

Belastingen waarop het verdrag van toepassing is (artikel 2)

Zoals hiervóór is opgemerkt, is het Moldavische belastingstelsel volop in ontwikkeling. Als uitvloeisel daarvan is de Moldavische belastingwetgeving met ingang van 1 januari 1998 ingrijpend gewijzigd.

Sinds die datum kent Moldavië een inkomstenbelasting van ondernemingen, een inkomstenbelasting van natuurlijke personen en een belasting op onroerende zaken. Van ondernemingen en natuurlijke personen die inwoners zijn van Moldavië wordt inkomstenbelasting geheven naar het wereldinkomen; zijn zij geen inwoner van Moldavië dan worden zij slechts in de inkomstenbelasting betrokken voor de in Moldavië behaalde inkomsten. Bij de heffing van inkomstenbelasting dient onderscheid te worden gemaakt tussen zogenoemde «actieve inkomsten», zoals winst en inkomsten uit arbeid, en «passieve inkomsten», zoals dividend, interest en royalty's. Actieve inkomsten worden belast naar een progressief tarief dat varieert van 20% tot 32%. Voor de hoogte van het tarief op passieve inkomsten dient onderscheid te worden gemaakt tussen de situatie waarin een inwoner van Moldavië passieve inkomsten verkrijgt van een andere inwoner van Moldavië en de situatie waarin een inwoner van Moldavië passieve inkomsten ontvangt van onderscheidenlijk betaalt aan een niet-inwoner van Moldavië. In de eerstbedoelde situatie worden dividenden belast naar een tarief van 0% en interest en royalty's naar een tarief van 20%. In de laatstbedoelde situatie worden dividenden en interest belast naar een tarief van 15% en royalty's naar een tarief van 2%.

De belasting op onroerende zaken bedraagt 0,3% over de kostprijs van de desbetreffende zaken. Voor grond geldt evenwel een vrijstelling.

Algemene begripsbepalingen (artikel 3)

Ingevolge het Moldavische nationale recht heeft een onderneming als zodanig rechtspersoonlijkheid. Een specifieke uitdrukking als «lichaam» of «rechtspersoon» wordt daarvoor in het Moldavische recht echter niet gebezigd. Teneinde buiten twijfel te stellen dat een dergelijke onderneming voor toepassing van het Verdrag als een lichaam in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, wordt aangemerkt, is aan de in deze bepaling opgenomen definitie op verzoek van Moldavië de zinsnede«elk juridisch lichaam» toegevoegd.

Inwoner (artikel 4 juncto onderdeel III van het Protocol)

Teneinde buiten twijfel te stellen dat als zodanig erkende pensioenfondsen die van belastingheffing zijn vrijgesteld, aanspraak kunnen maken op de voordelen van het Verdrag, is uitdrukkelijk bepaald dat dergelijke pensioenfondsen zijn aan te merken als inwoner in de zin van het Verdrag (onderdeel III van het Protocol). Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.2.5. van de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.»

Vaste inrichting (artikel 5 juncto onderdeel IV van het Protocol)

In het derde lid, onderdeel a, van artikel 5 is bepaald dat bij uitvoering van een bouwwerk en van constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden uitsluitend een vaste inrichting wordt aangenomen indien de duur daarvan 12 maanden overschrijdt. Op verzoek van Moldavië is opgenomen dat dit ook geldt voor daarmee verband houdende, toezichthoudende werkzaamheden, mits deze werkzaamheden op de plaats van uitvoering van het bouwwerk of de constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden worden verricht. Voorts hechtte Moldavië er sterk aan om in het derde lid, onderdeel b, van artikel 5, een afzonderlijke, op het VN-model gebaseerde, bepaling op te nemen op grond waarvan het verlenen van diensten geacht wordt een vaste inrichting te vormen indien de daarmee gemoeide werkzaamheden gedurende een tijdvak of tijdvakken van in totaal meer dan 12 maanden voortduren. Eenzelfde bepaling is opgenomen in het Nederlandse belastingverdrag met Kazachstan (Trb. 1996, 150).

In onderdeel IV van het Protocol is op verzoek van Nederland bepaald dat het louter vergemakkelijken van het sluiten (waaronder begrepen het louter tekenen) van overeenkomsten betreffende leningen en de levering van goederen of koopwaar worden beschouwd als activiteiten van voorbereidende en ondersteunende aard. Deze bepaling ziet op de gebruikmaking van (tussen)personen (zogenaamde «tekenagenten») die hand- en spandiensten verrichten ten behoeve van het sluiten of tekenen van bepaalde contracten. De bepaling vindt zijn oorsprong in het feit dat handelsovereenkomsten tussen de voormalige Sovjet-Unie en ondernemers van andere landen in de praktijk plachten te worden afgesloten in de Sovjet-Unie. Eenzelfde bepaling is eveneens opgenomen in het hiervoor vermelde belastingverdrag met Kazachstan (Trb. 1996, 150).

Inkomsten uit onroerende zaken (artikel 6 juncto onderdeel V van het Protocol)

In onderdeel V van het Protocol is de gebruikelijke, door Nederland voorgestelde, bepaling opgenomen krachtens welke, in overeenstemming met het bepaalde in het eerste lid, onderdeel c, onder 2, en het derde lid van artikel 49 van de Wet op de inkomstenbelasting 19641, het bezit van exploratie- en exploitatierechten, met inbegrip van belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit exploratie of exploitatie, fictief worden aangemerkt als het bezit van onroerende zaken die zijn gelegen in de verdragsluitende Staat waartoe de zeebodem en ondergrond behoren waarop deze rechten betrekking hebben en tevens als behorend tot het vermogen van een vaste inrichting die in die Staat is gevestigd. Hiermee wordt zeker gesteld dat inkomsten die uit dergelijke rechten worden getrokken en winst die met de vervreemding van dergelijke rechten wordt behaald, aan de bronstaat ter belastingheffing toekomt. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.4.4. van de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht».

Winst uit onderneming (artikel 7 juncto onderdeel VI en VII van het Protocol)

Op verzoek van Moldavië volgt de tekst van het derde lid van artikel 7 van het Verdrag, betreffende de aftrek van kosten op de winst van een vaste inrichting, die van de overeenkomstige bepaling van het VN-model. Aangezien deze tekst slechts een meer uitgebreide beschrijving geeft van de bedoeling van deze bepaling, is met deze Moldavische wens akkoord gegaan.

Overeenkomstig het Nederlandse verdragsbeleid is in onderdeel VI van het Protocol een interpretatieve bepaling omtrent bedrijfsklare projecten (turnkey-projecten) opgenomen. Voorts is op Nederlands voorstel in onderdeel VII van het Protocol de bepaling opgenomen dat op vergoedingen voor technische diensten of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard de bepalingen van artikel 7 of 14 van het Verdrag van toepassing zijn. Daarmee wordt bereikt dat deze vergoedingen in beginsel niet kunnen worden aangemerkt als royalty's in de zin van artikel 12 van het Verdrag. Voor een nadere toelichting op deze bepalingen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3.1.4.2. en 4.3.1.4.5. van de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht».

Zee- en luchtvaart (artikel 8)

In het derde lid, onderdeel b, van artikel 8 van het Verdrag is op verzoek van Moldavië verdere uitbreiding gegeven aan de voordelen waarover krachtens het eerste lid van dit artikel het heffingsrecht is voorbehouden aan de verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de zee- of luchtvaartonderneming is gelegen. Deze voordelen omvatten, naast voordelen verkregen uit de verhuur van schepen en luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning, daardoor ook voordelen verkregen uit het gebruik, het onderhoud en de verhuur van containers, daaronder begrepen opleggers, aanhangwagens en daarmee samenhangende uitrusting voor het vervoer van containers, gebezigd voor het vervoer van goederen of koopwaar. Eenzelfde bepaling is eveneens opgenomen in het Nederlandse belastingverdrag met Oekraïne (Trb. 1995, 285).

Gelieerde ondernemingen (artikel 9)

Overeenkomstig het Nederlandse verdragsbeleid is in het eerste lid van artikel 9 een zogenoemde costsharing-bepaling opgenomen. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.4.3. van de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht».

Dividenden (artikel 10 juncto onderdeel VIII, IX en X van het Protocol)

In overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid heeft Nederland voor dividenden op deelnemingen van ten minste 10% een bronheffing van 0% en voor overige dividenden een bronheffing van 15% voorgesteld. Met een bronheffing van 15% voor overige dividenden kon Moldavië instemmen, voor deelnemingsdividenden werd om budgettaire redenen echter een bronheffing van 5% bepleit. Bij wijze van compromis zijn uiteindelijk bronheffingstarieven van 0%, 5% en 15% voor dividenden overeengekomen. Het tarief van 0% is, conform het bepaalde in het derde lid van artikel 10 van het Nederlandse belastingverdrag met Oekraïne (Trb. 1995, 285), van toepassing ingeval sprake is van een directe deelneming van ten minste 50% in het kapitaal van de uitdelende vennootschap, mits in het kapitaal van die uitdelende vennootschap een investering van minimaal 300 000 Amerikaanse dollars of de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta van de verdragsluitende staten is gedaan, alsmede ingeval de investering van de deelnemende vennootschap in de uitdelende vennootschap is gegarandeerd of verzekerd door de regering of de centrale bank van de Staat van vestiging van die deelnemende vennootschap dan wel door enig agentschap dat of enige instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) die eigendom is of wordt beheerst door die regering (derde lid van artikel 10). Het tarief van 5% is van toepassing ingeval sprake is van een directe deelneming van ten minste 25% in het kapitaal van de uitdelende vennootschap. Het tarief van 15% is van toepassing in alle overige gevallen.

Omdat onder de Moldavische nationale wetgeving voordelen uit winstdelende obligaties worden beschouwd als interest zijn de winstdelende leningen overeenkomstig het OESO-model-verdrag 1992/1995 uitgesloten van de definitie van dividend (het zesde lid van artikel 10) en opgenomen in het vijfde lid van artikel 11. In verband daarmee is in onderdeel VIII van het Protocol bepaald dat Nederland conform de Nederlandse nationale wet inkomsten uit winstdelende obligaties onder het Verdrag als dividend kan behandelen.

Interest (artikel 11 juncto onderdeel IX en XI van het Protocol)

Ingevolge de Moldavische nationale wetgeving dient op interest die een inwoner van Moldavië betaalt aan een niet-inwoner 15% belasting te worden ingehouden. In eerste aanleg wenste Moldavië dit percentage, hoofdzakelijk vanwege budgettaire redenen, onder het Verdrag niet verder te verlagen dan tot 10. Daartegenover is van Nederlandse zijde, mede gezien de afwezigheid van een bronheffing op interest in Nederland, sterk aangedrongen om geen bronheffing op interest in het Verdrag op te nemen. Bij wijze van compromis is uiteindelijk overeengekomen om een bronheffing van 5% en een vrijstelling voor een aantal belangrijke categorieën van interest in het Verdrag op te nemen. Deze vrijstellingen betreffen interest die is betaald aan of door de overheid, de centrale bank of een lagere overheid, interest die is betaald ter zake van leningen die zijn goedgekeurd door de regering van de verdragsluitende Staat waarvan de schuldenaar van de interest inwoner is of ter zake van leningen die zijn gegarandeerd of verzekerd door de regering, de centrale bank of door enig agentschap dat of enige instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) die eigendom is of wordt beheerst door de regering van een verdragsluitende Staat (het derde lid van artikel 11) en interest die is betaald ter zake van handelskredieten (onderdeel XI van het Protocol). Met deze vrijstellingen is tevens tegemoetgekomen aan de wens die de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden NV naar aanleiding van het persbericht van 28 mei 1997, nr. 97/097, heeft geuit.

Royalty's (artikel 12 juncto onderdeel IX van het Protocol)

Ingevolge de Moldavische nationale wetgeving dient op royalty's die een inwoner van Moldavië betaalt aan een niet-inwoner 2% belasting te worden ingehouden. Moldavië wenste deze nationale wetgeving met betrekking tot royalty's onder het Verdrag te consolideren. Voorts wenste Moldavië het royalty-begrip van het derde lid van artikel 12 nader te omschrijven met betrekking tot vergoedingen wegens het (recht van) gebruik van auteursrechten op computerprogramma's. Mede in het licht van de overige bepalingen van het Verdrag is Nederland met het Moldavische voorstel terzake akkoord gegaan.

Vermogenswinsten (artikel 13 juncto onderdeel X van het Protocol)

Door Moldavië is ingestemd met de Nederlandse wens een voorziening te treffen tegen het ontgaan van belasting over de winst behaald met de vervreemding van aandelen behorende tot een zogenoemd aanmerkelijk belang. Met de in het vijfde lid van artikel 13 neergelegde regeling kunnen voormalige inwoners van een verdragsluitende Staat tot en met 10 jaar na hun emigratie naar de andere verdragsluitende Staat worden belast in de eerstbedoelde Staat waar het lichaam is gevestigd voor door hen behaalde winst met de vervreemding van aandelen in dat lichaam. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3. van de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht».

Voorts is in onderdeel X van het Protocol een bepaling opgenomen op grond waarvan voordelen uit de (gedeeltelijke) liquidatie van een vennootschap en uit de inkoop van eigen aandelen door een vennootschap conform de Nederlandse nationale wet niet als vermogenswinsten worden behandeld maar als dividenden.

Pensioenen, lijfrenten en sociale-zekerheidsuitkeringen (artikel 18 juncto onderdeel XIII van het Protocol)

Ingevolge het eerste lid van artikel 18 geldt voor termijnen van pensioenen en lijfrenten zoals gebruikelijk een woonstaatheffing. De door Nederland verlangde bronstaatheffing met betrekking tot afkoopsommen van pensioenen en lijfrenten (het tweede lid van artikel 18) en met betrekking tot sociale-zekerheidsuitkeringen (het derde lid van artikel 18) ontmoette bij Moldavië geen bezwaar.

Omdat pensioenen en lijfrenten, waaronder te begrijpen afkoopsommen van pensioenen en lijfrenten, ingevolge de nationale wetgeving van Moldavië ten tijde van de van 15 tot en met 18 september 1997 gehouden onderhandelingsronde van belastingheffing zijn vrijgesteld, is op Nederlands verzoek in onderdeel XIII van het Protocol vastgelegd dat Nederland zijn nationale wetgeving ten aanzien van dergelijke uitkeringen onverkort mag toepassen, totdat de bevoegde autoriteit van Moldavië de bevoegde autoriteit van Nederland heeft bericht dat Moldavië de bedoelde uitkeringen, ingevolge de Moldavische wetgeving, kan belasten. Inmiddels heeft de bevoegde autoriteit van Moldavië bericht dat de Moldavische nationale wetgeving per 1 januari 1998 zodanig is gewijzigd dat uitkeringen als de onderhavige niet langer van belastingheffing zijn vrijgesteld. Dit betekent derhalve dat onderdeel XIII van het Protocol de facto zijn betekenis heeft verloren.

Vermogen (artikel 22 juncto onderdeel XIV van het Protocol)

Als gevolg van de omstandigheid dat Moldavië geen vermogensbelasting kent en de Wet op de vemogensbelasting 1964 ingevolge artikel 11.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 met ingang van 1 januari 2001 wordt ingetrokken, zal de onderhavige bepaling in de praktijk slechts betekenis hebben indien tenminste een van beide Staten (opnieuw) een vermogensbelasting invoert.

Vermijding van dubbele belasting (artikel 23 juncto onderdeel XIV van het Protocol)

In het eerste tot en met het vierde lid van artikel 23 is vastgelegd op welke wijze Nederland een vermindering dient te verlenen ter voorkoming van dubbele belasting. Deze bepalingen zijn in overeenstemming met het verdragsbeleid zoals is toegelicht in paragraaf 4.3.1.3. en 4.3.4.4. van de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht».

Moldavië hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting uitsluitend de verrekeningsmethode (het vijfde lid van artikel 23).

Werkzaamheden buitengaats (artikel 24 juncto onderdeel III van het Protocol)

Overeenkomstig Nederlands verdragsbeleid is in het Verdrag een bijzondere regeling opgenomen met betrekking tot winsten en inkomsten die samenhangen met de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen buitengaats. Voor een algemene toelichting op deze regeling wordt verwezen naar de schriftelijke beantwoording van technische vragen naar aanleiding van de notitie «Internationaal fiscaal (verdrags)beleid» (Kamerstukken II 1996/97, 25 087, nr. 3, blz. 5–6) en paragraaf 4.3.1.4.4. van de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht».

Non-discriminatie (artikel 25)

Op verzoek van Moldavië is in het tweede lid van artikel 25 de bepaling inzake staatlozen uit het OESO-modelverdrag 1992/1995 opgenomen. Het Moldavische verzoek was ingegeven door het feit dat men in Moldavië relatief veel met staatlozen te maken heeft.

Regeling voor onderling overleg (artikel 26)

In het vijfde lid van artikel 26 is op verzoek van Nederland de mogelijkheid gecreëerd om geschillen over de toepassing of interpretatie van het Verdrag, die in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de Staten niet kunnen worden opgelost, te beslechten via een arbitrageprocedure. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 3.4. van de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht».

Uitwisseling van inlichtingen (artikel 27)

In verband met de arbitragebepaling van het vijfde lid van artikel 26 is in het eerste lid van artikel 27 vastgelegd dat de verdragsluitende Staten een arbitragecommissie de benodigde informatie kunnen verstrekken. De leden van een arbitragecommissie zijn gehouden deze informatie vertrouwelijk te behandelen.

Inwerkingtreding en beëindiging (artikelen 30 en 31)

Het Verdrag bevat de gebruikelijke bepalingen voor de inwerkingtreding en beëindiging van het Verdrag.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Met ingang van 1 januari 2001, het vijfde lid van artikel 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Naar boven