27 468
Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet inzake de vrijwillige verzekering en wijziging van artikel X van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW)

nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2004

Hierbij bied ik u de resultaten van het onderzoek van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan1 naar de gevolgen van de verhoging van de minimumpremie in de vrijwillig verzekering AOW/Anw. Verzekerden die niet over een eigen inkomen beschikken, zijn met ingang van 1 januari 2001 10% verschuldigd van de maximale premie die iemand in enig jaar ingevolge de AOW of Anw verschuldigd kan zijn. Vòòr die datum was dat 5%.

Om dit onderzoek werd gevraagd tijdens de behandeling van het Wetsvoorstel herziening vrijwillige verzekering AOW en Anw in de Eerste Kamer op 24 april 2001 (Handelingen der Kamer I, vergaderjaar 2000–2001, nr. 28, blz. 1317).

Ik heb in oktober 2002 de SVB gevraagd onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de wijziging in de regeling. Op dat moment waren de wijzigingen in de regeling bijna anderhalf jaar van kracht. Dit tijdbestek leek mij voldoende om een goed beeld te kunnen krijgen over de gevolgen die de verhoging van de minimumpremie heeft gehad op het gebruik van de regeling. Het opleveren van het onderzoeksrapport heeft vanwege de aard en omvang van onderzoek enige tijd in beslag genomen.

Hoewel de algemene conclusie van het onderzoek luidt dat veel vrijwillig verzekerden de verhoging van de minimumpremie van 5% naar 10% als buitenproportioneel hebben ervaren, heeft dit niet geleid tot vele opzeggingen. Voor de overige bevindingen verwijs ik naar de inhoud van bijgaand rapport.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven