nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2007
In vervolg op het schrijven van 1 juli 2005 Kamerstuk 2004–2005,
27 470, nr. 2, zend ik u bijgaand de slotrapportage ten aanzien van het
beheer van de rijkscollectie door het ministerie van OCW, de uitvoerende buitendienst:
het Instituut Collectie Nederland (ICN) en de overige departementen.
Het door het Instituut Collectie Nederland ingestelde projectteam «Collectie
op Orde» heeft intensief met alle departementen samengewerkt ten einde
klaarheid te brengen in de kwestie rond de aanwezigheid en registratie van
de museale voorwerpen die in de afgelopen decennia door het ICN aan de ministeries
in tijdelijk beheer zijn overgedragen. In korte tijd hebben het ICN en de
departementen de registratieachterstand ingelopen en de basis gelegd voor
een beheersstelsel dat een vergelijkbare situatie in de toekomst moet voorkomen.
Tweehonderd voorwerpen zijn sedert het verzenden van de hiervoor genoemde
brief nog teruggevonden. Het aantal vermissingen kan dus met dat aantal naar
beneden worden bijgesteld tot 2055 op 1 januari 2007 (e.a.a conform opgave
van de departementen).
Met de ministeries is overeenstemming bereikt over een financiële
compensatie voor dit verlies ter hoogte van bijna 3 miljoen euro. Dit bedrag
zal ik de komende jaren aanwenden om de museale voorwerpen die nu nog in beheer
zijn bij de ministeries (ca. 3 000) in goede conditie te brengen. Het
ICN werkt momenteel aan een plan van aanpak voor de uitvoering van deze compensatieregeling
in de jaren 2007–2009.
In de brief van 1 juli 2005 is de Staatssecretaris uitvoerig ingegaan
op de invoering van een nieuw beheersstelsel dat de verantwoordelijkheid voor
museale voorwerpen van het rijk nadrukkelijker regelt. Ik kan u melden dat
de regeling die in de brief in het vooruitzicht werd gesteld na intensief
overleg met alle departementen en Erfgoedinspectie op 6 december 2006
door de minister van Financiën is gepubliceerd als de Regeling materieel beheer museale voorwerpen (Stcrt. 2006, nr. 238). Ik ben op dit ogenblik
doende de administratieve organisatie als gevolg van deze regeling in samenwerking
met de ministeries te ontwerpen en te implementeren. De regeling wordt op
1 april a.s. gefaseerd van kracht. Met de actualisering van de administratie
en de implementatie van de beheersregeling verwacht ik vanaf april 2007 een
in opzet en werking voldoende ordelijk en controleerbaar beheer te kunnen
voeren over de rijkscollectie. Ik verwijs op dit punt naar de aantekening
van de Rekenkamer bij het jaarverslag van OCW over 2006 waarin is aangegeven
dat er weliswaar vooruitgang is geboekt met het uitvoeren van maatregelen
gericht op beter beheer, maar dat er in 2006 nog sprake was van een onvolkomenheid.
Behalve met de ministeries heeft mijn ministerie, via het ICN met diverse
andere instanties een bruikleenrelatie. U moet denken aan musea, gemeentelijke
en provinciale diensten, onderwijsinstellingen en zorginstellingen. In 2005
waren dat 1000 verschillende contracten waaraan meer dan 30 000 museale
voorwerpen waren uitgeleend. Mijn ministerie is daarmee één
van de grootste kunstbruikleengevers van ons land. In het kielzog van de ministeries
zijn ook de bruikleenovereenkomsten met deze «derden bruikleennemers»
nagelopen en geactualiseerd. Hier werden enkele honderden vermissingen geconstateerd.
Een cijfer dat in vergelijking met de ministeries wat minder verontrustend
is. Alle vermissingen zijn financieel geclaimd bij de bruikleennemers. Het
gaat hierbij om een bedrag van circa 2 miljoen euro In 2007 verwacht ik de
laatste vermissingsdossiers ook in financiële zin te kunnen sluiten.
De omvang van het aantal geconstateerde vermissingen heeft inmiddels geleid
tot een juridische aanscherping van de bruikleencontracten en tot het besluit
om contracten met instellingen die onvoldoende zijn toegerust voor het beheer
van museale voorwerpen te beëindigen. Daardoor kan beter toezicht worden
gehouden op het beheer van museale voorwerpen door bruikleennemers. Nieuw
is ook dat de contracten periodiek, eens per vijf jaar, worden vernieuwd,
In administratieve zin is er dan periodieke controle op de aanwezigheid van
de bruiklenen.
Voor een juiste interpretatie van de cijfers informeer ik u dat van de
in het totaal 2 800 vermissingen (ministeries en derden bruikleennemers
samen) minder dan 2% van de voorwerpen een waarde heeft van meer dan € 10 000,–.
Een complete lijst met vermiste museale voorwerpen is op de ICN website geplaatst
teneinde de aanspraken van de staat op deze kunstwerken duidelijk te maken.
Met de vaststelling dat de vermissingsproblematiek zich uitstrekt over
2 800 museale voorwerpen, dat voor dit verlies financiële compensatie
is gevorderd die ten goede komt aan het behoud van de rijkscollectie, dat
de beheersregeling is ingevoerd en dat ’s rijks bruikleenbeleid aan
stringentere voorwaarden is gebonden, beschouw ik het vermissingsdossier in
beleidsmatige zin als afgerond.
Tenslotte kan ik u melden dat ik streef naar een kleinere, kwalitatief
hoogwaardiger en beter beheersbare ICN-collectie. Daartoe is in 2006 het programma
Selectie van start gegaan. Ik streef in het komende jaar naar een verdere
verkleining van de collectie – thans 100 000 – museale voorwerpen
. Het ICN vervult hiermee een voorbeeldfunctie op het gebied van selectie
daar waar het museale voorwerpen betreft. Recentelijk heeft zij die functie
ook naar het museale veld toe opnieuw bevestigd met de presentatie van de
nieuwe Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten: een instrument
waarmee musea objecten op een zorgvuldige, transparante en verantwoorde wijze
kunnen afstoten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk