nr. 41a
A
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk
d.d. 28 april 2000 en het nader rapport d.d. 18 september 2000, aangeboden
aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de
Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 27 maart 2000, no.00.001795, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister
van Justitie en de Minister van Defensie, bij de Raad van State van het Koninkrijk
ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag inzake de veiligheid van VN-personeel
en geassocieerd personeel; New York, 9 december 1994 (Trb.1996, 62), met toelichtende
nota.
Vanwege de toenemende bedreiging van het personeel van de Verenigde Naties
(VN) en geassocieerd personeel tijdens vredesmissies en vergelijkbare door
de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad goedgekeurde missies, groeide
de behoefte aan een regeling die de VN of de lidstaat waarvan het personeel
afkomstig is, de mogelijkheid biedt adequaat daarop te kunnen reageren. Dit
heeft geresulteerd in het onderhavige verdrag dat enerzijds verbiedt vijandige
handelingen te ondernemen tegen VN- en geassocieerd personeel, en anderzijds
de bevoegdheid voor lidstaten schept om overtreders van bepaalde delicten
te straffen als deze zich op hun grondgebied bevinden.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 maart 2000,
no. 00.001795, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk
zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 28 april 2000, nr. WO2.00.0127/II/K, bied
ik U hierbij aan.
1. Beoogd wordt gelding voor het Koninkrijk. Het verdrag heeft dus zowel
betrekking op Nederland als Aruba en de Nederlandse Antillen. Het bevreemdt
daarom dat in de toelichtende nota verscheidene keren wordt gesproken over
«ons land». Deze fixatie op Nederland blijkt ook uit de verklaring
van de «Nederlandse regering» bij artikel 14 waardoor de indruk
wordt gewekt dat de regeringen van Aruba en de Nederlandse Antillen deze verklaring
niet ondersteunen. Verder stelt de toelichtende nota1 bij de in het verdrag strafbaar gestelde feiten (artikel 9), dat deze
strafbaarstelling al is geregeld in het Wetboek van Strafrecht (WvS). Dit
wetboek is alleen voor Nederland van toepassing. Hier zouden ook de toepasselijke
landsverordeningen moeten worden genoemd.
De Raad van State van het Koninkrijk beveelt aan de toelichtende nota
op voornoemde punten aan te passen.
1. Op door de Raad genoemde punten is de redactie van de toelichting verruimd
en wordt de betreffende Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse wetgeving genoemd.
De uitdrukking «ons land» in toelichtingen bij verdragen die voor
het gehele Koninkrijk zullen gelden beperkt zich overigens niet noodzakelijkerwijs
tot het Europese deel van het Koninkrijk.
2. De opsomming van strafbare feiten in artikel 9 is niet zonder meer
terug te voeren op artikelen in Boek II WvS. Het verdient aanbeveling om in
de toelichting bij artikel 9 aan te geven welke strafbare feiten behoren bij
welke delictsomschrijvingen in het WvS. Dit is van belang omdat Nederland
op basis van het verdrag de pleger van een in artikel 9 genoemd strafbaar
feit zou moeten vervolgen. Of dit mogelijk is, is mede afhankelijk van de
omschrijvingen in de desbetreffende artikelen in Boek II WvS. Dit geldt tevens
voor de strafbaarstelling in de landsverordeningen van Aruba en de Nederlandse
Antillen.
De toelichtende nota zou op voornoemde punten moeten worden aangevuld.
2. In de toelichting op artikel 9 is een meer nauwkeurige aanduiding gegeven
van de wettelijke bepalingen, die van toepassing zijn.
3. In de toelichting bij artikel 17 wordt dat artikel als summier en onbevredigend
aangemerkt. Artikel 20 bepaalt evenwel dat de universeel erkende normen inzake
de rechten van de mens – waartoe ook de internationaal erkende standaarden
inzake eerlijke procesvoering gerekend moeten worden – onverkort blijven
gelden. Derhalve dient te worden ingegaan op de vraag in hoeverre het in artikel
20 bepaalde een aanvulling vormt op artikel 17. Tevens dient te worden aangegeven
of inhoud en strekking van het in artikel 20 bepaalde voorwerp kunnen vormen
van de in artikel 22 geregelde geschillenbeslechting.
3. Artikel 17 bevat, zoals de toelichting reeds aangeeft, een summiere
regeling voor de positie van de verdachte van mogelijke schendingen van strafbepalingen
uit dit verdrag. De Raad van State vraagt zich af of artikel 20 als een aanvulling
op artikel 17 en als een adequate vorm van bescherming van mensenrechten kan
worden beschouwd. Hoewel deze interpretatie op grond van de tekst van dit
artikel niet is uitgesloten, werd bij de opstelling van deze bepaling een
meer beperkte reidwijdte beoogd, gerelateerd aan de toepasselijkheid van humanitair
oorlogsrecht en mensenrechten op de positie van VN-personeel en geassocieerd
personeel zelf en aan de wijze van uitoefening van taken door dat personeel.
Vanuit dat perspectief moet tevens de reikwijdte worden bezien van de in artikel
22 neergelegde geschillenbeslechting. In de toelichting op artikel 20 wordt
meer uitgebreid op deze vraagstukken ingegaan.
De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging goed te vinden
dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal,
aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan
het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoten van Justitie en Defensie, verzoeken
mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld
van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te
leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en tevens
over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van
Aruba.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen