27 491
Goedkeuring van de op 21 juni 1999 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen en wijziging van de Vreemdelingenwet

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

IALGEMEEN2
1.1Inleiding2
1.2Overzicht gehele pakket aan akkoorden3
   
IIARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING5
IBasisbepalingen (Artikel 1 t/m 9)5
IIAlgemene en slotbepalingen (Artikel 10 t/m 25)10
Bijlage IVrij verkeer van personen15
IAlgemene bepalingen (Artikel 1 t/m 5)15
IIWerknemers in loondienst (Artikel 6 t/m 11)18
IIIZelfstandigen (Artikel 12 t/m 16)19
IVVerlenen van diensten (Artikel 17 t/m 23)21
VPersonen die geen economische activiteit uitoefenen (Artikel 24)22
VIVerwerving van onroerend goed (Artikel 25)23
VIIOvergangsbepalingen en ontwikkeling van de Overeenkomst (Artikel 26 t/m 34)23
Bijlage IICoördinatie van de sociale zekerheidsstelsels27
Bijlage IIIWederzijdse erkenning van beroepskwalificaties (diploma's, certificaten en andere titels)30
   
IIIWIJZIGING VAN DE VREEMDELINGENWET30
a.De Vreemdelingenwet30
b.De Vreemdelingenwet 200030
   
IVKONINKRIJKSPOSITIE30

I ALGEMEEN

1.1 INLEIDING

Het onderhavige verdrag tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondstaat (Zwitserland), anderzijds, over het vrije verkeer van personen regelt de vrije toegang van onderdanen van de EU-landen en Zwitserland tot elkaars grondgebied. Ook regelt het toegang tot economische activiteit waaronder het verlenen van diensten. Dit verdrag is onderdeel van een zevental verdragen dat door de EG met Zwitserland wordt gesloten (zie: Raadsdocument 8209/99 van 3 juni 1999, COM(99) 229 def./2). De overige verdragen behoren alle tot het terrein van de Gemeenschapscompetentie.

Uitgangspunt van het verdrag is dat de verdragsluitende partijen hun nationale toelatingsbeleid ten aanzien van onderdanen van derde landen niet op elkaars onderdanen zullen toepassen. Met de term onderdaan wordt bedoeld een staatsburger van één van de verdragsstaten. Het betreft derhalve personen die de nationaliteit van de EU-lidstaten of van Zwitserland bezitten. Bij de Overeenkomst is uitgegaan van de bepalingen met betrekking tot het vrij verkeer van personen, zoals neergelegd in titel III en IV van het op 2 oktober 1997 te Amsterdam totstandgekomen Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten (Trb. 1998, 11). Aangezien de Overeenkomst totstandgekomen is tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Zwitserland, anderzijds, gaat het hier in feite om een uitbreiding van de hierboven bedoelde bepalingen van het Verdrag van Amsterdam tot Zwitserland.

Ingevolge het verdrag is het aan onderdanen van de verdragsluitende partijen toegestaan om op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens de Overeenkomst, dan wel de toelating is geweigerd op grond van een actuele bedreiging voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Onderdanen van de verdragsluitende partijen ontlenen hun aanspraak op verblijf rechtstreeks aan het verdrag. Het verblijfsrecht van deze onderdanen ontstaat en vervalt van rechtswege. De afgifte van een verblijfsdocument aan hen heeft daarom een louter declaratoire werking, oftewel de verblijfskaart is slechts een bevestiging van de status die van rechtswege is verkregen. Voor toelating tot het grondgebied is in beginsel alleen een geldig identiteitsbewijs en geen visum nodig.

Onder artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet vallen ingevolge de definitie in artikel 1 van die wet onderdanen van de EU-lidstaten en hun gezinsleden evenals onderdanen van de staten die partij zijn bij het verdrag betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-verdrag). Aangezien Zwitserland tot geen van die beide categorieën staten behoort, is genoemde bepaling van de Vreemdelingenwet niet van betekenis voor de toelating van Zwitserse onderdanen in Nederland, en zouden zij hun aanspraak op toelating rechtstreeks en uitsluitend aan het onderhavige verdrag ontlenen. Omdat in de nationale wetgeving terzake dan onduidelijkheid zou bestaan, wordt in de onderhavige goedkeuringswet tevens voorzien in een aanvulling van de Vreemdelingenwet, waarmee het recht van Zwitserse onderdanen op onbeperkt verblijf in Nederland wordt bevestigd. Deze wijziging van de Vreemdelingenwet wordt onder hoofdstuk III hierna toegelicht.

Voor onderdanen van de verdragsluitende partijen en hun gezinsleden, die geen verblijfsrecht aan de bepalingen van het verdrag kunnen ontlenen, gelden onverkort de overige bepalingen van de Vreemdelingenwet en het geldende toelatingsbeleid. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de onderdaan die toelating tot Nederland beoogt in het kader van gezinsvorming of -hereniging.

1.2 OVERZICHT GEHELE PAKKET AAN AKKOORDEN

Het pakket van zeven akkoorden

Nadat Zwitserland zich in 1992 bij referendum tegen deelname aan de Europese Economische Ruimte had uitgesproken, besloten de EU en Zwitserland de onderlinge betrekkingen te intensiveren door de sluiting van een zevental sectoriële akkoorden, te weten op de terreinen vrij verkeer van personen, landbouw, landtransport, luchttransport, overheidsaanbestedingen, wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling en onderzoek en ontwikkeling.

Het mandaat voor de onderhandelingen werd vastgesteld door de Raad op 31 oktober 1994. Uitdrukkelijk heeft de Raad destijds aangegeven dat het pakket akkoorden als één geheel moest worden gezien: er moest derhalve in de onderhandelingen een evenwicht worden bereikt, zowel binnen ieder akkoord als tussen de akkoorden onderling. Het politieke akkoord dat de Raad in december 1998 bereikte, betrof dan ook het gehele pakket aan akkoorden; ook de parafering en ondertekening van de akkoorden vond voor alle akkoorden op het zelfde moment plaats: 26 februari 1999, resp. 21 juni 1999.

Het akkoord op het terrein van het vrij verkeer van personen kan dus niet in zijn isolement worden bezien. Hoewel deze memorie slechts één akkoord betreft, volgt om die reden hieronder een beknopte weergave van het totale onderhandelingsresultaat.

Vrij verkeer van personen

Dit verdrag legt het vrij verkeer van personen vast volgens de regels van het acquis. Dat betekent dat de wederzijdse rechten van toegang, verblijf, arbeid en vestiging zijn gebaseerd op het principe van gelijke behandeling en non-discriminatie naar nationaliteit. Zwitserland heeft toegezegd ook op het gebied van de sociale zekerheid het acquis toe te zullen passen. Het akkoord heeft in eerste instantie een duur van vijf jaar, waarin Zwitserland nog quota kan hanteren. Behoudens opzegging door één der partijen wordt het akkoord daarna automatisch voor onbepaalde duur verlengd. Beperking van de instroom van personen is dan nog slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk. Vanaf het twaalfde jaar zijn beperkende maatregelen in het geheel niet meer toegestaan.

Landbouw

Dit akkoord voorziet in wederzijdse tariefreducties en vermindering van non-tarifaire belemmeringen op fytosanitair en veterinair terrein. Zwitserland heeft behoorlijke concessies aangeboden ter verruiming van de markttoegang. Het heeft onder andere concessies gedaan ten aanzien van de invoer van snijbloemen. Nederland zal hier als belangrijke bloemenexporteur naar Zwitserland van profiteren. Voorts is overeengekomen om de wederzijds exportsubsidies voor kaas in vijf jaar af te bouwen.

Landtransport

Dit akkoord verandert de bestaande situatie in het wegvervoer door de Alpen in gunstige zin, zowel vanuit economisch als milieuperspectief. Door dit akkoord wordt Zwitserland geleidelijk opengesteld voor vrachten boven de 28 ton. Hierdoor hoeven zware vrachtwagens niet langer om te rijden. Sterker vervuilende vrachtwagens zullen meer gaan betalen dan schonere. Het gecombineerd weg/spoorvervoer wordt gestimuleerd. De Zwitserse instemming met dit akkoord werd mogelijk nadat op 29 november 1998 een referendum positief was uitgevallen over de financiering van de «Neue Alpen Transversale», nieuwe spoortunnels door de Alpen. Er is een maximum gesteld aan de tol die Zwitserland kan heffen. De werktijden van het douanepersoneel zullen worden verruimd, waardoor de wachttijden aan de grens korter zullen worden. Bovendien is er een betere regeling voor transport van bederfelijke waar.

Luchtvaart

Zwitserland zal na twee jaar binnen de EU het vijfde vrijheidsrecht krijgen (transport tussen twee lidstaten van de Unie).

Overheidsaanbestedingen

Dit akkoord voorziet in de wederzijdse liberalisering van die sectoren die niet door de op 15 april 1994 te Marrakesh tot stand gekomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO; Trb. 1994, 235) zijn gedekt, inclusief alle sectoren die door EG-verordeningen zijn gedekt.

Wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling

Dit akkoord voorziet in volledige wederzijdse erkenning van overeenstemmings-beoordelingsprocedures waaraan producten moeten worden onderworpen om markttoegang te verkrijgen. Het doel hiervan is het handelsverkeer tussen partijen te vergemakkelijken door te vermijden dat dergelijke procedures tweemaal worden uitgevoerd.

Onderzoek en ontwikkeling

Zwitserland neemt volwaardig deel aan het op 22 december 1998 aangenomen Vijfde Kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie 1998–2002 (PbEG L 26), hierna het «Vijfde Kaderprogramma» genoemd.

In de onderhandelingen over het verdrag inzake het vrij verkeer van personen is het uitgangspunt geweest dat Zwitserland de standaard van het acquis communautaire zou moeten overnemen. De onderhandelingen betroffen dan ook voornamelijk de overgangsbepalingen. In 1996 kwam een compromis tot stand dat door de Algemene Raad van 6 december van dat jaar werd goedgekeurd. Sindsdien lagen de hoofdlijnen van het verdrag vast.

Nederland betreurt het dat binnen de EU geen consensus kon worden bereikt over de aanvankelijk voorziene gezamenlijke verklaring over asiel- en migratiebeleid, noch over een terugen overnameclausule. Materieel is het ontbreken van dit element voor Nederland geen bezwaar omdat er geen problemen met Zwitserland op dit terrein bestaan. In feite is Zwitserland, zeker in relatie tot andere lidstaten van de EU, demandeur. In het licht van het principiële beleid om de kwestie van terug- en overname standaard in alle externe akkoorden te regelen, heeft Nederland er evenwel in Raadskader bij herhaling – vergeefs – op aangedrongen dat de terug- en overnameclausule zou worden ingebracht in de onderhandelingen.

Gegeven het uitgangspunt dat de zeven akkoorden een ondeelbaar pakket vormen, is in ieder akkoord een zogenaamde «guillotine-clausule» opgenomen (artikel 25). Die houdt in dat wanneer een akkoord onverhoopt dooréén der partijen zou worden verworpen (bijvoorbeeld doordat het wordt afgewezen bij een referendum), geen van de akkoorden in werking treedt.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

I Basisbepalingen

Artikel 1 Doel

Dit artikel noemt de doelstellingen van het akkoord: regeling van het wederzijds recht op toegang, verblijf, werk en vestiging van economisch actieven en niet-actieven; gedeeltelijke liberalisering van dienstverlening; en het principe van «gelijke behandeling.»

Artikel 2 Non-discriminatie

In dit artikel wordt een non-discriminatie-clausule verwoord. Dat betekent dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen Zwitsers en EU-onderdanen. Artikel 2 en artikel 9 van de bijlage zijn in overeenstemming met de EU- en Nederlandse wetgeving.

Artikel 3 Recht op toegang tot het grondgebied

Dit artikel geeft samen met hoofdstuk I van bijlage I bij het verdrag de bepalingen weer met betrekking tot de toegang tot en het verlaten van het grondgebied van onderdanen van een overeenkomstsluitende partij en hun gezinsleden.

Voor wat de wetgeving met betrekking tot de arbeid als zelfstandige betreft, kan worden verwezen naar de toelichting bij de vrijheid van vestiging. Bij vestiging gaat het immers om werkzaamheden anders dan in loondienst. Ook in hoofdstuk III van bijlage 1 wordt nader ingegaan op de positie van zelfstandigen.

Artikel 4 Recht op verblijf en toegang tot een economische activiteit

Dit artikel bepaalt dat het recht op verblijf en op toegang tot een economische activiteit wordt gewaarborgd, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 10 inzake overgangsbepalingen en ontwikkeling van de Overeenkomst en overeenkomstig het bepaalde in bijlage I.

Uit artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen blijkt dat het verbod om een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland arbeid te laten verrichten niet van toepassing is op een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellings-vergunning niet mag worden verlangd. De onderhavige Overeenkomst is een verdrag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen, zodat personen met de Zwitserse nationaliteit, op grond hiervan, vrije toegang zullen hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen zal van een en ander in de Staatscourant mededeling worden gedaan.

Op het te waarborgen recht op vrije toegang tot werkzaamheden in loondienst geldt, blijkens bijlage I bij de onderhavige Overeenkomst, artikel 10, een uitzondering. Onderdanen van een overeenkomstsluitende partij kunnen worden uitgesloten van overheidsambten die verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de staat of van andere overheden te behartigen (bijlage I, artikel 10). Deze uit het EG-verdrag overgenomen beperking op het vrij werknemersverkeer is conform de door het EG-Hof gegeven definitie van betrekkingen in overheidsdienst.

Artikel 5 Dienstverlening

Aan dienstverleners en dienstontvangers wordt het recht verleend om per kalenderjaar gedurende negentig dagen op het grondgebied van de wederpartij te verblijven om een dienst te verlenen. Tot negentig dagen is het verblijf is niet onderworpen aan visumbeperkingen. Evenmin is dit verblijf beperkt tot bepaalde sectoren. De vrijheid van dienstverlening onder dit akkoord is dus tegelijkertijd zowel ruimer als beperkter dan onder de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake de handel in diensten (Trb. 1994, 235, blz. 304 e.v.; «General Agreement on Trade and Services», hieronder aangeduid als «GATS»). De regeling van dienstverlening in het akkoord tussen Zwitserland en de EU is beperkter dan de invulling van het begrip dienstverlening in het gemeenschapsrecht, doordat de duur in beginsel tot negentig dagen is beperkt.

Tussen dienstverlening en vestiging bestaat een nauw verband. Bij vestiging gaat het om werkzaamheden anders dan in loondienst. Het betreft hier dus economische activiteiten door zelfstandigen en ondernemingen. Kenmerkend voor vestiging is, dat de aanwezigheid duurzaam is. Dienstverlening onderscheidt zich van vestiging doordat een dienstverlener of dienstontvanger zich tijdelijk op het grondgebied van een andere lidstaat begeeft. Wanneer er echter sprake is van dienstverlening voor een langere periode, gaat dienstverlening over in vestiging. Zonder het recht van vestiging is het niet mogelijk om het recht van dienstverlening voor langere tijd te effectueren.

Artikel 6 Verblijfsrecht voor personen die geen economische activiteit uitoefenen

Personen die geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan andere bepalingen van de Overeenkomst, komen voor toelating in aanmerking, indien en zolang zij zelfstandig over toereikende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van de openbare kas. Betrokkenen dienen tevens te beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico's dekt.

Zij dienen aan te tonen dat zij zelfstandig en duurzaam beschikken over middelen van bestaan, die ten minste gelijk zijn aan het bestaansminimum in de zin van de Algemene Bijstandswet, dat wil zeggen ten minste het netto normbedrag voor de desbetreffende categorie (alleenstaande, echtparen/gezinnen). De bron waaruit deze middelen komen (bij voorbeeld uit een erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering of pensioen) is niet van belang, mits de onderdaan daadwerkelijk over de middelen of het recht op (periodieke) uitkering ervan beschikt. Een toezegging van een partner is hiertoe niet voldoende.

De geldigheidsduur van het verblijfsdocument bedraagt in beginsel vijf jaren en wordt telkenmale met vijf jaren verlengd, indien en zolang aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. Op het document dient de volgende aantekening te worden geplaatst: «Bij beroep op de publieke middelen vervalt het verblijfsrecht».

Studenten

Studenten, die geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan één van de andere bepalingen van de Overeenkomst, komen voor toelating in aanmerking voor de duur van hun opleiding, indien en zolang zij zijn ingeschreven bij een erkende onderwijsinstelling of opleidingsinstituut of als hoofdbezigheid hier te lande een beroepsopleiding volgen en beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico's dekt.

De geldigheidsduur van het verblijfsdocument is beperkt tot de duur van de opleiding, dan wel tot een jaar indien de opleidingsduur langer is dan een jaar, in welk geval de geldigheid van de verblijfskaart ieder jaar kan worden verlengd. Op het document dient de volgende aantekening te worden gemaakt: «Bij beroep op de publieke middelen vervalt het verblijfsrecht».

Het begrip «beroepsopleiding» moet hier ruim geïnterpreteerd worden. Een beroepsopleiding is iedere onderwijsvorm die opleidt voor een speciaal beroep, vak of betrekking of die een bijzondere bekwaamheid verleent om een dergelijk beroep uit te oefenen, ongeacht de leeftijd en het opleidingsniveau van leerling of student, zelfs indien er in het studieprogramma algemene vakken zijn opgenomen (een universitaire studie valt ook onder dit begrip). Ook stage valt hieronder, wanneer er een lage stagevergoeding tegenover staat en er geen sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid.

De student dient voorts aannemelijk te maken dat hij beschikt over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van de openbare kas. Aangezien hij dit niet hoeft aan te tonen, volstaat hier een ondertekende verklaring van ouders of verzorgers of van de student zelf.

Studenten, die hun verblijfsrecht ontlenen aan deze Overeenkomst, hebben geen recht op een studiebeurs op grond van de Wet op de Studiefinanciering om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij kunnen evenals EU-onderdanen wel in aanmerking komen voor vergoeding van les- en collegegelden.

Artikel 7 Andere rechten

Krachtens dit artikel, onder a, van de Overeenkomst hebben de onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen recht op gelijke behandeling als de eigen onderdanen

a. ten aanzien van de toegang tot een economische activiteit en de uitoefening daarvan, en

b. ten aanzien van de levensomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.

Deze rechten zijn verder uitgewerkt in de artikelen 9 (voor wat betreft werknemers en hun gezinsleden) en 15 (voor wat betreft zelfstandigen) van de bij de Overeenkomst behorende bijlage I.

Toegespitst op de Nederlandse situatie kan hierover het volgende worden opgemerkt. De toegang van vreemdelingen tot de Nederlandse arbeidsmarkt wordt in Nederland bepaald door de Wet arbeid vreemdelingen. Krachtens deze wet mag een werkgever een vreemdeling slechts in Nederland arbeid doen verrichten indien daarvoor een tewerkstellingsvergunning is verleend. Deze vergunning wordt geweigerd indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend arbeidsaanbod beschikbaar is.

Uit artikel 7, onder a, vloeit voort dat – na de in artikel 10 geregelde overgangsperiode – een tewerkstellingsvergunning niet meer mag worden geëist ten aanzien van personen met de Zwitserse nationaliteit. Zoals in de toelichting op artikel 4 gesteld, houdt artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen reeds in dat het vereiste van een tewerkstellingsvergunning krachtens die wet niet geldt, voor zover zulks voortvloeit uit een overeenkomst met een andere mogendheid.

Het beginsel van gelijke behandeling naar nationaliteit op het gebied van de arbeidsvoorwaarden is in Nederland reeds vastgelegd in artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling. Artikel 9 van die wet voorziet ook in de nietigheidssanctie, als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de bij de Overeenkomst behorende bijlage I. Op het gebied van de arbeidsvoorwaarden (zie onder meer Burgerlijk Wetboek, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet) en de arbeidsomstandigheden (zie o.m. Arbeidsomstandighedenwet) bevat de Nederlandse wetgeving geen bepalingen welke een ongelijke behandeling naar nationaliteit inhouden. Ook vakbondsrechten en het recht van vertegenwoordiging in ondernemingsraden (artikel 9, vijfde lid, van de bijlage bij de Overeenkomst) komen in Nederland gelijkelijk aan Nederlanders en vreemdelingen toe.

Onderdeel b, dat in Bijlage I, artikel 8, nader wordt uitgewerkt, garandeert het recht op professionele en geografische mobiliteit op het gehele grondgebied van het ontvangende land. Werknemers met de Zwitserse nationaliteit zijn derhalve evenals Nederlandse onderdanen, onderdanen van een ander EU-land en rechtmatig in Nederland verblijvende en vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt toegelaten vreemdelingen, vrij om te veranderen van werkgever, van dienstverband en van beroep, om werkzaamheden in loondienst te verwisselen voor werkzaamheden als zelfstandige alsmede vrij om te veranderen van arbeids- en verblijfplaats.

Onderdeel c omvat het recht om na beëindiging van een economische activiteit het verblijf op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij voort te zetten. In bijlage I, artikel 4, wordt overeenkomstig artikel 16 van de Overeenkomst, naar verordening nr. 1251/70 en richtlijn 75/34 verwezen ter nadere regeling van dit recht.

Uit bijlage I, artikel 2, blijkt voorts dat onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen gerechtigd zijn hun verblijf voort te zetten na afloop van een dienstverband van minder dan een jaar, teneinde daar werk te zoeken en gedurende een redelijke termijn, die zes maanden mag duren, te verblijven, zodat zij kennis kunnen nemen van de arbeidsmogelijkheden die met hun beroepskwalificaties overeenstemmen, en in voorkomend geval het nodige kunnen doen om een arbeidsplaats te verwerven. Werkzoekenden hebben daarbij op het grondgebied van de ontvangende partij recht op dezelfde bijstand als door het arbeidsbureau van dat land wordt verleend aan de eigen onderdanen. Zij kunnen gedurende dit verblijf worden uitgesloten van sociale bijstand. De onderhavige bepaling strookt aldus volledig met de bestaande uitvoeringspraktijk die geldt ten aanzien van EU-onderdanen.

Onderdeel d bevat een bepaling voor gezinsleden. Deze term wordt nader gedefinieerd in artikel 3 van Bijlage 1.

Uit onderdeel e blijkt dat de gezinsleden – ongeacht hun nationaliteit – eveneens gerechtigd zijn om een economische activiteit uit te oefenen. Dit stemt overeen met het hier te lande bestaande systeem, dat erop neerkomt dat de personen die zijn toegelaten voor verblijf bij een in Nederland woonachtige Nederlander of een vreemdeling, dezelfde toegang tot de arbeidsmarkt hebben als degene bij wie zij verblijven.

Artikel 8 Coördinatie van de stelsels voor sociale zekerheid

Dit artikel heeft betrekking op de coördinatie van sociale zekerheidsregelingen tussen EU-lidstaten en Zwitserland. Daartoe zijn in bijlage II bij het verdrag opgenomen:

– Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149)

– Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 074)

– Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 (PB L 209 van 25 juli 1998) betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.

Tevens wordt in bijlage II aangegeven op welke wijze de bijlagen bij verordening (EEG) nr.1408/71 en verordening (EEG) nr. 574/72 worden aangepast aan de onderhavige Overeenkomst. In een aanvullend protocol bij Bijlage II is voorts onder meer een regeling opgenomen ten aanzien van de werkloosheidsverzekering van werknemers in loondienst die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor minder dan een jaar. In de regeling is neergelegd dat deze werknemers alleen recht hebben op uitkeringen krachtens de Zwitserse werkloosheidsverzekering indien zij in Zwitserland gedurende een bepaalde minimumperiode premies hebben betaald en zij voldoen aan de overige voorwaarden om aanspraak te maken op een werkloosheidsuitkering. Er wordt geen rekening gehouden met verzekeringstijdvakken die door deze werknemers in landen buiten Zwitserland zijn vervuld. De uitkeringen bij volledige werkloosheid dienen door het land van herkomst te worden uitbetaald, overeenkomstig de aldaar geldende uitkeringsregeling, waarbij de in Zwitserland vervulde tijdvakken van verzekering in aanmerking moeten worden genomen alsof zij in het land van herkomst werden vervuld. Zwitserland zal een gedeelte van het product van de ontvangen premies voor de werknemers die gedurende een te korte periode premies hebben betaald om in Zwitserland recht te hebben op een werkloosheidsuitkering terugbetalen aan hun landen van herkomst als bijdrage in de kosten van de uitkeringen aan deze werknemers bij volledige werkloosheid. Met deze regeling wordt afgeweken van verordening (EEG) nr. 1408/71. De regeling is van toepassing voor een periode van 7 jaar vanaf de inwerkingtreding van de onderhavige Overeenkomst.

Artikel 9 Diploma's, certificaten en andere getuigschriften

In de afgelopen jaren zijn vele Europese richtlijnen aangenomen met het doel het opheffen van barrières voor migrerende beroepsbeoefenaren. Een aantal richtlijnen heeft dit gerealiseerd door middel van het harmoniseren van opleidingen en/of erkennen van diploma's, certificaten en titels. Het gaat hierbij om de zogenaamde erkennings- en coördinatierichtlijnen (zoals bijvoorbeeld voor de beroepsgroep van artsen). Sinds eind jaren '80 is gewerkt aan de invoering van een algemeen stelsel voor de wederzijdse erkenning van gereglementeerde beroepen. Daartoe zijn de volgende richtlijnen aangenomen: richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PbEG L 019) en richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG PbEG L 030. Een aantal bestaande overgangs- en liberaliseringsrichtlijnen is vervolgens samengevat in een nieuwe richtlijn, de zogenaamde derde richtlijn algemeen stelsel (richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemeen stelsel van erkenning van diploma's PbEG L 201).

De (erkennings)procedure zoals omschreven in de in Bijlage III vermelde richtlijnen geldt nu ook voor de onderdanen van Zwitserland. Zoals blijkt uit Bijlage III, onder de punten 1., 2. en 3., is het merendeel van de hierin vermelde richtlijnen al aan deze situatie aangepast. De genoemde wijzigingen van bijlage C en D van richtlijn 92/51/EEG maken onderdeel uit van de gebruikelijke gang van zaken bij deze richtlijn (zie in dat verband ook het grote aantal wijzigingsrichtlijnen genoemd in Bijlage III, deel A, onder 92/51/EEG). Wijzigingen die hebben plaatsgevonden tussen het tot stand komen van het verdrag en de uiteindelijke inwerkingtreding (nog een wijzigingsrichtlijn van 92/51/EEG (2000/5/EG van de Commissie van 25 februari 2000, PbEG L 54) en het hierboven genoemde ontstaan van de derde richtlijn algemeen stelsel) zullen bij de implementatie worden meegenomen. Deze zullen de toepassing van het verdrag dan ook niet belemmeren.

II Algemene en slotbepalingen

Artikel 10

Artikel 10 voorziet in een aantal overgangsmaatregelen die Zwitserland kan hanteren voor de toegang tot economische activiteiten. Deze overgangsmaatregelen beogen vooral Zwitserland de verzekering te bieden dat het niet overspoeld zal worden door werknemers uit EG-lidstaten. De eerste vijf jaar na inwerkingtreding van dit verdrag kan Zwitserland quota hanteren. Deze quota hebben geen betrekking op een precieze economische activiteit, maar hebben een relatie met de duur van het verblijf. Tegenover het recht quota vast te stellen, is in het derde lid van dit artikel de verplichting voor Zwitserland vastgesteld om een minimum-aantal verblijfsvergunningen ter beschikking te stellen, te weten:

– 0 tot 4 maanden: geen beperking

– 4 maanden tot 1 jaar: minimaal 115 000 verblijfsvergunningen per jaar

– 1 jaar en langer: minimaal 15 000 verblijfsvergunningen per jaar

– grensarbeiders: geen beperking.

Na vijf jaar beschikt Zwitserland nog steeds over een instrument om de instroom van werknemers te reguleren. Bij een snelle stijging van het aantal verblijfsvergunningen, beschikt Zwitserland over de bevoegdheid om het aantal verblijfsvergunningen te beperken binnen de in het vierde lid genoemde grenzen. Het aantal verblijfsvergunningen dat in een bepaald jaar is afgegeven, moet dan 10% hoger zijn dan in de drie voorafgaande jaren. Zwitserland kan dan het aantal verblijfsvergunningen beperken tot het gemiddelde van de drie voorafgaande jaren, vermeerderd met 5%. Over deze bevoegdheid beschikt Zwitserland tot twaalf jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst.

Het vijfde lid bepaalt dat de mogelijkheden van Zwitserland om de instroom van werknemers uit de EG te beperken niet geldt voor die werknemers die reeds beschikken over een vergunning voor het uitoefenen van economische activiteiten. Houders met een verblijfsvergunning van minder dan 1 jaar hebben recht op verlenging van hun verblijfsvergunning. De kwantitatieve beperkingen zijn op hen niet van toepassing. Houders van een verblijfsvergunning van 1 jaar of meer, genieten feitelijk en rechtens het vrij verkeer van personen. Hun verblijfsvergunning moet automatisch worden verlengd. Meer in het bijzonder hebben zij recht op dezelfde behandeling als onderdanen van Zwitserland.

Artikel 11 Behandeling van beroep

Dit artikel voorziet in rechtsbescherming voor personen op wie de Overeenkomst van toepassing is. Zij hebben het recht bij de bevoegde autoriteiten op te komen tegen de vermeende onjuiste toepassing van de bepalingen van de Overeenkomst. Welke autoriteit bevoegd zal zijn, is afhankelijk van de aard van de beslissing waarbij deze vermeende onjuiste toepassing van de Overeenkomst plaatsvindt. Betreft deze het recht op toegang of verblijf, dan is de in de Vreemdelingenwet voorziene rechtsgang aangewezen. Tegen andersoortige beslissingen of toepassingen van de Overeenkomst, bijvoorbeeld in verband met de uitoefening van een economische aktiviteit of de verwerving van onroerend goed, moet bezwaar of beroep worden ingesteld overeenkomstig de specifieke nationale wetgeving die de betreffende beslissing of toepassing regardeert. Ingevolge het tweede en derde lid dient de desbetreffende rechtsbeschermingsvoorziening te voldoen aan maatstaven van behandeling binnen redelijke termijn en beroep op een rechterlijke instantie. Gezien het feit dat uit de tekst van artikel 11 kan worden afgeleid dat de bepalingen van de Overeenkomst door de personen op wie de Overeenkomst van toepassing is voor de nationale rechter kunnen worden ingeroepen, blijkt dat artikel 11 beoogt aan de regels van het verdrag rechtstreekse werking te verlenen. Het is in dit verband denkbaar dat de interpretatie van een bepaling van de Overeenkomst door een particulier wordt aangevochten voor de nationale rechter. Vervolgens kan deze rechter zich met een prejudiciële vraag ten aanzien van de verhouding van een dergelijke bepaling tot het gemeenschapsrecht rechtstreeks wenden tot het EG-Hof van Justitie.

Artikel 12 Gunstiger bepalingen

Dit artikel legt vast dat, voorzover gunstiger nationale bepalingen bestaan ten aanzien van de onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen en hun gezinsleden, deze voorrang hebben boven de Overeenkomst.

Artikel 13 Standstill

Het invoeren van nieuwe beperkende maatregelen, opgelegd aan de onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen, is volgens de stand still-bepaling van dit artikel verboden.

Artikel 14 Gemengd Comité

Dit artikel voorziet in de instelling van een hoog-ambtelijk Gemengd Comité dat is belast met het beheer en de correcte toepassing van de Overeenkomst en met het nemen van besluiten. De besluiten die door het Gemengd Comité in het kader van de Overeenkomst worden genomen kunnen vanaf hun inwerkingtreding bindend zijn voor de verdragsluitende partijen. Dergelijke besluiten zijn in een dergelijk geval – voor wat ons land betreft – aan te merken als besluiten van een volkenrechtelijke organisatie in de zin van artikel 92 van de Grondwet.

Dit geldt met name voor de besluiten genoemd in artikel 14, tweede lid (maatregelen in geval van ernstige problemen van economische of sociale aard) en artikel 19, tweede lid (geschillenbeslechting). In andere gevallen zal uit de tekst van de besluiten blijken, of het bijvoorbeeld om een aanbeveling gaat.

Het Gemengd Comité zal er in het bijzonder op moeten toezien dat de Overeenkomst in overeenstemming met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met betrekking tot het vrije verkeer van personen, wordt uitgelegd. Uit de taakomschrijving van het Gemengd Comité blijkt dat het comité slechts bevoegd zal zijn voor interne«Overeenkomst-aangelegenheden». De jurisdictie van het EG-Hof wordt hierdoor op generlei wijze geraakt. Bestaat er een verschil van mening over de uitleg van bepalingen van de Overeenkomst in het licht van het gemeenschapsrecht, dan is het Gemengd Comité gebonden aan de interpretatie die het EG-Hof aan het gemeenschapsrecht heeft gegeven. Het bindende karakter van Hofarresten voor de uitleg van de Overeenkomst volgt uit het advies nr. 1/91 van het EG-Hof van 14 december 1991 over het ontwerp-akkoord tussen de Gemeenschap en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie tot instelling van een Europese Economische Ruimte (Jur. 1991, bl. I-6079). Wij achten het Gemengd Comité een geschikte instantie om rekening te houden met, en een standpunt in te nemen over rechtspraak van het EG-Hof van Justitie, in het bijzonder met betrekking tot het vrije verkeer van personen, die na de ondertekening van de Overeenkomst tot stand is gekomen. De aanwezigheid van voldoende juridische expertise binnen het Gemengd Comité kan worden verzekerd doordat de verdragssluitende partijen zorg dragen voor een adequate vertegenwoordiging. Het Gemengd Comité zal de ontwikkeling van de rechtspraak van het EG-Hof nauwgezet volgen.

De Overeenkomst voorziet niet in een rechtstreeks beroepsrecht voor particulieren tegen besluiten van het Gemengd Comité. Dat betekent echter niet dat de besluiten van het Gemengd Comité aan rechterlijke controle onttrokken zijn. Het is bijvoorbeeld zeer wel denkbaar dat de interpretatie of de geldigheid van een besluit van het Gemengd Comité door een particulier wordt aangevochten voor de nationale rechter, die zich vervolgens met een prejudiciële vraag daarover tot het EG-Hof van Justitie kan wenden.

Artikel 16 Verwijzing naar het Gemeenschapsrecht

Dit artikel beoogt de doelstelling van homogeniteit tussen enerzijds het recht van de Zwitserland en anderzijds het recht van de Europese Unie te waarborgen. Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG die voor de datum van ondertekening van de Overeenkomst tot stand is gekomen wordt door de overeenkomstsluitende partijen in aanmerking genomen. Jurisprudentie die na de ondertekening van de Overeenkomst tot stand komt wordt ter kennis gebracht van Zwitserland. Om eventuele divergerende interpretatie van deze jurisprudentie te voorkomen, bepaalt het Gemengd Comité op verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen welke de implicaties van deze jurisprudentie zijn. Op dit punt wijkt de Overeenkomst af van de corresponderende bepaling (artikel 105, derde lid) in de op 2 mei 1992 te Oporto totstandgekomen Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132; hierna te noemen: EER-overeenkomst).

Artikel 17 Ontwikkeling van het recht

Dit artikel voorziet in een verplichting tot melding door een overeenkomstsluitende partij van een wijziging van het recht van deze partij die gevolgen heeft voor de werking van de Overeenkomst. Het Gemengd Comité bespreekt de gevolgen die een dergelijke wijziging kan hebben voor de werking van de Overeenkomst. Ook op dit punt wijkt de Overeenkomst af van de corresponderende bepaling (artikel 97) in de EER-overeenkomst.

Artikel 18 Wijziging van de Overeenkomst

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van de wijziging van de Overeenkomst. De overeenkomstsluitende partijen leggen een voorstel daartoe aan het Gemengd Comité voor. De wijziging van de Overeenkomst treedt in werking zodra de overeenkomstsluitende partijen hun interne procedures hebben voltooid. Daarentegen heeft het Gemengd Comité een autonome bevoegdheid tot wijziging van bijlage II of III; wijzigingen van bijlage II of III treden onmiddellijk in werking. Ook dergelijke besluiten zijn – voor wat ons land betreft – aan te merken als besluiten van een volkenrechtelijke organisatie in de zin van artikel 92 van de Grondwet.

Voor een wijziging van bijlage I geldt de hoofdregel van dit artikel. Dergelijke wijzigingen zullen hier te lande parlementaire goedkeuring behoeven.

Artikel 19 Beslechting van geschillen

Dit artikel betreft de bevoegdheid van het Gemengd Comité tot beslechting van geschillen over de uitleg en toepassing van de Overeenkomst. De overeenkomstsluitende partijen kunnen elk geschil betreffende de interpretatie of de toepassing van de Overeenkomst aan het Gemengd Comité voorleggen. Op dit punt wijkt de Overeenkomst af van de meergenoemde EER-overeenkomst, die immers regelt (in artikel 111) dat bepaalde geschillen moeten worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en (in protocol nr. 48) dat beslissingen van het Gemengd Comité geen afbreuk mogen doen aan de jurisprudentie van het EG-Hof van Justitie.

Artikel 20 Verband met bilaterale overeenkomsten inzake sociale zekerheid

Dit artikel heeft betrekking op de opschorting van bilaterale verdragen tussen Zwitserland en de lidstaten van de Europese Gemeenschap inzake sociale zekerheid in verband met de inwerkingtreding van de onderhavige Overeenkomst. In bijlage II van deze Overeenkomst worden bepalingen van bilaterale overeenkomsten tussen Zwitserland en de lidstaten van de Europese Gemeenschap vermeld die ondanks de inwerkingtreding van de onderhavige Overeenkomst van toepassing zullen blijven. Deze bepalingen worden toegevoegd aan bijlage III van de meergenoemde verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen. De bilaterale overeenkomsten blijven voorts hun gelding behouden in gevallen die niet bestreken worden door deze Overeenkomst.

Artikel 21 Verband met bilaterale overeenkomsten inzake dubbele belastingheffing

Dit artikel bevat beperking van de bepalingen van dit verdrag voor de fiscaliteit, met name voor de directe belastingen. In overeenstemming met internationaal fiscaal recht mogen de EU-lidstaten en Zwitserland in hun belastingwetgeving onder meer onderscheid maken tussen de zogenoemde binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen en staat dit verdrag er niet in de weg om belastingfraude te bestrijden. Soortgelijke bepalingen komen ook voor in reeds bestaande akkoorden tussen de EU en andere derde landen (o.a. Turkije en Marokko). Dit verdrag betreft een zogenoemd gemengd verdrag. De bevoegdheid bij de in het verdrag geregelde materie berust namelijk niet op alle terreinen bij of exclusief bij de Gemeenschap. Naar de huidige stand van zaken zijn de lidstaten nog ieder zelfstandig met in acht name van het Gemeenschapsrecht (m.n. de EG-Verdragsvrijheden) bevoegd belastingverdragen onderling en met derde staten te onderhandelen, te sluiten en deze toe te passen. Door de regeling zoals neergelegd in art. 21 van het verdrag maken de lidstaten en de Gemeenschap enerzijds en Zwitserland anderzijds expliciet duidelijk dat dit verdrag aan de tussen lidstaten en Zwitserland bestaande en toekomstige belastingverdragen geen afbreuk doet. De rechten die op basis van dit verdrag aan onderdanen van de lidstaten en Zwitserland worden toegekend vormen voor de staten partij bij dit verdrag geen beletsel om op basis van de eigen nationale belastingwetgeving en de belastingverdragen onderscheid te maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met name wat hun woonplaats betreft. Het verschillend behandelen van belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren leidt ook volgens het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen niet tot een inbreuk op het vrije verkeer van personen. In overeenstemming met de huidige stand van het gemeenschapsrecht geven de aan de onderdanen op basis van dit gemende verdrag toegekende rechten evenmin een recht op de zogenoemde meestbegunstigingsbehandeling. Verder vormen deze rechten geen beletsel voor de toepassing van nationale en in belastingverdragen neergelegde anti-misbruikmaatregelen.

Artikel 22 Verband met bilaterale overeenkomsten op andere gebieden dan sociale zekerheid of dubbele belastingheffing

Dit artikel bepaalt dat, onverminderd het bepaalde in artikel 20 en 21, het onderhavige verdrag niet van invloed is op verdragen waarbij enerzijds Zwitserland en anderzijds een of meer lidstaten van de Europese Gemeenschap zijn gebonden. Als voorbeeld worden genoemd verdragen inzake particulieren, economische subjecten, grensoverschrijdende samenwerking of klein grensverkeer. Voorwaarde is dat deze overeenkomsten met de onderhavige Overeenkomst verenigbaar zijn; zo niet, dan prevaleert deze laatste.

Artikel 23 Verworven rechten

Dit artikel legt vast dat bij opzegging of niet verlenging van de Overeenkomst de door particulieren verworven rechten niet worden aangetast. In die gevallen waarin rechten nog niet volledig zijn verworven, zal in onderling overleg een regeling worden getroffen.

Artikel 24 Territoriaal toepassingsgebied

Wat Zwitserland betreft is de Overeenkomst van toepassing op het gehele grondgebied. Wat de Europese Gemeenschap betreft is de Overeenkomst van toepassing op het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op van toepassing is. Dit betekent voor het Koninkrijk dat de Overeenkomst alleen van toepassing is op het grondgebied in Europa.

Artikel 25 Inwerkingtreding en looptijd

De inwerkingtreding van de Overeenkomst is gekoppeld aan die van de overige, in de algemene inleiding genoemde, zes akkoorden die door de EG met Zwitserland worden gesloten. Vanwege hun communautaire karakter behoeven deze akkoorden geen parlementaire goedkeuring van de lidstaten. Hoewel de lidstaten wel verdragsluitende partij zijn, bezitten zij niet de mogelijkheid om te beslissen over de verlenging van de geldigheidsduur van het verdrag. Ook hebben zij niet de mogelijkheid om het verdrag op te zeggen. Dit is te verklaren uit het karakter van de Overeenkomst. Het zou onwenselijk zijn als door opzegging of (niet-)verlenging door een individuele lidstaat verschillende rechtsregimes zouden ontstaan ten aanzien van het vrije verkeer van personen tussen de Europese Unie en Zwitserland. In het geval van gemengde verdragen, waarbij zowel de EG als de lidstaten partij zijn, worden de relaties tussen de EG en de lidstaten beheerst door het communautairrechtelijke beginsel van de gemeenschapstrouw (artikel 10 EG). Daarmee is moeilijk verenigbaar dat een lidstaat eigener beweging uit het verdrag zou stappen.

BIJLAGE I Vrij verkeer van personen

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Toegang tot en het verlaten van het grondgebied

Met betrekking tot het Nederlandse grondgebied spelen de volgende aspecten een rol. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de verdragsluitende partijen, onderdanen en hun gezinsleden alsmede uitgezonden werknemers van andere verdragsluitende partijen, op hun grondgebied toelaten op vertoon van een geldig identiteitsbewijs of een geldig paspoort. Het eerste lid regelt voorts een vrijstelling van de plicht tot het hebben van een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV). Dit houdt in dat zij een aanvraag om een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, kunnen indienen, zonder dat zij bij binnenkomst over een geldige MVV dienen te beschikken. Voor onderdanen, die afkomstig zijn uit een visumplichtig derde land (hieronder dient te worden verstaan: onderdanen die afkomstig zijn uit een land waarvoor bij binnenkomst in Nederland een visum is vereist), houdt dit in dat zij op basis van een visum voor kort verblijf Nederland kunnen inreizen, teneinde alhier de gemeenschapsrechten uit te oefenen. Ook als zij zonder visum of MVV Nederland inreizen, heeft dit geen gevolgen voor hun van rechtswege verkregen verblijfsstatus op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet c.q. de onderhavige Overeenkomst.

Onderdanen, die niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding, kan de toegang tot Nederland worden geweigerd. De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zijn hiertoe bevoegd. Personen die wel in het bezit zijn van een document voor grensoverschrijding, kan de toegang of de verdere toegang tot Nederland slechts worden geweigerd, indien zij:

1. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormen;

2. ten laste komen van de staat of van andere openbare lichamen (beroep op de openbare kas).

Om rechten te kunnen ontlenen aan de Overeenkomst dienen onderdanen een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort te overleggen. Dit document dient overeenkomstig de wetgeving in de lidstaat, waarvan zij onderdaan zijn, te zijn verstrekt. Op het document dient de nationaliteit van de onderdaan van de lidstaat te zijn vermeld. Het enkele verlopen van dit identiteitsbewijs gedurende het rechtmatig verblijf in Nederland leidt niet tot verblijfsbeëindiging. Onderbrekingen van het verblijf van niet meer dan zes opeenvolgende maanden en afwezigheid wegens het vervullen van militaire dienstplicht hebben geen invloed op het verblijfsrecht en op de geldigheid van het verblijfsdocument. Indien er sprake is van een onderbreking van langer dan zes maanden (niet wegens vervullen militaire dienstplicht), vervalt het verblijfsrecht van rechtswege.

Artikel 2 Verblijf en economische activiteit

Voor onderdanen, die met een geldig document voor grensoverschrijding voor kort verblijf naar Nederland komen, geldt een vrije termijn van zes maanden. Deze onderdanen hebben het recht zonder verblijfsdocument te verblijven in Nederland. Het verblijfsrecht gaat echter verloren als de werkzoekende een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt of ten laste komt van de staat of van andere openbare lichamen.

Onderdanen mogen op grond van de Overeenkomst vrij in Nederland werken. Daarom mag voor het laten werken van een onderdaan geen tewerkstellingsvergunning in de zin van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV; Stb. 1994, 959) worden verlangd. Op het af te geven bewijs van rechtmatig verblijf dient de aantekening: «Arbeid is vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet vereist» te worden geplaatst, zodat een werkgever zich daarvan gemakkelijk kan vergewissen.

Wanneer de verwachte duur van de werkzaamheden meer dan drie maanden, maar minder dan een jaar is, wordt aan de onderdaan een verblijfsdocument afgegeven. De geldigheidsduur van het verblijfsdocument wordt beperkt tot de duur van de werkzaamheden. Zolang er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid, is een aanvullend beroep op de publieke middelen mogelijk. Indien de te verwachten duur van de werkzaamheden ten minste één jaar bedraagt, wordt aan de onderdaan een verblijfsdocument afgegeven met een geldigheidsduur van vijf jaren.

Indien bij een arbeidsovereenkomst, die is aangegaan voor de periode van ten minste één jaar, een proeftijd is bedongen, zal met het verstrekken van een verblijfsdocument worden gewacht, totdat de proeftijd is verstreken. In de tussentijd kan de sticker voor verblijfsaantekeningen ingevolge deze Overeenkomst worden afgegeven. Wanneer de proeftijd is verstreken zal – indien de arbeidsovereenkomst niet beëindigd is – alsnog het verblijfsdocument worden afgegeven met een geldigheidsduur van vijf jaren.

Artikel 3 Gezinsleden

Het familie- of gezinslid van een onderdaan, die een verblijfsrecht heeft in de zin van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet, wordt eveneens aangemerkt als onderdaan ingevolge deze Overeenkomst. Het is daarbij niet van belang of het familie- of gezinslid zelf onderdaan van een overeenkomstsluitende partij is. Het familie- of gezinslid heeft ook van rechtswege een verblijfsrecht in de zin van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet.

Het algemene uitgangspunt is dat het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid een afhankelijk recht is. Door dit afhankelijk karakter eindigt het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid in beginsel op het moment dat degene van wie dit familielid afhankelijk is, niet langer is aan te merken als onderdaan van een overeenkomstsluitende partij in de zin van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet. Het verblijfsrecht vervalt eveneens indien het familie- of gezinslid verblijf houdt in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens de Overeenkomst, dan wel de (voortgezette) toelating is geweigerd op grond van een actuele bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid of de volksgezondheid. De juridische band tussen de onderdaan en het familie- of gezinslid is bepalend voor het verblijfsrecht. Het bestaan van een feitelijke band is daarbij niet van belang.

Aan de echtgeno(o)t(e) van een onderdaan van een overeenkomstsluitende partij kan hier te lande verblijf worden toegestaan indien er een naar Nederlands (internationaal privaat)recht geldig huwelijk is gesloten:

1. voor een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand;

2. op een ambassade of consulaat van het land van herkomst van een van de echtgenoten;

3. volgens de wet in het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden.

Het bestaan van een geldig huwelijk moet met officiële documenten worden aangetoond. Het is niet van belang of de echtgenoten (gaan) samenwonen. Als gevolg van de invoering in Nederland van het geregistreerd partnerschap is deze vorm van partnerschap voor de Vreemdelingenwet gelijkgesteld aan het huwelijk. Door het aangaan van een geregistreerd partnerschap, wordt een Zwitserse partner voor het Nederlandse recht gelijkgesteld aan een huwelijkse partner en op grond van deze gelijkstelling verblijfsgerechtigd in de zin van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet. Het aan de partner verleende verblijfsdocument op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet kan in dat geval worden omgewisseld voor een verblijfsdocument, waaruit het verblijf op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet blijkt.

Bij een onderdaan kunnen in het kader van gezinshereniging in aanmerking komen de al dan niet uit zijn huwelijk geboren kinderen (bijvoorbeeld voor-kinderen van één van beide echtgenoten) beneden de leeftijd van 21 jaar. De juridische band tussen deze onderdaan en het kind dient met officiële documenten worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een geboorte-akte, een familieboekje of een voogdijverklaring. Voor de toelating is het niet van belang of het kind feitelijk tot het gezin van de onderdaan van een overeenkomstsluitende partij behoort of dat de gezinsband met deze onderdaan al in het buitenland bestond. Ook is niet doorslaggevend dat de deze onderdaan niet (meer) in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind voorziet. Slechts de juridische band is van doorslaggevend belang.

Ook de bloedverwanten van de onderdaan van een verdragsluitende partij, alsmede de bloedverwanten van de echtgeno(o)t(e), in opgaande en neerdalende lijn, die te zijnen of te haren laste zijn, kunnen in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kinderen van 21 jaar en ouder, de ouders, maar ook de (achter)kleinkinderen en (over)grootouders van deze onderdaan. Naast een officieel document, waaruit de familierechtelijke relatie blijkt, dient een document te worden overgelegd, dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van de staat van oorsprong of van herkomst, waarin wordt verklaard dat zij ten laste zijn van de onderdaan of dat zij in dat land bij hem inwonend zijn.

Het familie- of gezinslid, die zelf onderdaan is, wordt in bezit gesteld van een document dat dezelfde rechten verschaft, als het document dat is afgegeven aan de onderdaan van wie het verblijfsrecht afhankelijk is. De geldigheidsduur van het te verlenen verblijfsdocument komt overeen met die betreffende de geldigheidsduur van het verblijfsdocument, verleend aan onderdaan van wie het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid afhankelijk is. Het familie- of gezinslid, dat niet zelf onderdaan is van een overeenkomstsluitende partij, wordt in bezit gesteld van een verblijfsdocument met een zelfde geldigheidsduur als het document dat is afgegeven aan de onderdaan van wie het verblijfsrecht afhankelijk is. Dit houdt in dat het familieof gezinslid, ongeacht de nationaliteit, het recht heeft om arbeid, al dan niet in loondienst, te verrichten.

Nederlanders zijn weliswaar onderdanen van een overeenkomstsluitende partij, maar zij zijn in beginsel geen onderdaan als hier aangegeven. Nederlanders kunnen daarom in het algemeen geen beroep doen op het recht voor toelating van familie- of gezinsleden ingevolge de Overeenkomst. Voor de toelating van familie- of gezinsleden van Nederlanders is daarom, behoudens enkele uitzonderingen, het restrictieve toelatingsbeleid onverkort van toepassing.

Artikel 4 Recht op voortzetting van het verblijf

Bij onderbrekingen of beëindiging van de arbeid door de onderdaan kan onder bepaalde voorwaarden het verblijfsrecht worden behouden. Van belang hierbij is in hoeverre de onderdaan van een overeenkomstsluitende partij een verwijt kan worden gemaakt van de onderbrekingen of beëindiging van de arbeid. Het verblijfsrecht vervalt niet van rechtswege en het nog geldige verblijfsdocument kan niet worden ingenomen enkel op grond van het feit dat de onderdaan wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of ongeval geen werkzaamheden meer uitoefent (zie de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 1251/70 (Pb L 142) en richtlijn 75/34/EEG (Pb L14)).

Van vrijwillige werkloosheid is in ieder geval sprake na afloop van de werkzaamheden voor bepaalde duur, zoals bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd het geval is. Er kan ook gesproken worden van vrijwillige werkloosheid indien een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24 van de Werkloosheidswet.

Indien de onderdaan vrijwillig werkloos wordt, vervalt zijn verblijfsrecht krachtens artikel 10, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet van rechtswege. Het aan hem verstrekte verblijfsdocument dient in dat geval ingenomen worden. Bij onvrijwillige werkloosheid behoudt de onderdaan in beginsel het verblijfsrecht krachtens artikel 10, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet. Dat de onderdaan volledig ten laste komt van de openbare kas, doet hieraan niets af.

Artikel 5 Openbare orde

Aan een onderdaan komt geen verblijfsrecht toe ofwel het verblijfsrecht van een onderdaan vervalt, indien hij een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.

Gevaar voor, of inbreuk op de openbare orde, of gevaar voor de nationale veiligheid mag slechts worden aangenomen op grond van persoonlijke gedragingen van de betrokkene. Hebben deze gedragingen tot een strafrechtelijke veroordeling geleid, dan worden de aard van het vergrijp en de strafmaat in aanmerking genomen.

De vaststelling van een actuele bedreiging voor de openbare orde of van de nationale veiligheid behoeft niet per se op het bestaan van een strafbaar feit te berusten. Een zodanige actuele bedreiging kan in voorkomend geval ook worden afgeleid uit het lidmaatschap van of de deelneming aan activiteiten van een organisatie, waarvan de activiteiten door een overeenkomstsluitende partij als een gevaar voor de maatschappij zijn aangemerkt.

HOOFDSTUK II WERKNEMERS IN LOONDIENST

Artikel 6 Regels betreffende het verblijf

Dit artikel bevat regels betreffende het verblijf van werknemers in loondienst, waarbij is geregeld: de duur van het verblijf, de voorwaarde waaronder een verblijfsvergunning kan worden afgegeven en het gebied waarvoor de verblijfsvergunning geldt.

Artikel 7 Grensarbeiders

Dit artikel legt vast dat een grensarbeider in loondienst een onderdaan is wiens woonplaats gelegen is op het grondgebied van een verdragssluitende partij en die in loondienst werkzaam is op het grondgebied van de andere verdragssluitende partij. In afwijking van de artikelen 29 en 31 van bijlage I (Overgangsbepalingen) is in artikel 7 geen geografische beperking aan de grensarbeider gesteld. Dit betekent dat de grensarbeider in loondienst na ommekomst van de overgangsperiode derhalve niet alleen werkzaamheden mag verrichten in de grensgebieden van Zwitserland. Deze grensarbeider dient, volgens het bepaalde in het eerste lid, iedere dag of minstens eenmaal per week naar zijn of haar woning terug te keren.

Ingevolge het bepaalde in het tweede lid heeft de grensarbeider geen verblijfsvergunning nodig. De grensarbeider kan wel in het bezit worden gesteld van een vergunning voor ten minste vijf jaar of voor de duur van het dienstverband indien dit meer bedraagt dat drie maanden maar minder dan een jaar. De vergunning kan voor een periode van vijf jaar worden verlengd indien de grensarbeider kan aantonen dat hij of zij een economische activiteit uitoefent.

Artikel 8 Professionele en geografische mobiliteit

De toelichting op dit artikel is verwerkt in de toelichting op artikel 7 van het verdrag, onder b, waarvan dit artikel een nadere uitwerking vormt.

Artikel 9 Gelijke behandeling

De toelichting op dit artikel is verwerkt in de toelichting op artikel 7 van het verdrag, onder a, waarvan dit artikel een nadere uitwerking vormt. Het tweede lid van dit artikel geeft uitdrukking aan het beginsel dat personen die in dezelfde omstandigheden verkeren ook gelijk moeten worden behandeld. Dit beginsel strekt zich ook uit tot de fiscaliteit. In bijvoorbeeld het Nederlands-Zwitserse belastingverdrag van 12 november 1951 is dit beginsel al neergelegd.

Artikel 10 Werkzaamheden in overheidsdienst

De toelichting op dit artikel is verwerkt in de toelichting op artikel 4 van het verdrag, waarin het recht op toegang tot een economische activiteit (overeenkomstig het bepaalde in bijlage I) wordt gewaarborgd. Werkzaamheden in overheidsdienst vormen een algemeen aanvaarde uitzondering op dit recht.

Artikel 11 Samenwerking op het gebied van arbeidsbemiddeling

Ter bevordering van het vrij werknemersverkeer is binnen de EU, in het verlengde van verordening 1612/68, het Eures-netwerk opgezet. Doel van dit netwerk is werkzoekenden en potentiële werkgevers met elkaar in contact te brengen, aangeboden en gevraagde arbeidsplaatsen onderling te compenseren, alsmede om informatie uit te wisselen over de situatie op de arbeidsmarkt en levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. Een logisch sequeel van het creëren van een vrij verkeer met Zwitserland is dat, zoals blijkt uit bijlage I, artikel 11, ook Zwitserland in dit netwerk wordt opgenomen.

HOOFDSTUK III ZELFSTANDIGEN

De overeenkomst verleent aan zelfstandigen de mogelijkheid om zich op het grondgebied van één der overeenkomstsluitende partijen te vestigen. Hiertoe krijgen zij een verblijfsvergunning van ten minste vijf jaar. Automatische verlenging met nog eens vijf jaar is mogelijk, als de zelfstandige kan aantonen dat hij een economische activiteit anders dan in loondienst uitoefent. Zelfstandige grensarbeiders kunnen zich in beginsel zonder verblijfsvergunning onbeperkt verplaatsen tussen het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen. Vereist is wel dat betrokkene tenminste eenmaal per week terugkeert naar zijn woning.

Artikel 12 Regels betreffende het verblijf

Ingevolge het verdrag dienen zelfstandigen bij de bevoegde nationale autoriteit, bijvoorbeeld door middel van een inschrijving in het handelsregister van de kamer van Koophandel, aan te tonen dat zij voor het verrichten van werkzaamheden anders dan in loondienst naar Nederland zijn gekomen. De vergunning tot verblijf wordt automatisch verlengd voor een periode van vijf jaar, mits de zelfstandige kan aantonen dat een economische activiteit anders dan in loondienst wordt uitgeoefend. Voor de afgifte van de vergunning tot verblijf mogen geen andere documenten worden verlangd dan een geldig identiteitsbewijs of paspoort en het bewijs dat men naar Nederland is gekomen teneinde arbeid anders dan in loondienst te verrichten.

Onderdanen die reële en daadwerkelijke arbeid verrichten gedurende drie maanden of minder verblijven rechtmatig in Nederland. Voor deze categorie wordt geen verblijfsdocument afgegeven. Wanneer de werkzaamheden meer dan drie maanden, maar korter dan een jaar duren, wordt een verblijfsdocument afgegeven, geldig voor de duur van de werkzaamheden. Indien de werkzaamheden tenminste een jaar bedragen, wordt een verblijfsdocument voor vijf jaren afgegeven. Perioden van afwezigheid, die in totaal zes maanden per jaar niet overschrijden of afwezigheid van langere tijd, vereist voor het vervullen van militaire dienstplicht, zijn niet van invloed op de geldigheid van de verblijfsvergunning.

Artikel 13 Zelfstandige grensarbeiders

Dit artikel legt vast dat een zelfstandige grensarbeider een onderdaan is wiens woonplaats gelegen is op het grondgebied van een verdragssluitende partij en die in loondienst werkzaam is op het grondgebied van de andere verdragssluitende partij. In afwijking van de artikelen 29 en 31 van bijlage I (Overgangsbepalingen) is in artikel 7 geen geografische beperking aan de zelfstandige grensarbeider gesteld. Dit betekent dat de zelfstandige grensarbeider na ommekomst van de overgangsperiode derhalve niet alleen werkzaamheden mag verrichten in de grensgebieden van Zwitserland. Deze grensarbeider dient, volgens het bepaalde in het eerste lid, iedere dag of minstens eenmaal per week naar zijn of haar woning terug te keren.

Ingevolge het bepaalde in het tweede lid heeft de grensarbeider geen verblijfsvergunning nodig. De grensarbeider kan wel in het bezit worden gesteld van een vergunning voor ten minste vijf jaar indien kan worden aangetoond dat hij of zij een activiteit als zelfstandige uitoefent of wenst uit te oefenen. Deze bijzondere vergunning kan voor een periode van ten minste vijf jaar worden verlengd indien kan worden aangetoond dat hij of zij een economische activiteit als zelfstandige uitoefent.

Artikel 14 Professionele en geografische mobiliteit

Onderdanen die voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in Nederland zijn toegelaten mogen van beroep veranderen alsmede hun werkzaamheden als zelfstandige verwisselen voor het verrichten van arbeid in loondienst. Daarnaast mag de onderdaan vrijelijk van arbeids- en verblijfplaats veranderen.

Artikel 15 Gelijke behandeling

Dit artikel legt vast dat onderdanen ten aanzien van de toegang tot en de uitoefening van werkzaamheden als zelfstandige gelijken worden behandeld als nationale onderdanen.

Artikel 16 Uitoefening van het openbaar gezag

Een onderdaan kan worden uitgesloten van het recht om werkzaamheden te verrichten die uitoefening van het openbaar gezag inhouden.

HOOFDSTUK IV VERLENEN VAN DIENSTEN

Hoofdstuk IV vormt een nadere uitwerking van artikel 5 over dienstverlening. Behalve dat voor dienstverlening die niet meer tijd in beslag neemt dan negentig dagen per kalenderjaar geen verblijfsvergunning nodig is, zijn ook alle overige beperkingen verboden. Dit betekent dat geen onderscheid meer mag worden gemaakt tussen eigen onderdanen en onderdanen van de andere overeenkomstsluitende partij (artikel 17).

Met de bepaling dat artikel 17 van toepassing is op vennootschappen die zijn opgericht volgens het recht van een EG-lidstaat of volgens Zwitsers recht en waarvan het hoofdkantoor, de centrale administratie of de belangrijkste vestiging zich op het grondgebied van één van de overeenkomstsluitende partijen bevindt, hebben de overeenkomstsluitende partijen willen voorkomen een gemakkelijke ingang tot de EG respectievelijk Zwitserland te creëren. Alleen vennootschappen die daadwerkelijk economisch actief zijn op het grondgebied van één van de overeenkomstsluitende partijen kunnen van deze bepaling profiteren. Hoofdstuk IV maakt een uitzondering voor werkzaamheden die verband houden met de uitoefening van openbaar gezag.

Artikelen 17, 18, 19 en 20 Dienstverleners

Onder dienstenverleners en -ontvangers worden verstaan zij die in Nederland (in het algemeen voor bepaalde duur) diensten verlenen of ontvangen en daartoe, in tegenstelling tot werknemers en zelfstandigen, hun hoofdverblijf behouden in een andere lidstaat. Indien de dienstverlening de duur van 90 dagen niet overschrijdt heeft de dienstenverlener geen verblijfsvergunning nodig. Als de dienstverlening de duur van 90 dagen overschrijdt, wordt een verblijfsvergunning voor de duur van de dienstverlening verstrekt. De dienstverlener behoeft voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning slechts een geldig identiteitsbewijs/paspoort te overleggen en een document waarmee kan worden aangetoond dat een dienst wordt verleend of zal worden verleend. De dienstverlener die het recht of de toestemming heeft om een dienst te verlenen, kan tijdelijk zijn werkzaamheden uitoefenen in het land waar de dienst wordt geleverd.

Ingevolge het bepaalde in artikel 17 dienen de overeenkomstsluitende partijen zich ten aanzien van onderdanen van de EG of Zwitserland alsmede werknemers, ongeacht nationaliteit, die werkzaamheden in loondienst bij een dienstverlener verrichten te onthouden van beperkingen op grensoverschrijdende dienstverlening en alle beperkingen op toegang tot en verblijf op het grondgebied.

Artikelen 21 en 22

Deze artikelen betreffen de duur van dienstverlening. Behoudens in geval van overmacht mag de dienstverlener niet langer dan in totaal negentig dagen diensten in Nederland verlenen. Voorts mag de dienstverlener geen werkzaamheden uitoefenen in verband met de uitoefening van het openbaar gezag. Ingevolge de Overeenkomst heeft de ontvanger van diensten bij een verblijf van niet meer dan drie maanden geen verblijfsvergunning nodig. Bij een verblijf van meer dan drie maanden wordt aan de ontvanger van diensten een verblijfsvergunning verstrekt voor de duur van de dienstverlening.

Artikel 23 Ontvangers van diensten

Naast dienstverleners kunnen ook dienstontvangers zich vrij verplaatsen op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen. Voor een verblijf dat niet langer is dan drie maanden hebben ook zij geen verblijfsvergunning nodig. Voor diensten die langer duren, kunnen zij een verblijfsvergunning krijgen voor de duur van de dienstverlening.

HOOFDSTUK V PERSONEN DIE GEEN ECONOMISCHE ACTIVITEIT UITOEFENEN

Artikel 24 Regels betreffende het verblijf

In het eerste lid wordt bepaald dat onderdanen, die geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan andere bepalingen van de Overeenkomst, voor toelating als onderdaan in aanmerking komen, indien en zolang zij zelfstandig over toereikende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van de openbare kas. Betrokkenen dienen tevens te beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico's dekt.

In het tweede lid wordt het in het eerste lid genoemde criterium «voldoende middelen van bestaan» nader bepaald. Belanghebbenden dienen aan te tonen dat zij zelfstandig en duurzaam beschikken over middelen van bestaan, die ten minste gelijk zijn aan het bestaansminimum in de zin van de Algemene Bijstandswet, dat wil zeggen ten minste het netto normbedrag voor de desbetreffende categorie (alleenstaande, echtparen/gezinnen). De bron waaruit deze middelen komen (erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering, pensioen, etc.) is niet van belang, mits de onderdaan daadwerkelijk over de middelen of het recht op (periodieke) uitkering ervan beschikt. Een toezegging van een partner is hiertoe niet voldoende.

De geldigheidsduur van het verblijfsdocument bedraagt in beginsel vijf jaren en wordt telkenmale met vijf jaren verlengd, indien en zolang aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. Op het document dient de volgende aantekening te worden geplaatst: «Bij beroep op de publieke middelen vervalt het verblijfsrecht».

In het vierde lid wordt bepaald dat studenten, die geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan één van de andere bepalingen van de Overeenkomst, voor toelating als onderdaan in aanmerking komen voor de duur van hun opleiding, indien en zolang zij zijn ingeschreven bij een erkende onderwijsinstelling of opleidingsinstituut of als hoofdbezigheid hier te lande een beroepsopleiding volgen en beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico's dekt. De geldigheidsduur van het verblijfsdocument is beperkt tot de duur van de opleiding, dan wel tot een jaar indien de opleidingsduur langer is dan een jaar, in welk geval de geldigheid van de verblijfskaart ieder jaar kan worden verlengd. Op het document dient de volgende aantekening te worden gemaakt: «Bij beroep op de publieke middelen vervalt het verblijfsrecht». Het begrip «beroepsopleiding» moet hier ruim geïnterpreteerd worden. Een beroepsopleiding is iedere onderwijsvorm die opleidt voor een speciaal beroep, vak of betrekking of die een bijzondere bekwaamheid verleent om een dergelijk beroep uit te oefenen, ongeacht de leeftijd en het opleidingsniveau van leerling of student, zelfs indien er in het studieprogramma algemene vakken zijn opgenomen (een universitaire studie valt ook onder dit begrip). Ook stage valt hieronder, wanneer er een lage stagevergoeding tegenover staat en er geen sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid. De student dient voorts aannemelijk te maken dat hij beschikt over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van de openbare kas. Aangezien hij dit niet hoeft aan te tonen, volstaat hier een ondertekende verklaring van ouders of verzorgers of van de student zelf. Studenten, die hun verblijfsrecht ontlenen aan deze Overeenkomst, hebben geen recht op een studiebeurs op grond van de Wet op de Studiefinanciering om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij kunnen wel in aanmerking komen voor vergoeding van les- en collegegelden ingevolge de Wet op de Studiefinanciering.

In het vijfde lid wordt bepaald dat de verblijfsvergunning van economisch niet-actieven voor een periode van ten minste vijf jaar automatisch wordt verlengd, mits nog steeds aan de voorwaarden voor toelating wordt voldaan. Dit betreft een automatische verlenging. Teneinde voor verlenging in aanmerking te komen, zal wel een aanvraag om verlenging moeten worden ingediend, op basis waarvan wordt beoordeeld of nog steeds aan de voorwaarden wordt voldaan.

HOOFDSTUK VI VERWERVING VAN ONROEREND GOED

Artikel 25

Het eerste lid van dit artikel legt vast, dat onderdanen dezelfde rechten hebben als onderdanen van het ontvangende land ten aanzien van het verwerven van onroerend goed. Voorts wordt in het eerste lid van artikel 25 bepaald dat zij in het ontvangende land hun hoofdverblijf kunnen vestigen ongeacht de duur van hun dienstverband. Indien de onderdaan het ontvangende land verlaat, houdt dit geen verplichting in tot vervreemding van het onroerend goed.

Het tweede lid betekent voor onderdanen die een verblijfsrecht genieten in het ontvangende land maar in dit land geen hoofdverblijf kiezen, dat zij dezelfde rechten hebben ten aanzien van het verwerven van onroerend goed als neergelegd in het eerste lid. Voor de personen bedoeld in het tweede lid geldt dat zij in het ontvangende land een tweede woning of een vakantiewoning kunnen verwerven. De overeenkomst doet geen afbreuk aan de geldende voorschriften inzake zuivere kapitaalbeleggingen en de handel in onbebouwde grond en in woningen.

Ingevolge het derde lid, genieten de onderdanen die als grensarbeiders werkzaam zijn, de rechten als weergegeven in het eerste en tweede lid ten aanzien van de verwerving van onroerend goed.

HOOFDSTUK VII OVERGANGSBEPALINGEN EN ONTWIKKELING VAN DE OVEREENKOMST

Artikel 26 Algemene bepalingen

Dit artikel legt vast dat in de periode waarin de in artikel 10 van de Overeenkomst genoemde beperkingen van toepassing zijn, de bepalingen in het onderhavige hoofdstuk de overige bepalingen in deze bijlage aanvullen dan wel vervangen. In de periode waarin de beperkingen genoemd in artikel 10 van de Overeenkomst van toepassing zijn, is een verblijfsvergunning en/of een tewerkstellingsvergunning vereist voor de uitoefening van een economische activiteit.

Artikel 27 Regels betreffende het verblijf van werknemers in loondienst

De verblijfsvergunning van een werknemer die op basis van een arbeidsovereenkomst van minder dan een jaar arbeid verricht, wordt tot maximaal 12 maanden verlengd mits de werknemer kan aantonen dat een economische activiteit wordt uitgeoefend. Er kan een nieuwe verblijfsvergunning worden verstrekt indien de werknemer aantoont dat een economische activiteit kan worden uitgeoefend en de kwantitatieve beperkingen genoemd in artikel 10 van de Overeenkomst nog niet zijn bereikt. Dit artikel legt vast dat de werknemer in de periode gelegen tussen twee arbeidsovereenkomsten (artikel 24 van de bijlage) het ontvangende land niet hoeft te verlaten.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in de periode als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Overeenkomst het van een werknemer mag worden verlangd een schriftelijke arbeidsovereenkomst of een arbeidsaanbod te overleggen alvorens een eerste verblijfsvergunning wordt verstrekt.

In het derde lid, onder a, is vastgelegd dat zij die ten minste dertig maanden tijdelijk arbeid hebben verricht, in aanmerking komen voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur.

Zij die in de loop van de laatste vijftien jaar gedurende een totale periode van tenminste vijftig maanden seizoensarbeid hebben verricht en niet voldoen aan het gestelde in het derde lid, onder a, hebben automatisch, ingevolge het bepaalde in het derde lid, onder b, het recht een dienstverband voor onbepaalde duur te aanvaarden.

Artikel 28 Grensarbeiders in loondienst

Dit artikel legt vast dat een grensarbeider in loondienst een onderdaan is wiens woonplaats is gelegen in de grensgebieden van Zwitserland of de buurlanden en arbeid in loondienst verricht in de grensgebieden van de andere overeenkomstsluitende partij. De grensarbeider keert in beginsel iedere dag, of tenminste eenmaal per week terug naar de hoofdverblijfplaats.

Artikel 29 Recht van arbeiders in loondienst om terug te keren

Ingevolge dit artikel hebben werknemers in loondienst die bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst een verblijfsvergunning voor tenminste een jaar bezitten en die het ontvangende land verlaten, binnen zes jaar recht op voorrang binnen het contingent dat op hun verblijfsvergunning van toepassing is indien zij kunnen aantonen dat zij een economische activiteit kunnen uitoefenen. Voor grensarbeiders geldt dat zij binnen zes jaar na beëindiging van hun vorige activiteit recht hebben op een nieuwe bijzondere vergunning gedurende twee jaar volgend op de inwerkingtreding van de overeenkomst. In deze gevallen wordt een voorbehoud gemaakt ten aanzien van controle van salariërings- en arbeidsvoorwaarden indien zij arbeid in loondienst verrichten. Voorts moeten zij aantonen een economische activiteit te kunnen uitoefenen. Ten aanzien van jongeren die het grondgebied van een partij bij de Overeenkomst hebben verlaten voordat zij voor hun 21ste levensjaar aldaar vijf jaar hebben gewoond, hebben gedurende de periode van vier jaar het recht terug te keren en een economische activiteit uit te oefenen.

Het op 19 augustus 1875 te Bern totstandgekomen Tractaat van vriendschap, vestiging en handel tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat (Stb. 1878, 137), aangevuld door het op 24 april 1877 te Bern totstandgekomen Aanvullend Protocol (Stb. 1878, 137) voorziet overigens reeds in de mogelijkheid van vrije toegang en vestiging van wederzijdse onderdanen in de beide verdragstaten. Een Zwitsers onderdaan heeft op grond van dit verdrag recht op een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling van een Nederlander, indien hij zich in Nederland wil vestigen en/of alhier economische activiteiten anders dan in loondienst wil gaan verrichten. Zijn activiteiten mogen zich echter niet uitstrekken tot het zoeken naar of het aannemen van werk op de arbeidsmarkt en geven evenmin recht op toegang tot de arbeidsmarkt. Artikel 1 van het Tractaat en het Additioneel Protocol zijn ongewijzigd gebleven bij de notawisseling d.d. 13 en 24 juni 1996 tussen de Nederlandse en Zwitserse Regering tot wijziging van het Tractaat (Trb. 1996, 217) naar aanleiding van de op 22 juli 1972 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Zwitserse Bondsstaat (Trb. 1972, 166). Deze bepaling is dan ook thans nog steeds van kracht.

Artikel 30 Geografische en professionele mobiliteit van werknemers in loondienst

Dit artikel legt vast dat werknemers in loondienst die een verblijfsvergunning voor minder dan een jaar bezitten gedurende 12 maanden die volgen op de aanvang van het dienstverband recht hebben op geografische en professionele mobiliteit. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 van de Overeenkomst kunnen zij werkzaamheden in loondienst omzetten in werkzaamheden als zelfstandige. Grensarbeiders in loondienst die in het bezit zijn gesteld van een bijzondere vergunning hebben het recht op professionele en geografische mobiliteit binnen het grensgebied van (de buurlanden van) Zwitserland.

Artikel 31 Regels betreffende het verblijf van zelfstandige werknemers

Dit artikel voorziet in het verlenen van een verblijfsvergunning voor de duur van zes maanden aan personen die arbeid als zelfstandige verrichten. Als voor het verstrijken van deze zes maanden wordt aangetoond dat men een activiteit als zelfstandige uitoefent, wordt een verblijfsvergunning voor tenminste vijf jaar verstrekt. De eerder genoemde termijn van zes maanden kan met twee maanden worden verlengd indien aannemelijk wordt gemaakt dat binnen twee maanden het bewijs kan worden geleverd dat met een activiteit als zelfstandige uitoefent.

Artikel 32 Zelfstandige grensarbeiders

De zelfstandige grensarbeider is een onderdaan wiens hoofdverblijf is gelegen in de grensgebieden van (de buurlanden van) Zwitserland en die arbeid anders dan in loondienst verricht. Deze grensarbeider dient, volgens het bepaalde in dit artikel, iedere dag of minstens eenmaal per week naar de plaats van hoofdverblijf terug te keren. Ingevolge het tweede lid wordt een voorlopige verblijfsvergunning verstrekt voor de duur van zes maanden. Indien voor het verstrijken van deze zes maanden is aangetoond dat economische activiteiten als zelfstandige worden uitgeoefend kan een verblijfsvergunning voor tenminste vijf jaar worden afgegeven. De termijn van zes maanden kan met twee maanden worden verlengd indien aannemelijk wordt gemaakt dat binnen twee maanden kan worden aangetoond dat het bewijs kan worden geleverd.

Artikel 33 Recht van zelfstandigen om terug te keren

Ingevolge dit artikel kan een zelfstandige die in Nederland heeft verbleven op grond van deze Overeenkomst en vervolgens Nederland heeft verlaten, binnen zes jaar na vertrek opnieuw op grond van de Overeenkomst tot Nederland worden toegelaten mits de onderdaan gedurende een ononderbroken periode van drie jaar in het ontvangende land heeft gewerkt en bij de bevoegde autoriteit kan aantonen dat een economische activiteit kan worden uitgeoefend. Zelfstandige grensarbeiders hebben, gelet op het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, binnen een termijn van zes jaar na beëindiging van hun vorige activiteit recht op een nieuwe bijzondere vergunning mits zij vier jaar ononderbroken in Nederland hebben gewerkt en kunnen aantonen dat zij economische activiteiten kunnen uitoefenen. Het derde lid van dit artikel legt vast dat jongeren die het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij hebben verlaten, gedurende vier jaar het recht hebben naar Nederland terug te keren indien zij voor het bereiken van de leeftijd van 21 jaar gedurende vijf jaar in Nederland hebben gewoond.

Artikel 34 Geografische en professionele mobiliteit van zelfstandigen

Uit dit artikel vloeit voort dat de bijzondere vergunning die aan zelfstandige grensarbeiders wordt verleend hen het recht geeft op geografische en professionele mobiliteit in de grensgebieden van (de buurlanden van) Zwitserland. De voorlopige vergunningen (voor grensarbeiders: bijzondere vergunningen) met een geldigheidsduur van zes maanden geven alleen een recht op geografische mobiliteit.

BIJLAGE II In het eerste lid van artikel 1 wordt o.a. verwezen naar Sectie A, onderdeel o, punten 3 tot en met 6, van Bijlage VI bij de meergenoemde verordening nr. 1408/71 EEG betreffende de toepassing van de sociale zekerheids-regelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Hierin vermelden de lidstaten de bijzonderheden voor de toepassing van hun wetgevingen in relatie tot de bepalingen van verordening nr. 1408/71 EEG. Zwitserland heeft dat in het kader van de onderhavige Overeenkomst ook gedaan. Voor wat betreft het onderdeel ziektekostenverzekering (punten 3 tot en met 6) wordt het volgende opgemerkt.

In punt 3, onderdeel a, (van Sectie A, onderdeel o, van Bijlage VI van verordening nr. 1408/71 EEG) wordt aangegeven dat de verplichte ziektekostenverzekering, die Zwitserland kent voor al zijn ingezetenen, van toepassing is op categorieën van personen die niet in Zwitserland woonachtig zijn, maar ten aanzien van wie de verordening bepaalt dat Zwitserland is aangewezen als staat ten laste waarvan een andere lidstaat medische zorg verleent. De in Zwitserland verplichte ziektekostenverzekering is overigens geïndividualiseerd, dat wil zeggen dat een ieder uit hoofde van zijn ingezetenschap is verzekerd; de verzekering kent geen medeverzekering van gezinsleden, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Ziekenfondswet deze wel kent. Niet-ingezetenen zijn niet automatisch gedekt tegen ziektekosten. Het feit dat een persoon als niet-ingezetene in Zwitserland werkt, doet aan het voorgaande niet af.

Bij de in punt 3, onderdeel a, (van Sectie A, onderdeel o, van Bijlage VI van verordening nr. 1408/71 EEG) bedoelde personen gaat het in de eerste plaats om personen die uit hoofde van titel II van verordening nr. 1408/71 EEG, waar de aanwijsregels voor de toepasselijke wetgeving zijn opgenomen, aan de Zwitserse wettelijke bepalingen zijn onderworpen (punt 3, onderdeel a, i.). Door deze bepaling geldt het verplichte stelsel van ziektekostenverzekering derhalve ook voor diegenen die niet in Zwitserland wonen, maar daar bijvoorbeeld wel werkzaamheden in loondienst uitoefenen of daar als zelfstandige werkzaam zijn of vanuit Zwitserland zijn gedetacheerd. Ingevolge onderdeel a) ii worden ook verplicht verzekerd personen met een Zwitsers pensioen die niet in Zwitserland wonen en die dus onder de toepassing van de nationale Zwitserse ziektekostenwetgeving alleen, niet onder de verplichte Zwitserse ziektekostenverzekering, zouden vallen, indien Zwitserland ten aanzien van die categorie van personen als bevoegde staat is aangewezen. In de derde plaats gaat het om personen ten aanzien van wie Zwitserland krachtens de Overeenkomst verplicht is Zwitserse werkloosheidsuitkeringen aan niet-ingezetenen te betalen, en ten aanzien van wie Zwitserland op grond van de verordening als bevoegde staat voor de verlening van medische zorg is aangewezen. Door onderdeel a, iii valt ook de desbetreffende categorie van werklozen onder de verplichte Zwitserse ziektekostenverzekering.

Ten slotte gaat het in punt 3, onderdeel a, (van Sectie A, onderdeel o, van Bijlage VI van verordening nr. 1408/71 EEG) om de gezinsleden van de hiervoor bedoelde categorieën van personen. Zoals hiervoor is aangegeven is het Zwitserse ziektekostenverzekeringssysteem geïndividualiseerd. Het begrip gezinslid, zoals dat in de Nederlandse sociale ziektekostenverzekeringswetgeving wordt gehanteerd, kent men in Zwitserland niet. Ook is het niet mogelijk om een gezin te verzekeren. Gezinsleden van de personen genoemd in de categorieën i, ii en iii van 3 a zijn door de geïntroduceerde verplichte ziektekostenverzekering verplicht verzekerd. Uit deze verplichte verzekering vloeit ook de verplichting voort tot het betalen van individuele premies. Omdat het denkbaar is dat gezinsleden in een lidstaat wonen waar zij onder gunstiger voorwaarden gezondheidszorg kunnen inroepen (lidstaten met een op ingezetenschap gebaseerde verzekering waar men alleen premie of belasting betaalt als men een eigen inkomen heeft), is in de Overeenkomst de mogelijkheid gecreëerd dat lidstaten afzien van een verplichte Zwitserse verzekering voor gezinsleden. Deze «opt-out» geldt automatisch voor zover betrokkenen woonachtig zijn in de in punt 3, onderdeel a, iv genoemde lidstaten. Nederland heeft niet gekozen voor vermelding bij punt 3, onderdeel 3, iv. Overwogen is hierbij dat de betreffende personen door hun ingezetenschap alleen automatisch verzekerd zouden zijn tegen de risico's gedekt door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1967, 655). Voor de overige risico's zouden de betreffende gezinsleden zich dan particulier moeten verzekeren. Hierbij zou het niet onwaarschijnlijk zijn dat de betreffende personen onverzekerd zouden blijven. Bovendien gaat het om personen ten aanzien van wie Zwitserland is aangewezen als staat ten laste waarvan de medische zorg in het woonland wordt verleend. «Opt-out» betekent dat de medische verzorging van die gezinsleden niet langer ten laste van Zwitserland kan worden gebracht, hetgeen op gespannen voet staat met het in de verordening neergelegde beginsel van evenwichtige kostenverdeling.

In punt 3, onderdeel b, (van Sectie A, onderdeel o, van Bijlage VI van verordening nr. 1408/71 EEG) is de mogelijkheid gecreëerd voor de in punt 3, onderdeel a, bedoelde personen voor zover zij wonen in Duitsland, Oostenrijk, Finland en Portugal en aantonen daar tegen ziektekosten zijn verzekerd, van een opt-out van de verplichte Zwitserse ziektekostenverzekering op verzoek. Deze mogelijkheid houdt verband met de in de Zwitserse wetgeving opgenomen mogelijkheid te kiezen voor een particuliere ziektekostenverzekering. Niet-ingezetenen die onder de Zwitserse ziektekostenverzekering komen te vallen, krijgen aldus eenzelfde mogelijkheid. Nederland heeft zich niet laten opnemen in deze bepaling. Overwogen is dat ingeval betrokkene in Nederland zou beschikken over een particuliere ziektekostenverzekering, maar ingevolge de aanwijsregels van titel II van verordening nr. 1408/71 EEG uitsluitend onderworpen is aan de Zwitserse wetgeving, men niet meer aan verzekering ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toekomt. In het geval men dan toch vrijstelling krijgt van de Zwitserse verzekering kunnen problemen ontstaan wanneer betrokkene raakt aangewezen op een AWBZ-verstrekking. Voorts geldt ook hier de bij de toelichting op punt 3, onderdeel a, iv, ten aanzien van de opt-out door gezinsleden genoemde overweging van financiële aard.

In punt 4 (van Sectie A, onderdeel o, van Bijlage VI van verordening nr. 1408/71 EEG) wordt verwezen naar artikel 20, eerste en tweede zin, van verordening nr. 1408/71 EEG, op grond waarvan de grensarbeider de keuzemogelijkheid heeft om zijn aanspraken op zorg geldend te maken zowel in de bevoegde staat, in casu Zwitserland, als in de woonstaat. Door deze verwijzing, wordt genoemde keuzemogelijkheid niet alleen geboden aan grensarbeiders, maar aan alle personen die in Zwitserland tegen ziektekosten verzekerd zijn. Dit in afwijking van de normale verordeningsregel, op grond waarvan bij tijdelijk verblijf slechts sprake is van aanspraken op medische zorg in spoedeisende gevallen. Wat de afrekening betreft, wordt afgeweken van de normaliter geldende verordeningssystematiek, waarbij de bevoegde staat aan het woonland voor de medische verzorging van zijn verzekerden een forfait betaalt, waartegenover het woonland bij een tijdelijk verblijf in de bevoegde staat in gevallen waarin aan de verzekerde medische zorg is verleend, daarvoor de werkelijke kosten betaalt. Hier is bepaald dat niet het woonland de werkelijke kosten betaalt, maar de Zwitserse verzekeraar. Dit houdt verband met het bepaalde in punt 6.

Punt 5 (van Sectie A, onderdeel o, van Bijlage VI van verordening nr. 1408/71 EEG) betreft kosten die door de Zwitserse ziektekostenverzekering worden gedragen. Ingevolge verordening nr. 1408/71 EEG hebben de verzekerden van een lidstaat bij tijdelijk verblijf in een andere lidstaat in spoedeisende gevallen recht op medische zorg. Tevens bestaat onder de verordening de mogelijkheid dat een verzekerde uit een lidstaat van zijn verzekeringsinstelling toestemming krijgt in een andere lidstaat zorg in te roepen. In geval een dergelijke verzekerde in Zwitserland verblijft, doch niet in Zwitserland is verzekerd, en aldaar medische zorg inroept, worden de kosten daarvan voorgeschoten door de Zwitserse ziektekostenverzekering. Uiteraard worden vervolgens die kosten in rekening gebracht bij de bevoegde verzekeringsinstelling van de lidstaat waar betrokkene verzekerd is.

In punt 6 (van Sectie A, onderdeel o, van Bijlage VI van verordening nr. 1408/71 EEG) wordt afgeweken van de uitvoeringsverordening, verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 074). De verleende zorg ten behoeve van de categorieën van personen genoemd in punt 4 wordt namelijk afgerekend tegen werkelijke kosten terwijl er op grond van de hoofdregel van de uitvoeringsverordening in deze situaties – waarbij de verzekerde niet in Zwitserland, maar bijvoorbeeld in Nederland woont – zou moeten worden afgerekend tegen gemiddelde kosten.

BIJLAGE III Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties

Zie de toelichting bij artikel 9 van de Overeenkomst.

III WIJZIGING VAN DE VREEMDELINGENWET

a. De Vreemdelingenwet

In het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven dat het onderhavige verdrag de strekking heeft om de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam met betrekking tot het vrij verkeer van personen uit te breiden tot Zwitserland. Aangezien onderdanen van Zwitserland geen gemeenschapsonderdanen zijn in de zin van de Vreemdelingenwet en zij derhalve niet reeds onder de betreffende definitie van artikel 1 vallen, is voor de Zwitserse onderdanen in artikel 1 van de Vreemdelingenwet een voorziening opgenomen, inhoudende dat de Zwitserse onderdanen aan wie op grond van het onderhavige verdrag een verblijfsrecht toekomt gelijkgesteld zijn met gemeenschapsonderdanen.

Daarmee staat buiten kijf, dat de betreffende onderdanen rechtmatig ver-blijven in Nederland als bedoeld in artikel 1b en tevens dat zij recht heb-ben op verblijf in Nederland ingevolge artikel 10, eerste lid, onder c. Van-zelfsprekend hebben deze vreemdelingen slechts recht op verblijf indien en voor zolang zij voldoen aan de voorwaarden die het verdrag stelt.

b. De Vreemdelingenwet 2000

In het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven dat het onderhavige verdrag de strekking heeft om de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam met betrekking tot het vrij verkeer van personen uit te breiden tot Zwitserland. Aangezien onderdanen van Zwitserland geen gemeenschapsonderdanen zijn in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, zijn de Zwitserse onderdanen aan wie op grond van het onderhavige verdrag een verblijfsrecht toekomt in artikel 1, onder e, onder 5°, van de Vreemdelingenwet 2000 uitdrukkelijk gelijkgesteld met gemeenschapsonderdanen. Gevolg hiervan is, dat zij rechtmatig verblijven op grond van artikel 8, onderdeel e, van de Vreemdelingenwet 2000. Steeds wanneer in de Vreemdelingenwet 2000 wordt verwezen naar gemeenschapsonderdanen, worden de Zwitserse onderdanen, die verblijfsrecht ontlenen aan het verdrag, daaronder begrepen. Datzelfde geldt in geval in de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 naar het begrip gemeenschapsonderdanen dan wel naar artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt verwezen.

Net als bij gemeenschapsonderdanen volgt uit de definitie dat de Zwitserse onderdanen alleen dan verblijfsrecht toekomt, indien zij voldoen aan de voorwaarden die uit het verdrag volgen.

IV KONINKRIJKSPOSITIE

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is de Overeenkomst ingevolge artikel 24 alleen van toepassing op het grondgebied in Europa.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

D. A. Benschop

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Naar boven