27 494
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten (eurovalsemunterij)

nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID VAN OVEN

Ontvangen 27 maart 2001

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel D, artikel 213 wordt de zinsnede «gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie» vervangen door: gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vierde categorie.

Toelichting

De in deze strafbepaling voorgestelde straf (een jaar of geldboete van f 10 000) volstaat niet. Op het strafbare feit als omschreven in art. 209 staat negen jaar of f 100 000. In art. 213 gaat het om een geprivilegieerde versie van (een gedeelte van) het in art. 209 omschreven strafbare feit.

Wezenlijk onderscheidt het zich daarvan slechts doordat de uitgever in de zin van art. 209 vanaf het tijdstip van vervaardiging of ontvangst met de valsheid bekend was, terwijl de uitgever in de zin van art. 213 pas na ontvangst met de valsheid bekend raakte. Zijn animus was dus niet van begin af aan pervers maar eerst tijdens de rit. Voor wat betreft het effect op het maatschappelijk verkeer maakt dat overigens niet uit: het slachtoffer van de valsgelduitgifte in de zin van art. 213 is er niet beter aan toe dan het slachtoffer van de valsgelduitgifte in de zin van art. 209.

Een verhouding 9:1 voor wat betreft de op te leggen maximumstraf doet aan deze verhouding geen recht. De onderlinge verhouding van beide strafbare feiten laat zich vergelijken met die tussen diefstal (maximumstraf: vier jaar) en verduistering (maximumstraf: drie jaar).

Een maximumstraf van vier jaar of een geldboete van f 25 000 doet meer recht aan de onderlinge strafwaardigheid.

Van Oven

Naar boven