27 458
Snellere installatie Tweede Kamer

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2000

Bij brief van 16 oktober 2000 heb ik de Kiesraad verzocht advies uit te brengen over mijn voornemen enkele wijzigingen in de Kieswet aan te brengen, ten einde de termijn tussen de stemming voor de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer en de eerste samenkomst van de Tweede Kamer te verkorten.

Bij brief van 20 november jl. heeft de Kiesraad over dit onderwerp advies uitgebracht. Ik zend u bijgaand een afschrift van dit advies toe.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 20 november 2000

Bij brief van 16 oktober 2000, heeft u de Kiesraad advies gevraagd over uw voornemen enkele wijzigingen in de Kieswet aan te brengen teneinde de termijn tussen de stemming voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer en de eerste samenkomst van de Tweede Kamer te verkorten. De Raad heeft kennis genomen van de discussie die daaromtrent in de Tweede Kamer is gevoerd.

Verkorting van de termijn

Allereerst stemt de Kiesraad nadrukkelijk in met het uitgangspunt dat de vaststelling van de uitslag niet eerder dan op de vijfde dag na de stemming kan plaatsvinden. In zowel de verkennende notitie die u over dit onderwerp aan de Kamer zond als in de memorie van toelichting bij de voorgestelde wijzigingen wordt dit met de juiste argumenten toegelicht. Dit betekent dat de mogelijkheid de termijn tussen stemming en eerste samenkomst, die thans dertien dagen is, te verkorten, beperkt is. In het voorstel wordt uitgegaan van een eerste samenkomst op de achtste dag na de stemming; een verschuiving van de dinsdag na het tweede weekend na de stemming, naar de donderdag vóór datzelfde weekend.

De Kiesraad wijst erop dat door verkorting van de termijn tussen stemming en eerste samenkomst, de kans dat fouten worden ontdekt ná toelating van de nieuwe leden toeneemt. Die kunnen dan geen gevolgen meer hebben voor de samenstelling van de Kamer. In de door u aangehaalde zaak-Gramsbergen uit 1998, werd de gemaakte fout ontdekt op de zevende dag na de stemming. De Kiesraad mist in de toelichting een afweging van het belang van een relatief beperkte verkorting van de termijn enerzijds tegen het belang van een zorgvuldige procedure omtrent de vaststelling van de uitslag en toelating van nieuwe leden anderzijds. De Kiesraad is er niet op voorhand van overtuigd dat deze afweging zou moeten uitvallen in het voordeel van een verkorting van de termijn.

Los van de overweging in de vorige alinea, behoeft de tijd die nodig is voordat de uitslag kan worden vastgesteld, niet aan een verkorting van de termijn tussen stemming en eerste samenkomst in de weg te staan. Wel zou een verkorting van die termijn gevolgen moeten hebben voor artikel F 1, derde lid, van de Kieswet. Hieraan wordt in de voorstellen ten onrechte geen aandacht besteed. Artikel F 1, derde lid, biedt de mogelijkheid te schuiven met de dag van kandidaatstelling en daarmee met die van de stemming. Indien de dag van de stemming eerder in de week valt, als gevolg van een verschuiving van de dag van de kandidaatstelling, levert de eerdere samenkomst van de nieuwe Kamer gelet op de periode die nodig is voor vaststelling van de uitslag, geen probleem op. De dag van aftreden van de oude Kamer blijft immers in de gewijzigde artikelen C 1, tweede lid, en C 2 van de Kieswet gefixeerd op de donderdag in genoemde week. Het schuiven met die datum is grondwettelijk gezien ook niet mogelijk. De termijn tussen stemming en aantreden van de nieuwe Tweede Kamer is door vervroeging van de dag van de kandidaatstelling langer. Het is echter ook mogelijk dat de dag van kandidaatstelling op grond van artikel F1, derde lid, een of twee dagen later plaatsvindt dan gewoonlijk. In dat geval wordt de stemming gehouden op de donderdag of vrijdag na de woensdag waarop gewoonlijk de stemming wordt gehouden. Het hoofdstembureau stelt in die gevallen pas op de maandag na de stemming de uitslag vast. Dit tijdstip kan in redelijkheid niet worden vervroegd. Het centraal stembureau krijgt dan pas die maandag de gegevens op basis waarvan hij de uitslag kan berekenen. De uitslag kan dan niet voor woensdag aan het einde van de dag bekend worden gemaakt. Het zal duidelijk zijn dat het in dat geval niet mogelijk is op de donderdag daarna de nieuwe Kamer te laten aantreden.

Vervroeging van de dag van aftreden van de oude Kamer zal dan ook met zich moeten brengen dat de schuifmogelijkheden in artikel F 1, derde lid, worden beperkt tot de mogelijkheid van vervroeging van de dag van kandidaatstelling. Vervroeging van die dag brengt overigens wel met zich dat de gewenste verkorting van de termijn tussen stemming en eerste samenkomst slechts ten dele of helemaal niet wordt bereikt.

Periode van aftreden oude Kamer

De in het voorstel opgenomen perioden van aftreden van de oude Kamer zouden tot gevolg hebben dat onder omstandigheden de oude Kamer reeds aftreedt op de eerste of tweede dag na de stemming, hetgeen uiteraard niet de bedoeling is. De stemming wordt op grond van artikel F 1, eerste lid, jo. artikel J 1, eerste lid, gehouden op de woensdag in de week van 2 tot en met 8 maart (in een schrikkeljaar de woensdag in de week van 1 tot en met 7 maart). Indien de stemming plaatsvindt op woensdag 7 of 8 maart dan treedt de oude Kamer op grond van het voorgestelde tweede lid van artikel C 1 af op donderdag 8 respectievelijk 9 maart (immers de donderdag in de periode van 8 tot en met 15 maart). Voor verkiezingen in mei geldt hetzelfde (een verkiezing op woensdag 9 of 10 mei gaat samen met het aftreden van de oude Kamer op donderdag 10 of 11 mei). De nieuwe perioden van aftreden zouden moeten zijn: donderdag 10 tot en met 16 maart (in een schrikkeljaar 9 tot en met 15 maart) bij verkiezingen in maart en donderdag 12 tot en met 18 mei bij verkiezingen in mei. Indien de verkiezingsdatum in mei verschuift als gevolg van de aanvaarding van het wetsvoorstel houdende verschuiving van de Tweede-Kamerverkiezing in geval deze in hetzelfde jaar valt als de raads- of statenverkiezingen, dan is de periode van aftreden 19 tot en met 25 mei. Dit vergt aanpassing van artikel I, onderdelen A, B en C en artikel II. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in artikel II zowel de woorden «10 tot en met 16 mei» als «17 tot en met 23 mei» moeten worden vervangen, en wel door «12 tot en met 18 mei» respectievelijk «19 tot en met 25 mei».

Kennisgeving van de benoeming

In artikel I, onder D, wordt voorgesteld de termijn voor kennisgeving van de benoeming in artikel V 1, eerste lid, te vervroegen van de derde naar de eerste dag na de vaststelling van de uitslag. Hiertegen bestaat geen bezwaar. In de praktijk gebeurt dit nu ook al. In de toelichting wordt ervan uitgegaan dat de dag na die waarop de uitslag is bekendgemaakt, kan worden gebruikt voor de aanvaarding van de benoeming en het overleggen van de benodigde papieren door de verkozen Kamerleden. Dit veronderstelt wel dat de kennisgeving op andere wijze plaatsvindt dan door aangetekende verzending, die in het algemeen niet eerder dan de volgende dag wordt bezorgd. In de praktijk wordt de kennisgeving van de benoeming van Tweede-Kamerleden ook hoogst zelden gedaan door aangetekende verzending. Ook uitreiking door het centraal stembureau aan alle benoemden tegen gedagtekend ontvangstbewijs is niet gebruikelijk. In de praktijk wordt de kennisgeving van de benoeming, bedoeld in artikel V 1, eerste lid, Kieswet aan de griffier van de Tweede Kamer overhandigd. De nieuw benoemden komen bij de griffier langs om de aanvaarding van hun benoeming te tekenen. Zij worden door hun partij of de griffie van deze gang van zaken op de hoogte gesteld. De Kiesraad adviseert een zodanige procedure, die onder de nieuwe regeling noodzakelijk is om de toelating tijdig te kunnen afhandelen, wettelijk te regelen. De Raad denkt dan aan een bepaling die inhoudt dat de brief, houdende de kennisgeving van de benoeming, bedoeld in artikel V 1, eerste lid, ten aanzien van een bij een verkiezing van de Tweede Kamer gekozen lid, door de voorzitter van het centraal stembureau wordt overhandigd aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Ook is het mogelijk in artikel V 1, eerste lid, te volstaan met een bepaling met de strekking dat bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld op welke wijze de benoemde kennis wordt gegeven van zijn benoeming. In het Kiesbesluit wordt de wijze van bekendmaking dan voor verschillende omstandigheden geregeld.

Werkzaamheden Tweede Kamer

Uit de verkennende notitie komt naar voren dat de griffie van de Tweede Kamer heeft gewezen op het belang van tijdige ontvangst van de processen-verbaal van de stembureaus en de hoofdstembureaus. Aangenomen moet worden dat zonder tijdige ontvangst van deze stukken het onderzoek van artikel V 4, eerste lid, niet op de dag na die van de vaststelling van de uitslag kan worden afgerond. In de praktijk worden de processen-verbaal vrijdag na de stemming naar de Tweede Kamer gebracht. Het ligt voor de hand dit te regelen in artikel O 4, tweede lid. In aansluiting bij de formulering in het eerste lid zou de zinsnede «toekomen aan het orgaan waarvoor de verkiezing plaats heeft» kunnen worden vervangen door: terstond overbrengen aan het orgaan waarvoor de verkiezing plaats heeft. Dat deze wijziging betrekking heeft op alle verkiezingen is geen bezwaar. In het geval van raads- en statenverkiezingen in een provincie die uit één kieskring bestaat is het hoofdstembureau immers gevestigd in de plaats waar het vertegenwoordigend orgaan zetelt. Bij statenverkiezingen waarbij de provincie is onderverdeeld in kieskringen moet het proces-verbaal van het hoofdstembureau toch op diezelfde dag worden overgebracht naar het centraal stembureau, dat is gevestigd in de plaats waar het vertegenwoordigend orgaan zitting heeft. Het tegelijk overbrengen van de processen-verbaal van de stembureaus vergt nauwelijks extra inspanningen.

De opmerking in de notitie dat de Kamer in nieuwe samenstelling moet kunnen beslissen over de toelating van nieuwe leden die zijn benoemd op «omstreden zetels» onderschrijft de Raad. Dit zal overigens ook nu al moeten gebeuren indien een herstemming plaats heeft of om een andere reden niet tijdig voor het aftreden van de leden van de Kamer over de toelating van één of meer nieuwe leden kan worden besloten. Het verdient daarom aanbeveling dat de Tweede Kamer, ook los van de voorgestelde wijzigingen, artikel 2, derde lid, van haar Reglement van Orde waarin is geregeld dat de oude Kamer beslist over de toelating van nieuwe leden na de verkiezingen, aanpast. Artikel 3 van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer kan daarbij als voorbeeld dienen.

In de toelichting wordt ervan uitgegaan dat de oude Kamer op de zevende of de achtste dag na de stemming over de toelating van de nieuwe leden kan beslissen. Dat is niet juist. Op de achtste dag na de stemming treedt de oude Kamer immers af. Uitsluitend de zevende dag is dus beschikbaar voor de beslissing over de toelating.

De Kiesraad beveelt u aan met het voorgaande rekening te houden bij de verdere voorbereiding van de voorstellen.

Hoogachtend,

Voorzitter,

F. J. W. M. van Dooren

Secretaris,

A. G. van Dijk

Naar boven