Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 27450 nr. 16 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 27450 nr. 16 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 maart 2004
Met genoegen stuur ik u mede namens mijn ambtgenoten van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; van Verkeer en Waterstaat; van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit en van Economische Zaken de voortgangsrapportage 2003 over de aanpak van de zogenaamde Grote Projecten uit de architectuurnota Ontwerpen aan Nederland. Deze nota is door uw Kamer behandeld en vastgesteld op 19 februari 2001 (kamerstuk 27 450, nr. 8).
De eerste voortgangsrapportage zond mijn voorganger u op 4 maart 2002 (kamerstuk 27 450, nr. 13). Naar aanleiding van de eerste voortgangsrapportage hebben enkele fracties in de vaste kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vragen aan de staatssecretaris voorgelegd, welke zijn beantwoord bij brief van 30 mei 2002 (kamerstuk 27 450, nr. 14).
In 2002 is geen voortgangsrapportage aan uw Kamer verzonden. De oorzaak was gelegen in de kabinetswisselingen van Balkenende I en II: ten aanzien van de Grote Projecten is afgesproken dat de bewindslieden van de betreffende ministeries als «adoptiefouders» zouden worden aangemerkt. Dat houdt in, dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Grote Projecten niet bij mij berust als politiek verantwoordelijke bewindspersoon voor het architectuurbeleid of bij de Rijksbouwmeester als inhoudelijk verantwoordelijke persoon voor het architectuurbeleid, maar bij de bewindspersoon wiens ministerie het betreffende project had geadopteerd. De korte tijdspanne van het kabinet Balkenende I maakte het niet mogelijk dat de betreffende bewindslieden deze verantwoordelijkheid ook konden waarmaken. Daarom heb ik in overleg met mijn ambtsgenoten gemeend de voortgangsrapportage 2002 en 2003 samen te voegen en als zodanig aan uw Kamer aan te bieden.
De voortgangsrapportage bestaat uit drie delen en is als volgt opgebouwd. In deel 1 worden allereerst de uitgangspunten van de architectuurnota kort aangehaald. Vervolgens wordt gememoreerd wat de essentie is van de Grote Projecten.
In deel 2 is een kernachtige beschrijving opgenomen van de laatste stand van zaken van de afzonderlijke Projecten. Peildatum voor de weergave van deze stand van zaken is 1 december 2003.
In dit deel worden de tien Grote Projecten beschreven op basis van een stramien: organisatie en opdrachtgeverschap; de inbreng van het ontwerp en de communicatie. Voorzover mogelijk is weergegeven welke activiteiten in 2004 zullen worden ondernomen. In deel 3 treft u een financiële verantwoording aan van de besteding van het algemene budget dat in de architectuurnota voor de Grote Projecten is gereserveerd.
Wij zijn verheugd u deze voortgangsrapportage over de Grote Projecten uit de architectuurnota aan te kunnen bieden en hopen deze op korte termijn met u te kunnen bespreken.
VOORTGANGSRAPPORTAGE 20031 GROTE PROJECTEN UIT DE ARCHITECTUURNOTA 2001–2004
In de derde architectuurnota, die wij in september 2000 aan uw Kamer hebben aangeboden, en die in februari 2001 door u is vastgesteld, zijn twee beleidsdoelstellingen centraal gesteld voor het architectuurbeleid 2001 – 2004 namelijk: «Architectuur is een zaak voor iedereen» en «Ontwerpen aan Nederland».
Het beleidsdoel «Architectuur is een zaak voor iedereen» betreft de versterking van de maatschappelijke inbedding van de architectuur in haar brede betekenis. Daarbij spelen de architectuurinstellingen een belangrijke rol.
Het beleidsdoel «Ontwerpen aan Nederland» betreft een grotere rol van het ontwerpen bij majeure werken van het rijk (het Rijksontwerpen) en krijgt concreet gestalte via de tien Grote Projecten. Wanneer ontwerpers in een zo vroeg mogelijk stadium van een ruimtelijk of architectonisch project worden betrokken, komt hun integrerende en creatieve kracht beter tot zijn recht. Om een integrale aanpak te stimuleren zal het Rijk zelf het goede voorbeeld geven door de Grote Projecten zoveel mogelijk integraal te benaderen, en te streven naar een verbeterde bestuurlijke afstemming en een duidelijke regie. Daarbij moet de inzet van het ontwerpen op hogere schaalniveaus worden bevorderd.
Deze rapportage behandelt de voortgang bij de Grote Projecten.
De geselecteerde Grote Projecten maken onderdeel uit van het beleid van de vijf verschillende betrokken departementen. De Grote Projecten zijn ambitieus van opzet, divers van aard en het gaat om ingewikkelde (ontwerp)opgaven. Bij de Grote Projecten wil het rijk zelf het goede voorbeeld geven.
Elk groot project is geadopteerd door een bewindspersoon. De primaire verantwoordelijkheid voor het realiseren van de gestelde ambities ligt dan ook bij de direct betrokken vakdepartementen. Het adopteren van projecten door bewindspersonen staat overigens niet in alle gevallen gelijk met het daadwerkelijk uitoefenen van het opdrachtgeverschap. Bij veel projecten vervullen andere partijen dan de rijksoverheid deze rol.
Instrumentarium om de gewenste concrete resultaten te boeken beperkt zich in die gevallen tot faciliteren, stimuleren, samenwerken en regisseren. Over de voortgang bij de Grote Projecten is de Tweede Kamer een jaarlijkse voortgangsrapportage toegezegd.
De geselecteerde Grote Projecten en de daarvoor verantwoordelijke bewindslieden zijn:
Het Nieuwe Rijksmuseum | staatssecretaris van OCW |
Nieuwbouw Rijksdiensten ROB/RdMz | staatssecretaris van OCW |
Nieuwe Hollandse Waterlinie | minister van LNV |
Zuiderzeelijn | minister van V&W |
Routeontwerp A12 | minister van V&W |
Reconstructie Zandgebieden | minister van LNV |
Deltametropool | minister van VROM |
Openbare Ruimte in Revisie | minister van VROM |
Particulier Opdrachtgeverschap | minister van VROM |
Architectuur & Bedrijventerreinen | staatssecretaris van EZ |
De uitvoeringsorganisaties (stuurgroepen en projectgroepen) vallen onder directe verantwoordelijkheid van de betrokken bewindslieden van VROM, OCW, LNV, V&W en EZ. Afstemming vindt plaats onder supervisie van de Interdepartementale Stuurgroep Architectuurbeleid (ISA) in de Werkgroep Rijksontwerpen, onder voorzitterschap van de Rijksbouwmeester. De Rijksbouwmeester speelt een stimulerende rol en treedt op als adviseur voor de kwaliteitsborging van de Grote Projecten.
Door de Rijksbouwmeester zijn gezaghebbende adviseurs aangetrokken, die hem bijstaan bij de kwaliteitsborging van de Grote Projecten. De positieve ervaringen met deze nieuwe werkwijze waren voor de Rijksbouwmeester aanleiding om met een voorstel te komen betreffende de instelling van een College van Rijksadviseurs.
De instelling van dit College, bestaand uit externe adviseurs voor de Grote Projecten en voor andere met het architectuurbeleid samenhangende taken van de Rijksbouwmeester is eind 2003 door de minister van VROM geaccordeerd. In 2004 wordt formalisering van het College van Rijksadviseurs als adviesorgaan van de Rijksbouwmeester voorgelegd aan het kabinet.
Begin 2003 heeft de Rijksbouwmeester op verzoek van de ISA de eerste bevindingen (ervaringen uit het werken aan de tien Grote Projecten) geformuleerd in de vorm van een aantal lessen, die tot voorbeeld strekken voor alle andere (grote) projecten waarvoor het rijk zich nu en in de toekomst gesteld ziet. Daarbij is getracht een aantal projectoverstijgende thema's aan de orde te stellen. De Rijksbouwmeester heeft aangegeven dat hij de lessen samen met zijn adviseurs nog verder wil uitwerken, verdiepen en illustreren met concrete voorbeelden. Het is de bedoeling de definitieve lessen in 2004 aan het kabinet aan te bieden.
Uiteindelijk doel van het als een actieprogramma geformuleerde architectuurbeleid is dat de voorbeeldige aanpak door het rijk, op zijn beurt bouwend Nederland stimuleert om meer aandacht te besteden aan de cruciale rol die ontwerpers in het bouwproces kunnen spelen.
Bij elk Groot Project zijn tot nu toe specifieke maatregelen voor kwaliteitsborging getroffen die telkens op maat zijn gesneden. Daarnaast zijn generieke maatregelen genomen, zoals de instelling van een college van Adviseurs van de Rijksbouwmeester.
Voornemen is om de opgedane ervaringen met het werken aan Grote Projecten aan het einde van de beleidsperiode dusdanig over te dragen, dat dit ook bouwend Nederland zal inspireren.
Als voorlopige conclusie kan worden gesteld dat de met het architectuurbeleid beoogde «attitudeverandering» de eerste vruchten begint af te werpen. In 2004 zal het actieprogramma worden geactualiseerd voor de beleidsperiode 2005–2008. Daarbij komt ook aan de orde op welke wijze een vervolg wordt gegeven aan de Grote Projecten.
DEEL 2. VOORTGANGSRAPPORTAGE GROTE PROJECTEN 2003
De ambitie van dit project is het Rijksmuseum te plaatsen in de rij van toonaangevende internationale musea. Bij de verbouwing speelt het oorspronkelijke monumentale ontwerp van Cuypers een belangrijke rol. Doelen zijn het museum geschikt te maken voor een miljoenenpubliek en voor de eisen van de 21ste eeuw; het versterken van de helderheid van het originele ontwerp van Cuypers en het verbeteren van de stedenbouwkundige inpassing; de zichtbaarheid van de collecties te vergroten en het museum attractief te maken voor een breed publiek, waaronder jongeren en nieuwe Nederlanders. Daarnaast dient in het ontwerpproces ruimte te zijn voor publiek debat en moet het planproces op tempo worden gehouden.
Organisatie en opdrachtgeverschap
Begin 2002 is tussen de opdrachtgevende partijen rond het Nieuwe Rijksmuseum overeenstemming bereikt over de Beheerorganisatie. Aan het hoofd van de Beheerorganisatie die de wording van het Nieuwe Rijksmuseum begeleidt staat het College van Principalen («politiek opdrachtgeverschap») bestaande uit de bewindslieden van OCW en VROM en de directeur van het Rijksmuseum. Belangrijke besluiten worden genomen door een stuurgroep waarin de drie opdrachtgevers zitting hebben: het ministerie van OCW, de Rijksgebouwendienst (Rgd) en het Rijksmuseum. Bij onenigheid in de stuurgroep beslist het College van Principalen. De stuurgroep van het Nieuwe Rijksmuseum heeft een externe voorzitter en rapporteert aan het College van Principalen. Voor de voorbereiding en uitvoering van het project is een programmadirectie ingesteld. De programmadirectie bereidt onder meer de opdrachten aan architecten en adviseurs voor. Daarnaast is zij ook verantwoordelijk voor de tijdelijke huisvesting van personeel en collecties. Het gekozen organisatiemodel komt voort uit de aard van het project. Er zijn meerdere opdrachtgevers, verschillende belangen en er worden uiteenlopende zwaartepunten gelegd. De Rijksbouwmeester maakt geen deel uit van de opdrachtgevende instanties, maar is voorzitter van een kwaliteitsteam. Het ontwerp is in handen van de Spaanse hoofdarchitecten (Cruz y Ortiz) en een Nederlandse restauratiearchitect (G. van Hoogevest).
In 2003 is het Voorlopig Ontwerp (VO) verder uitgewerkt. Het VO is in september 2003 goedgekeurd door het College van Principalen. Essentieel onderdeel van het VO is de visie op de restauratie van het interieur van het hoofdgebouw. De integrale conservering van de architectonische en monumentale waarde van het hoofdgebouw heeft in het VO voorop gestaan. Vanuit de wereld van de monumentenzorg wordt sterk aangedrongen op uitgebreid bouwhistorisch onderzoek gedurende de uitvoering van het project. De stuurgroep heeft ingestemd met nader onderzoek dat zal moeten uitwijzen of en in hoeverre ruimere aandacht aan reconstructie van het oorspronkelijke ornament- en decoratieprogramma moet worden gegeven.
De programmadirectie, architecten en adviseurs hebben in april 2003 een uitwisselingsbijeenkomst belegd bij de Alte Nationalgalerie (Berlijn). De excursie, waarbij ook enkele andere musea in Berlijn werden bezocht, leverde inspirerende informatie over het zoeken naar een juiste balans tussen eigentijdse museale eisen en het omgaan met monumentaal erfgoed.
In een door de Spaanse architecten ontworpen infocentrum naast het hoofdgebouw kan het publiek vanaf februari 2004 kennis nemen van de vorderingen van het project. De website van het Rijksmuseum verschaft actuele informatie over de voortgang. Elke twee maanden verschijnt een gratis nieuwsbrief, een uitgave van de Beheerorganisatie Het Nieuwe Rijksmuseum. Een Engelstalige versie van deze nieuwsbrief is beschikbaar op de website.
Acties 2004 & hoe verder na «Ontwerpen aan Nederland»?
Vanaf december 2003 is het Rijksmuseum gesloten, met dien verstande dat een aantal topstukken voor het publiek te bezichtigen is in de Zuidvleugel. Delen van de collectie reizen langs musea over de gehele wereld. In de loop van 2004 zal het Definitief Ontwerp (DO) worden gepresenteerd. Oplevering van het Nieuwe Rijksmuseum is voorzien in 2008.
Nieuwbouw Rijksdiensten ROB/RDMZ
De nieuwbouw van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dient als voorbeeld in een nationaal sleutelproject van stedelijke vernieuwing (het Centrumplan Amersfoort). Naast een hoog ambitieniveau voor het gebouw zelf is het een doelstelling van het architectuurbeleid om het ontwerp uiterst zorgvuldig op de locatie in te passen en daarmee positieve uitstralingseffecten naar andere projecten in de directe omgeving te bewerkstelligen. Bij het project spelen ambities van verschillende betrokken partijen die natuurlijk niet direct dezelfde richting uitwijzen. Ambities van de rijksdiensten (gericht op de uitstraling als open en toegankelijk kennisinstituut), ambities van opdrachtgeverzijde (ministerie OCW en Rgd: voorbeeldig opdrachtgeverschap) én ambities van de gemeente Amersfoort.
Organisatie en opdrachtgeverschap
De Rijksgebouwendienst (Rgd) is trekker van het project in opdracht van het ministerie van OCW.
Voor het project is een stuurgroep ingesteld met daarin de directeuren van de twee rijksdiensten, de directeur Projecten van de Rgd en twee projectleiders, verantwoordelijk voor respectievelijk de bouw en de huisvesting. Het ontwerpteam met aan het hoofd de Spaanse architect J.N. Baldeweg is in 2002 aangevuld met een Nederlandse architectenbureau, A+D+P architecten, co-architect en adviseur, en adviesbureaus voor constructie (abt adviesbureau voor bouwtechniek bv), installaties (Huygen Elwako Raadgevende Ingenieurs bv), bouwfysica en akoestiek (DGMR Raadgevende Ingenieurs BV). Het Atelier van de Rijksbouwmeester functioneert als klankbord voor architect en projectgroep. De Rijksbouwmeester was o.a. betrokken bij het aantrekken van een supervisor voor het nabijgelegen Eemcenter door de gemeente Amersfoort.
Binnen de projectkaders wordt gesproken over een geslaagd integraal ontwerpproces, waarbij adviseurs en architecten bereid zijn geweest de ideeën van elkaar te respecteren en zich wederzijds te verdiepen. Het Voorlopig Ontwerp (VO) is in 2003 afgerond en positief ontvangen door OCW, de gebruikers, de Rgd en de Rijksbouwmeester. Hoewel het hier een VO voor het casco betreft, is het plan voor Nederlandse begrippen al zeer gedetailleerd uitgewerkt.
Ook de monumentencommissie van de gemeente Amersfoort heeft zich overwegend positief uitgelaten over de wijze waarop het ontwerp inspeelt op de historische omgeving.
De stedebouwkundige studies van de architect hebben verder een katalyserende uitwerking gehad op de ontwikkeling van een groter deel van het Eemcentrum, waarover aanvankelijk bij de gemeente geen overeenstemming bestond. Door de supervisor van de gemeente Amersfoort is in overleg met de Rgd en de Spaanse architect een beeldkwaliteitplan opgesteld. Daarmee is een toetsingskader ontwikkeld op basis waarvan plannen voor alle nieuwbouw in het gebied kunnen worden getoetst door de welstandscommissie.
Met de realisatie van het huidige ontwerp is in de tweede helft van 2003 een pas op de plaats gemaakt, omdat eerst een aantal programmatische en financiële beslissingen genomen moeten worden.
In 2003 is vooral gecommuniceerd met de toekomstige gebruikers. Er is geen zelfstandige website of nieuwsbrief voor het project. Er wordt gebruik gemaakt van «overkoepelende» communicatie in de nieuwsbrief Grote Projecten en op de website rijksontwerpen.nl. De maquette van het VO is o.a. tentoongesteld in de galerie/etalage van Atelier Rijksbouwmeester. Publieke debatten zijn vooralsnog beperkt gebleven tot het voortraject.
Acties 2004 & hoe verder na «Ontwerpen aan Nederland»?
Het Definitief Ontwerp wordt in 2004 afgerond, afhankelijk van de programmatische en financiële beslissingen die worden genomen.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie
De ambitie van het project is de cultuurhistorische eenheid van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) behouden door haar te gebruiken als impuls voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en te zoeken naar duurzame gebruiksmogelijkheden (behoud door ontwikkeling). De NHW is een Groot Project in het kader van het architectuurbeleid maar is ook opgenomen in de nota Belvedere (cultuurhistorie als uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen) waarin het, als enige, de status Nationaal Project heeft gekregen.
Doel van het project is het ontwikkelen van een bestuurlijk gedeelde visie voor de totale linie als basis voor initiatieven uit de regio. Daarmee moet dit unieke ensemble als eenheid worden bewaard. Het ontwerp speelt een belangrijke rol bij dit project; zowel op Linie- als op objectniveau.
Organisatie en opdrachtgeverschap
Gezamenlijk streven vijf provincies, vijfentwintig gemeenten, vijf waterschappen en vijf ministeries naar behoud van de cultuurhistorische eenheid van de NHW. Voor het project is een stuurgroep ingesteld met vertegenwoordigers van de verschillende betrokken bestuurslichamen onder voorzitterschap van een onafhankelijke voorzitter. Daarnaast is er een projectgroep en een breed samengestelde klankbordgroep. Er is door het projectbureau een verkenning uitgevoerd naar particuliere partners. Met drie partners is een haalbaarheidsonderzoek gestart naar de mogelijkheden van publiekprivate samenwerking. Gewerkt wordt aan een realistische kosten-batenanalyse zowel voor de linie als geheel, als voor de samenhangende deelgebieden. De in 2004 te maken afspraken tussen overheden onderling en vervolgens tussen overheden en private partijen zijn afhankelijk van de resultaten van deze studie.
Panorama Krayenhoff (voorontwerp Linieperspectief) heeft eind 2002 de status van «ontwerp» gekregen. In Panorama Krayenhoff II (ontwerp Linieperspectief) zijn de verschillende reacties van overheden, maatschappelijke organisaties en bewoners verwerkt. Behandeling van Panorama Krayenhoff II in de Rijksplanologische Commissie (RPC) heeft door de kabinetswisselingen niet plaats gevonden in januari 2003 zoals aanvankelijk gepland, maar in november 2003. De RPC heeft vooral veel waardering voor de tot stand gebrachte samenwerking tussen de vele partijen en overheden. De RPC heeft benadrukt dat de NHW zich bij uitstek leent voor de aanwijzing als Nationaal Landschap in de Nota Ruimte.
Op 19 december 2003 is Panorama Krayenhoff II, na behandeling in de RROM (Raad voor de Ruimtelijke Ordening en Milieu) behandeld in de ministerraad. Nadere afspraken worden gemaakt over de op uitvoering gerichte vervolgfase van het ontwerp Linieperspectief en de mogelijke rol van private partijen daarin.
De Rijksbouwmeester heeft voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie een aparte adviseur (landschapsarchitect) aangesteld voor ondersteuning bij de kwaliteitsborging. Op diens advies zijn door assistent-onderzoekers van de Technische Universiteit Delft ontwerpverkenningen gedaan, als verkenning voor de te ontwikkelen ontwerpgrammatica.
Op initiatief van het Projectbureau heeft in 2003 een ontwerpatelier plaatsgevonden met de gemeente Nieuwegein over de ontwikkeling van het bedrijventerrein Het Klooster. Na dit overleg is het «Ontwikkelingsplan Het Klooster», dat in eerste instantie onvoldoende rekening hield met de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het Linielandschap, aangepast.
In februari 2003 is Panorama Krayenhoff aan het publiek gepresenteerd. Een eigen website en kwartaalnieuwsbrieven bieden informatie betreffende de voortgang. Begin 2004 zal een nieuwe publieksfolder worden uitgebracht.
De onder auspiciën van Atelier Rijksbouwmeester uitgevoerde verkenningen zijn gebundeld («De Nieuwe Hollandse Waterlinie. Landschapsarchitectonische studies») en tijdens een studiedag gepresenteerd.
Het rijk geïllustreerde boek «Sterk Water» is in 2003 met medewerking van het Projectbureau verschenen. Het boek handelt niet zozeer over ontwerpopgaven, maar draagt bij aan de bewustwording van cultuurhistorische vraagstukken als de Waterlinie onder een breed publiek.
Minister Dekker van VROM heeft op 19 november 2003 een werkbezoek gebracht aan de NHW.
Acties 2004 & hoe verder na «Ontwerpen aan Nederland»
Opname van het ontwerp Linieperspectief in de Nota Ruimte biedt het kader voor de uitvoeringsfase. Een nog in te stellen kwaliteitsteam zal de Liniecommissie terzijde staan bij de toekomstige plannen van provincies, gemeenten. Overwogen wordt om subsidieverstrekking aan concrete projecten te koppelen en bij de beoordeling daarvan de Liniecommissie te betrekken. Medio 2004 zal de Liniecommissie worden ingesteld.
Kern van de opgave van het project Routeontwerp rijksweg A12 blijft het realiseren van één consistent ontwerp voor de A12, van Den Haag tot aan de Duitse grens. Gaandeweg zijn de aanvankelijke geformuleerde ambities bijgesteld. In het kader van het project is o.a. onderzoek verricht naar de rol van het routeontwerp in relatie tot de ruimtelijke ordening en hoe daarmee in positieve zin een bijdrage kan worden geleverd aan het aanzicht van Nederland. Belangrijk winstpunt is dat aan het routeontwerp nu een bredere ruimtelijke component is toegevoegd, er wordt niet meer alleen gekeken naar het ontwerp voor de snelweg zelf. De oorspronkelijke ambitie is verbreed. De bij de A12 opgedane ervaringen zullen ook worden toegepast op andere rijkswegen.
Organisatie en opdrachtgeverschap
De verantwoordelijkheid ligt bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat, waarbij Rijkswaterstaat (RWS) is belast met de uitvoering. Binnen RWS is de coördinatie in handen van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde. Bij het project is een onderverdeling gemaakt in een drietal samenhangende, maar op zichzelf beschouwbare en hanteerbare, deelprojecten: het Routeontwerp van de weg, het Routeontwerp van het geluidsscherm en het Routeontwerp van de omgeving. In de drie projectgroepen hebben vertegenwoordigers van de betrokken regionale directies (Zuid-Holland, Utrecht en Oost-Nederland) zitting. Uiteindelijk voeren deze directies van RWS de plannen uit. Door de Hoofdingenieurdirecteuren (HID's) van de drie betrokken regionale directies en de directeur Wegen van RWS is een intentieverklaring ondertekend. Vanuit Atelier Rijksbouwmeester zijn voor het project adviseurs benoemd ter ondersteuning bij de kwaliteitsborging en om de coherentie tussen de verschillende deelprojecten te bewaken.
Het project is in 2003 in een stroomversnelling terechtgekomen na aanvaarding van de Spoedwet door de Eerste Kamer. Een gevolg is o.a. dat na indiening van infrastructurele projecten binnen één jaar met de uitvoering kan worden begonnen. Voor de A12 betekent dit dat bouwaanvragen voor een groot aantal projecten eind 2003 afgerond moeten zijn.
De publicatie «Kompas voor het Routeontwerp» beschrijft de ontwerpdoelen en richtingen om deze doelen te realiseren voor het project in den brede. Met het «Kompas» wil RWS de dialoog aangaan met de vakwereld en belanghebbende partijen over de inrichting van de snelweg en zijn omgeving. Het «Kompas» vormt het fundament voor de keuzes in het routeontwerp A12. Op basis van de eerste ervaringen bij de A12 zal het «Kompas» waar nodig worden bijgesteld en kan het een bredere toepassing krijgen als leidraad voor het routeontwerp van andere snelwegen. Het Kompas biedt een kader voor ontwerpprincipes die in verschillende planconfiguraties kunnen worden toegepast. Aan de samenstelling van het Kompas hebben het Atelier van de Rijksbouwmeester en verschillende toonaangevende architecten en landschapsarchitecten een bijdrage geleverd.
Binnen het deelproject «Routeontwerp» van de omgeving zijn vier zogenaamde «kralen» benoemd, waarin samen met de regionale partners wordt gewerkt aan visies op de regionale ruimtelijke ontwikkeling. Aansluiting wordt gezocht bij formele planvormingsprocessen in de regio. Met vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en provincies, maar ook met spelers uit andere ruimtelijke sectoren (natuurbeheer, bedrijventerreinen etc.) vinden ontwerpateliers plaats. Eén van de vier «kralen» houdt verband met de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In dat verband is een eerste Masterclass georganiseerd. Samen met het ministerie van VROM/DG Ruimte is een Zomeratelier georganiseerd. Dit jaarlijks terugkerend initiatief ontwikkelt en toetst ontwerpvaardigheden aan de hand van actuele thema's. Hierbij waren medewerkers van de verschillende departementen (LNV, EZ, OCW, V&W), het Ruimtelijk Planbureau en het Atelier Rijksbouwmeester aanwezig. De resultaten van dit Zomeratelier, de presentaties en de ontwerpen zijn gebundeld en dienen als basis voor het verder uitwerken van een ruimtelijke visie op het snelweglandschap van de A12 en zijn omgeving. Het Zomeratelier vormt daarmee de start voor het maken van de interdepartementale ruimtelijke visie voor de A12.
Binnen de deelprojecten «Routeontwerp van de weg en Routeontwerp van het scherm» heeft een drietal ontwerpbureaus samengewerkt om één zogenaamde «vormfamilie» te ontwerpen voor de drie uiteenlopende «landschapstypen» die de A12 doorkruist (stad, weiland en bos).
De principeoplossingen voor geluidsschermen, viaducten en onderdoorgangen zijn inmiddels opgeleverd. In het kader van de Spoedwet wordt gewerkt aan locatiespecifieke uitwerkingen.
Het ontwerp van de eerste generatie modulaire geluidsschermen is inmiddels gestart. Het gaat hierbij om een aantal projecten met een lengte van in totaal 40 kilometer.
Welstandsadvisering vormt een belangrijk instrument bij de kwaliteitsborging van grootschalige infrastructurele projecten. Voor de A12 is in 2003 een overkoepelende welstandscommissie ingesteld, ten eerste om versnippering te voorkomen en ten tweede om te kunnen toetsen of de gewenste architectonische kwaliteit daadwerkelijk tot stand komt. Deze landelijke welstandcommissie zal namens de lokale en regionale welstandscommissies het vooroverleg voeren met Rijkswaterstaat over het basisontwerp. De eerste bouwaanvragen zijn inmiddels ingediend.
Op de Architectuur Biënnale te Rotterdam (mei-juli 2003) zijn de vorderingen bij het project routeontwerp A12 opgenomen in de presentatie «Ruimte voor mobiliteit».
Tijdens een diner pensant is het «Kompas voor het Routeontwerp» besproken met de direct betrokkenen en met een aantal gerenommeerde (landschaps)architecten en stedenbouwkundigen.
De Projectgroep A12 brengt een eigen Nieuwsbrief uit over de drie deelprojecten en beheert een eigen website (www.routeontwerpA12.nl). De resultaten van het Zomeratelier zijn gebundeld tot een publicatie.
Acties 2004 & hoe verder na «Ontwerpen aan Nederland»?
In 2004 zullen de resultaten uit de drie deelprojecten worden gebundeld in een eindpublicatie. Vervolgens worden zowel binnen het ministerie van V&W als tussen het ministerie en de partijen waarmee is samengewerkt, afspraken gemaakt hoe in de toekomst met het routeontwerp van hoofdwegen wordt omgegaan.
Voor de kunstwerken, viaducten en onderdoorgangen, zullen een aantal locatiespecifieke uitwerkingen gereed komen. Het Modulaire Geluidsscherm zal technisch verder definitief worden gedetailleerd en besteksgereed zijn. Zowel voor de kunstwerken als voor de geluidsschermen zal langs een aantal rijkswegen de eerste paal worden geslagen. De aanbesteding van de kunstwerken gaat via een Engineering & Construct contract. De geluidsschermen worden via Select & Built aanbesteed De landschaps-plannen worden afgerond voor de delen van de A12 die worden aangepakt. Een aanzet zal worden gemaakt voor het ontwerp van de verzorgingsplaatsen, die meer tegemoet komt aan de wensen van de gebruikers.
Het kruispunt Nieuwe Hollandse Waterlinie en A12 wordt in 2004 in een tweede Masterclass uitgewerkt, in samenwerking met lokale partijen en de Technische Universiteit Delft.
De ambitie van de Zuiderzeelijn (ZZL) is het verbeteren van de bereikbaarheid tussen Noord-Nederland en de Randstad om de regionale economie in Flevoland en het noorden te stimuleren. Op deze manier moet een beter evenwicht ontstaan in de sociaal-economische situatie en de ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Daarnaast moeten mogelijkheden die de ZZL biedt, worden benut om de ruimtelijke ontwikkelingen te structureren. Daarbij is de samenhang tussen de ZZL en de verstedelijking en infrastructuur in de Noordvleugel van belang. Daar werken de rijksoverheid en betrokken provincies en gemeenten samen aan. De ZZL kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Er zijn twee snelle varianten (hogesnelheidslijn en magneetzweefbaan) die de voorkeur van het kabinet hebben en twee zogenaamde terugvalopties. Doel van het project in verband met het architectuurbeleid is om de creatieve kracht van ontwerpers en aandacht voor ontwerpkwaliteit in een vroegtijdig stadium in te brengen.
Onderstaand zijn de huidige inzichten beschreven, gebaseerd op voorgaande kabinetsbesluiten en de Concept Samenwerkingsovereenkomst die op 12 juli 2002 naar de Tweede Kamer is verzonden. Thans moet nog besluitvorming plaatsvinden over de ZZL. Hierbij staat de samenhang tussen de ZZL en de corridor Haarlemmermeer – Almere centraal.
Organisatie en opdrachtgeverschap
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) is opdrachtgever. De coördinatie is in handen van de Projectorganisatie ZZL. De in 2002 door de minister van V&W en de voorzitter van de Stuurgroep Zuiderzeelijn ondertekende intentieverklaring is in 2003 nader uitgewerkt tot de Samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn. Deze overeenkomst wordt naar verwachting begin 2004 ondertekend door de betrokken regionale overheden. Hierin wordt de wijze van samenwerking en de manier waarop de ZZL wordt ontwikkeld nader vastgelegd. Vervolgens zal een gezamenlijke projectorganisatie worden opgericht voor de projectvoorbereiding en -uitvoering.
Geïntegreerde Tracé/Mer-aanbestedingsprocedure
Voor de realisatie van een snelle verbinding wil het rijk marktpartijen vroegtijdig betrekken. De overheid is op zoek naar een consortium dat het ontwerp, bouw, onderhoud en exploitatie voor zijn rekening neemt voor een vooraf vastgestelde maximale bijdrage. Hiervoor start het rijk een aanbestedingsprocedure die wordt gestart met een prijsvraag. Het doel van de prijsvraag is inzicht te krijgen in de haalbaarheid van de snelste alternatieven (HSL en MZB) en de partijen met de beste plannen te selecteren voor deelname aan het vervolgproces. Vanaf dat moment (2005) wordt parallel aan de aanbestedingsprocedure de formele ruimtelijke ordeningsprocedure doorlopen: de Tracé/Mer-procedure. Hierin wordt voor alle plannen de gevolgen daarvan voor onder meer de omgeving, het milieu en de economie in beeld gebracht. Op basis van al deze informatie maken de rijksoverheid en de betrokken regionale overheden uiteindelijk een keuze voor het beste Zuiderzeelijnalternatief.
Om de Tracé/MER-aanbestedingsprocedure een solide uitgangspositie te geven is het noodzakelijk vooraf eisen te stellen aan de functie en kwaliteit waaraan de ZZL moet voldoen. Deze uitgangspunten worden vastgelegd in het Programma van Eisen (PvE). De vaststelling van het PvE vindt plaats in nauwe samenwerking met de betrokken provincies en gemeenten, met de ministeries van VROM, LNV, EZ en Financiën. Maatschappelijke organisaties en inwoners worden voorafgaand aan de vaststelling geraadpleegd over het PvE. Onderwerpen die in het PvE onder meer aan de orde komen zijn: vervoersconcept (haltes, reistijden, frequentie), economie (wonen en werken), ruimtelijke ordening (stedelijke ontwikkeling, vrijwaringzones), milieu (geluidhinder, energiegebruik, veiligheid), natuur en landschap (gebiedsdoorsnijding, versnippering) en financiële aspecten (hoogte marktbijdrage, risicoverdeling).
Voor de uitwerking van de aanbestedingsprocedure (prijsvraag) en het PvE heeft de projectorganisatie een beroep gedaan op advies van de Rijksbouwmeester. Adviseurs van Atelier Rijksbouwmeester en de projectorganisatie Zuiderzeelijn werken gezamenlijk aan een strategische uitwerking van de geïntegreerde tracé- en aanbestedingsprocedure waarlangs de ZZL tot stand komt en aan een inhoudelijke verdieping van het PvE. Er wordt gewerkt aan de kaders die de ontwerpkwaliteit moeten garanderen. Deze eisen zijn dan van toepassing op de tracering en vormgeving van de lijn, maar ook op de stations.
De procedure wordt zodanig verder uitgewerkt dat naast data en mijlpalen, de rollen van de verschillende partijen op verschillende momenten in het proces zichtbaar worden. Tegelijkertijd wordt duidelijk hoe het ontwerp stap voor stap tot stand komt. Dit is van belang omdat al in een vroeg stadium private partijen worden geselecteerd die ook op het gebied van ontwerpkwaliteit vertrouwen moeten wekken. De samenwerkende overheden die de prijsvraag voor de ZZL zullen uitschrijven, maken zelf geen ontwerp. Biedende partijen krijgen ruimte om op basis van het PvE met functionele specificaties een creatieve aanbieding te doen. Vervolgens dient het rijk deze aanbiedingen te beoordelen en te toetsen. In de aanbestedingsprocedure vindt de uitwerking van schetsontwerp tot detailontwerp plaats. Met deze werkwijze moet voorkomen worden dat er te vroeg in het proces een compleet ontwerp op tafel ligt, waardoor andere kansen of potentiële mogelijkheden onbenut blijven.
Door de Noordelijke partijen wordt gewerkt aan een Masterplan. Naar verwachting levert dit ontwerponderzoek aanvullende randvoorwaarden voor het PvE.
Zodra het kabinet een besluit genomen heeft over een mogelijk vervolg van de ZZL, zal door de regio een informatiecampagne worden gestart. Met deze campagne in de betrokken provincies wordt beoogd duidelijk te maken wat de actuele status en de voortgang van het project is. De campagne bestaat uit diverse onderdelen waaronder informatie op internet en een serie informatiemarkten in de voorgenomen halteplaatsen.
Als vervolg op de informatieronde is het de bedoeling inwoners en maatschappelijke groeperingen over de ZZL te raadplegen. In deze fase van de procedure hoeft formeel geen inspraak georganiseerd te worden. De samenwerkende overheden vinden het echter zeer wenselijk inwoners en maatschappelijke organisaties vroegtijdig bij het project te betrekken. De resultaten van deze meningspeiling zullen worden betrokken bij de besluitvorming over het PvE.
Acties 2004 & hoe verder na «Ontwerpen aan Nederland»?
Afhankelijk van de komende besluitvorming door het kabinet, is het streven om het definitieve PvE medio 2004 beschikbaar te hebben. Wanneer alle betrokken partijen instemmen met het PvE, start de aanbestedingsprocedure (prijsvraag). In de prijsvraag werken marktpartijen plannen uit voor de snelste alternatieven. De betrokken overheden toetsen of de plannen uit de prijsvraag passen binnen het PvE. Passen de plannen in het PvE dan gaan de twee beste partijen door naar de volgende ronde. Passen de plannen niet dan stopt het project. Passen de plannen wel in het PvE dan gaan de twee beste partijen in principe naar de volgende ronde. Dit moet begin 2005 duidelijk zijn zodat een Go/No Go-besluit kan worden genomen ten behoeve van de volgende fase.
De winnaars van de prijsvraag werken hun plannen verder uit in concrete aanbiedingen. De overheid werkt vanaf dat moment voor zowel de snelle verbindingen als voor de intercityverbindingen aan de formele ruimtelijke ordeningsprocedure: de Trajectnota/MER.
Valt de keus (planning 2006) op een van de snelste alternatieven dan werkt de marktpartij dit plan uit tot een laatste en beste aanbod. Wanneer ook dat aanbod nog in het PvE past, werkt het betreffende bedrijf het plan verder uit binnen de ruimtelijke ordeningsprocedure. Dit Ontwerp Tracébesluit wordt na inspraak in procedure gebracht en verder uitgewerkt tot een Tracébesluit. Is het Tracébesluit eenmaal vastgesteld dan kan de daadwerkelijke aanleg van de ZZL nog voor 2010 van start gaan.
Particulier Opdrachtgeverschap
Het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap legt een verbinding tussen het architectuurbeleid en het reguliere beleid van het ministerie van VROM. In de periode 2005–2010 wil het rijk dat circa eenderde van de totale woningbouwproductie wordt gerealiseerd door middel van particulier opdrachtgeverschap. Het project beoogt particulieren te attenderen op de kwaliteitskeuzen bij de opdrachtverlening, gemeenten handreikingen te geven om particulier opdrachtgeverschap te plaatsen in de stedenbouwkundige planvorming en de architectonische kwaliteit van systeembouw- en cataloguswoningen te verhogen.
De voor het project ingestelde projectgroep bij het ministerie van VROM is opgeheven, nadat drie werkconferenties met circa 300 deelnemende gemeentefunctionarissen waren afgesloten met de publicatie van het Handboek en de essaybundel over Eigenbouw. De projectgroep beschouwt het project Particulier Opdrachtgeverschap in het kader van het architectuurbeleid als afgerond.
De eerste fase van het project is met de opening van het Informatie Centrum Eigen Bouw (ICEB) op 6 september 2003, afgesloten. Deze eerste fase betrof voornamelijk kennisoverdracht vanuit het rijk en vanuit kennisinstellingen. Met de instelling van het ICEB is een belangrijke doelstelling gerealiseerd: de creatie van een platform voor kennisoverdracht naar burgers en andere betrokkenen. Het ICEB draagt ervaringen over particulier opdrachtgeverschap verder uit via de bij het project betrokken kennisinstellingen (Architectuur Lokaal, Bouwcentrum Expo, Vereniging Eigen Huis en de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting). Het ICEB neemt als het ware het stokje over van het ministerie van VROM waar het gaat om het stimuleren van nieuwe ideeën via publicaties, websites, studiedagen en dergelijke.
Aangezien de eerste fase van dit Grote Project vooral gericht was op kennisoverdracht is de Rijksbouwmeester maar zijdelings bij het project betrokken geweest.
In het project is nog geen aandacht besteed aan ontwerpaspecten. De aangekondigde prijsvraag voor catalogusbouw wordt niet uitgeschreven. Ook zijn er geen voorbeeldprojecten aangewezen.
Het ICEB is begin september 2003 geopend. Het ICEB verzorgt kennisoverdracht naar burgers, gemeenten en andere betrokkenen. Het centrum bestaat uit een internetsite en telefonisch steunpunt (gedragen door Architectuur Lokaal), een digitale kavelbank (onder verantwoordelijkheid van Bouwcentrum Expo) en een website en informatiepunt(ondergebracht bij de Stichting Experimenten Volkshuisvesting). De Vereniging Eigen Huis is verantwoordelijk voor de helpdesk voor belanghebbenden. Door een financiële bijdrage van het ministerie van VROM kan het ICEB tot 2006 «in de lucht» blijven.
De woonmarkt Heilige Huisjes heeft in 2003 voor de derde maal plaatsgevonden in het Nederlands Architectuurinstituut. De woonmarkt heeft in 2003 aandacht besteed aan stedelijke vernieuwing en interieurarchitectuur.
De aan de woonmarkt Heilige Huisjes gekoppelde studiedag was gericht op de stedenbouwkundige opgave in relatie tot particulier opdrachtgeverschap.
Ter gelegenheid van de derde Heilige Huisjes is een extra editie van de nieuwsbrief Grote Projecten verschenen.
Het project Particulier Opdrachtgeverschap heeft geen eigen website of nieuwsbrief, maar lift mee met bestaande communicatiekanalen van het ministerie van VROM of van anderen (websites vrom.nl, iceb.nl en particulier.opdrachtgeverschap.NL).
Het ministerie van VROM heeft bijgedragen aan de documentaire «Het Wilde Wonen», met voorbeelden van de valkuilen en successen van mensen die hun eigen huis bouwen. Deze documentaire is op 7 september 2003 uitgezonden in het AVRO-programma «Close Up».
Acties 2004 & hoe verder na «Ontwerpen aan Nederland»?
Hoofdmoot van de beleidsontwikkeling voor de eigenbouw zijn nieuwe instrumenten, zoals het leertraject IPSV, bestuurlijk overleg met 20 stadsregio's over de woningbouwafspraken (hiervoor is 10% van het BLS afgezonderd als stimuleringsbudget voor eigenbouw) en wetgeving (nieuwe Wet R.O. en Grondexploitatieregeling).
Met betrekking tot het ontwerp is een stedenbouwkundige exercitie gericht op eigenbouw in voorbereiding via het ontwerpbureau KCAP. Deze toepassing zal worden gestart indien een gemeente een concrete locatie beschikbaar stelt voor dit experiment en de (eigen)bouw die daarop volgt.
De wijze waarop de openbare ruimte wordt ingericht en beheerd is door veranderende gebruiksvormen en beleving aan vernieuwing toe. De belangrijkste vraag blijft op welke wijze vanuit het rijksbeleid ingespeeld kan worden op de betekenis en kwaliteit van het publieke domein. Actueel is de vraag in hoeverre het ontwerp van de openbare ruimte kan bijdragen aan de verhoging van veiligheid en een beter beheer. Ten grondslag aan het project ligt de ambitie om gemeenten te stimuleren meer aandacht te besteden aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
De interdepartementale werkgroep voor dit project is na de publicatie «Pleidooi voor de Openbare Ruimte» opgeheven. De werkgroep stond onder voorzitterschap van DG Wonen (VROM) en bestond uit vertegenwoordigers van de ministeries van VROM, OCW, LNV en van Atelier Rijksbouwmeester. Openbare ruimte in revisie is als Groot Project in het kader van het architectuurbeleid afgesloten. De vier concrete actiepunten uit het in 2002 gepubliceerde «Pleidooi voor de Openbare Ruimte» zijn opgenomen in het reguliere beleid van het ministerie van VROM. Bij het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (2005–2009) zal Openbare Ruimte als prestatieveld prioriteit krijgen. Onzeker is of gestart kan worden met pilotprojecten gericht op de openbare orde en veiligheid en op het stimuleren van de betrokkenheid van bewoners bij het beheer van hun woonomgeving. Dit is mede afhankelijk van de bereidheid tot participatie van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie (medeondertekenaars van het Pleidooi). Ook voor openbare ruimte projecten op het niveau van stedelijke netwerken, zoals de sleutelprojecten (HSL-stations) worden samenwerkingsverbanden gezocht. De inrichting van de openbare ruimte is bij de sleutelprojecten een expliciet aandachtspunt.
De ontwerpateliers, die in de periode september 2001 – april 2002 bij vijf openbare ruimteprojecten zijn gehouden, waren een eenmalig experiment. In maart 2003 is een evaluatie onder betrokkenen verricht. De vijf bij de ontwerpateliers betrokken gemeenten reageerden positief over de inzet van het, onder verantwoordelijkheid van de Rijksbouwmeester opgerichte Ontwerpteam Openbare Ruimte (O-team). Na de evaluatieronde onder de vijf gemeenten heeft tijdens de themabijeenkomst «Impulsen voor de Openbare Ruimte» een nadere gedachtewisseling plaatsgevonden over verdere doorwerking van de ontwerpateliers. Daarbij is duidelijk geworden dat de effecten uiteen lopen; bij sommige voorbeeldprojecten is duidelijke een ruimtelijke kwaliteitsslag gemaakt, bij andere projecten was er vooral sprake van procesversnelling. Evaluatie en themabijeenkomst hebben een mogelijk vervolg op het O-team in beeld gebracht. Bezien wordt op welke wijze een vervolg gegeven kan worden aan de inzet van het O-team in relatie tot projecten in het kader van de volgende ronde IPSV (Innovatie Programma Stedelijke Vernieuwing).
Een van de voorbeeldprojecten (Kanaalzone Apeldoorn) waaraan het O-team een bijdrage heeft geleverd, heeft eind 2002 de European Urban and Regional Planning Award gewonnen, een internationale planningsprijs die jaarlijks in vijf categorieën wordt toegekend door de European Council of Town Planners. Volgens het juryrapport versterkt dit project, dat uit 250 internationale inzendingen is gekozen, de internationale reputatie van Nederland op het gebied van ruimtelijke planning.
De samenvatting van het «Pleidooi» is in brede kring verspreid (naar vakpubliek, gemeenten, colleges van B&W). Het project heeft geen eigen website of nieuwsbrief, maar lift mee op de overkoepelende communicatie en eigen communicatiekanalen van het ministerie van VROM.
Acties 2004 & hoe verder na «Ontwerpen aan Nederland»?
In het kader van het IPSV programma 2004 wordt opgeroepen om projecten in te dienen die betrekking hebben op het betrekken van de burger bij het beheer van zijn directe woon- en leefomgeving. Tevens worden projectvoorstellen gevraagd waarbij de openbare orde en veiligheid in de openbare ruimte sterk kwalitatief worden verbeterd.
Uitgangspunt is dat de projecten innovatief zijn en een voorbeeldrol kunnen spelen door de aanpak en vormgeving. Als een van de impulsen t.a.v. de kwaliteit van de projecten wordt het ontwerpteam ingezet. Andere ondersteuning of expertise kan vanuit de ministeries van BZK en Justitie geleverd worden. Over de vorm waarin dit plaats kan vinden wordt nog overleg gevoerd.
Architectuur & Bedrijventerreinen
Bij behandeling van de architectuurnota in de RROM (Raad voor de Ruimtelijke Ordening en Milieu) alsmede in het kabinet, is op verzoek van de toenmalige minister van Economische Zaken, als tiende Groot Project Architectuur & Bedrijventerreinen toegevoegd aan de in de architectuurnota opgenomen serie Grote Projecten. De start van dit project is in vergelijking met de andere projecten een jaar later op gang gekomen. Ondanks het feit dat het ministerie van EZ een bescheiden rol speelt in de daadwerkelijke totstandkoming van bedrijventerreinen, zet het ministerie zich middels verschillende acties in voor de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden. Het gaat EZ er vooral om dat gemeenten bewuster gaan nadenken over de ruimtelijke kwaliteit. EZ hanteert hierbij drie pijlers: bevorderen van kennisoverdracht (door middel van voorbeeldprojecten en ontwerpstudies), ontwikkelen van procesarchitectuur (wanneer moet «het ontwerp» worden ingebracht) en stimuleren van goed opdrachtgeverschap (duidelijke opdrachtverlening).
Het ministerie van EZ streeft er naar om via stimuleringsbeleid de ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen te verbeteren. Het beleid richt zich bewust niet op nieuwe wet- en regelgeving.
Organisatie en opdrachtgeverschap
Het ministerie van EZ is een nieuwe partner bij de uitvoering van het architectuurbeleid. Sinds de introductie van het Grote Project Architectuur & Bedrijventerreinen is architectuurbeleid op de agenda van het ministerie van EZ geplaatst. Het Grote Project is structureel verankerd in het EZ beleid op het gebied van Bedrijventerreinen.
Sinds het aantreden van kabinet Balkenende II is het Groot Project onderdeel van de portefeuille van de staatssecretaris van EZ.
Voor het project is een interdepartementale projectgroep onder voorzitterschap van het ministerie van EZ samengesteld. Deelnemende ministeries zijn VROM/DG Ruimte, VROM/ARBM en OCW. Naast deze projectgroep is een klankbordgroep ingesteld, waarin ook personen uit het bedrijfsleven, samenwerkende overheden en vakorganisaties zijn vertegenwoordigd.
Het vernieuwde convenant «Samenwerking in de regio» (maart 2002) besteedt aandacht aan het belang van het goed uitdragen van de beeldkwaliteit van bedrijventerreinen. Verder zijn afspraken over herstructurering en het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen verder aangescherpt. Behalve aanpassing op inhoudelijke aspecten is een belangrijke wijziging dat het ministerie van VROM toetrad als convenantpartner. Ondertekenaars van het convenant zijn: de ministeries van EZ, V&W en VROM, het IPO (Interprovinciaal Overleg) en de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten).
Om een beleidskader te ontwikkelen en oplossingsrichtingen in kaart te brengen voor het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit heeft de projectgroep twee onderzoeksopdrachten uitgeschreven. Het eerste onderzoek naar de verdere opzet en ontwikkeling van een aantal landelijke voorbeeldprojecten (in april 2002 geselecteerd op de Nationale Projectenmarkt Werklandschappen) brengt het beleidsinstrumentarium in beeld. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de ruimtelijke kwaliteit op bedrijventerreinen blijvend gestimuleerd moet worden, dat de (lokale) overheid weliswaar voldoende bestaande instrumenten heeft om deze kwaliteit te realiseren, maar dat de communicatie over ruimtelijke kwaliteit niet altijd goed verloopt. Aanbevolen wordt informatiepakketten samen te stellen over ruimtelijke kwaliteitsniveaus en de randvoorwaarden die bij (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen kunnen worden gesteld.
De tweede onderzoeksopdracht systematiseert theoretische en praktische studies op het gebied van architectuur en bedrijventerreinen. Dit onderzoek bestaat uit drie delen: de inventarisatie van bestaand onderzoek op dit gebied, structurering van oplossingsrichtingen en aanbevelingen voor nieuwe beleidsmaatregelen. De hypothese van dit onderzoek is dat ruimtelijke kwaliteit alleen kan worden bereikt en behouden als de ontwerpdisciplines vanaf het begin zijn vertegenwoordigd in de planvorming.
De uitkomsten van beide onderzoeken zullen worden gebruikt als input voor het architectuurbeleid na 2004 en voor het Actieplan Bedrijventerreinen, dat het ministerie van EZ naar de Tweede Kamer zal sturen.
Vanuit het Atelier Rijksbouwmeester wordt door een speciaal ingesteld ontwerpteam ondersteuning gegeven bij voorbeeldplannen in twee gemeenten (de complexe combinatie van wonen en werken op een voormalig kazerneterrein en de renovatie én uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de landschappelijke inpassing cruciaal is). Dit initiatief vloeit voort uit de Nationale Projectenmarkt. In 2003 hebben ontwerpateliers met beide gemeenten plaatsgevonden om een extra impuls te geven aan de ontwerpkwaliteit en het ontwerpproces.
Over de voortgang van het project wordt bericht in de maandelijkse nieuwsbrief Bedrijventerreinen, uitgegeven door de cluster Ruimtelijke Ordening & Bedrijventreinen. Tevens onderhoudt het ministerie van EZ een website over bedrijventerreinen.
Acties 2004 en hoe verder na «Ontwerpen aan Nederland»?
In 2004 zal het Actieplan Bedrijventerreinen worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de Deltametropool door te ontwerpen op alle schaalniveaus: op het niveau van de regio's, de vleugels, maar bovenal op het niveau van de Deltametropool als geheel, blijft de belangrijkste opgave. Daarnaast wordt het «concept Deltametropool» verder uitgediept.
Organisatie en opdrachtgeverschap
VROM/DG Ruimte is trekker van het project. De Deltametropool is onderdeel van de Nota Ruimte, die interdepartementaal wordt voorbereid. Aan het project Deltametropool is in het kader van het architectuurbeleid een extra impuls gegeven via het Ontwerpatelier Deltametropool, dat tussen september en december 2002 werd gehouden.
De resultaten van het Ontwerpatelier zijn positief ontvangen en dragen bij aan de beantwoording van een aantal vragen die het concept Deltametropool oproept: Wat willen we bereiken met de Deltametropool? Wat is de meest wezenlijke concrete activiteit om de gestelde doelstellingen te verwezenlijken?
De tijdens het Ontwerpatelier gemaakte plannen vormen ook belangrijke «input» bij verschillende (regionale) planprocessen in de Deltametropool. Het plan van OMA/Rem Koolhaas voor de Westflank is als bouwsteen gebruikt in een ruimtelijke structuurvisie van de provincie Zuid-Holland. Het plan voor de driehoek Hoofddorp – Almere – Utrecht van TKA/Teun Koolhaas is gebruikt om keuzemodellen te ontwikkelen. Deze modellen maken toekomstige opties voor Almere helder en worden gebruikt in de discussie over het «Integraal Ontwikkelingsplan Almere». Het plan voor de centrale open ruimte van HNS/Dirk Sijmons, met onder andere oplossingen voor de waterhuishouding in het Groene Hart, wordt in opdracht van het «Bestuurlijk Platform Groene Hart» en DG Ruimte verder uitgewerkt.
Met de instelling van een zogenaamde Werkplaats voor incidentele samenwerkingsverbanden wordt het informele karakter van het Ontwerpatelier Deltametropool voortgezet. De Werkplaats is een gezamenlijk initiatief van het rijk (VROM, EZ, V&W, OCW), de samenwerkende overheden in de Deltametropool en de Vereniging Deltametropool. Ieder van deze partners kan een Werkplaats starten. Voorwaarde voor het starten van een Werkplaats is dat er ook een bestuurlijk traject is waar van de resultaten gebruik gemaakt kan worden. Uitvoerbaarheid staat dan ook centraal. De eerste Werkplaats betrof de Werkweek Deltanet, georganiseerd door de Vereniging Deltametropool waaraan is meegedaan door de ministeries van VROM, V&W en EZ. De resultaten worden gebruikt bij het opstellen van de nota Ruimte en zullen ook daarna nog benut worden in de uitvoering.
Door de Rijksbouwmeester en DG Ruimte is in 2003 voor Tweede Kamerleden een aparte presentatie gehouden over de resultaten van het Ontwerpatelier.
De maquette van het plan voor de Westflank (OMA/Rem Koolhaas) is tentoongesteld op de Architectuur Biënnale en de maquette van team Luigi Snozzi in de galerie van Atelier Rijksbouwmeester.
In het najaar 2003 zijn de resultaten van het Ontwerpatelier Deltametropool tijdens een symposium op de Technische Universiteit Delft door de betrokken ontwerpers toegelicht en bediscussieerd. Op basis daarvan wordt tevens een filmdocumentaire samengesteld.
De resultaten van het Ontwerpatelier zijn ook gebundeld. Deze publicatie is inmiddels uitverkocht, maar is nog te downloaden van de website van VROM.
Acties 2004 & hoe verder na deze architectuurnota?
In de nog te verschijnen nota Ruimte zal uitgebreid aandacht worden geschonken aan de Deltametropool als een van de nationale stedelijke netwerken. Er zullen nieuwe Werkplaatsen worden gestart, mogelijk gekoppeld aan opgaven die in de nota Ruimte worden geformuleerd.
Het doel van dit project is de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren van de zandgebieden, waarop de zogenaamde Reconstructiewet van toepassing is. De reconstructie als geheel en van de afzonderlijke gebieden wordt gezien als een ontwerpopgave die uitstijgt boven de afzonderlijke maatregelen en regelgeving. Doel van het architectuurbeleid is het ontwerp een belangrijke rol te laten spelen. Het gaat bij de reconstructie om meer dan om de sanering van de varkenshouderij. De ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied is in het geding.
De activiteiten van het ministerie van LNV zijn gericht op het stimuleren van de kwaliteitsbewustzijn bij opdrachtgevers van de reconstructie, de provincies en in het verlengde daarvan de reconstructiecommissies. De combinatie regionale opgave en rijksbemoeienis is nieuw. «Binnen» het Grote Project wordt getracht algemene thema's op een stimulerende wijze in beeld te brengen en tegelijk ruimte te laten en perspectief te bieden voor gebiedseigen oplossingen.
Organisatie en opdrachtgeverschap
Bij het Grote Project Reconstructie Zandgebieden ligt het opdrachtgeverschap «buiten» het directe bereik het rijk. De opdrachtgeverrol is gedecentraliseerd naar de provincies. De provincies voeren de regie over de reconstructie, maar hebben op hun beurt de uitwerking van gebiedsplannen in handen gelegd van twaalf reconstructiecommissies, die een cruciale rol vervullen bij de totstandkoming van ontwerpen.
Het ministerie van LNV lanceerde twee instrumenten om invulling te geven aan de geformuleerde ambities; de samenstelling van het Ontwerpatelier Zandgebieden en beschikbaarstelling van een stimuleringsbudget voor voorbeeldprojecten. Het Ontwerpatelier is ondergebracht bij de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en vervult een stimulerende rol, vanuit een relatief onafhankelijke positie.
Het ontwerpatelier levert via extra ontwerpinbreng een bijdrage aan het groeiende besef dat ruimtelijke kwaliteit een na te streven doel is bij de opstelling van de reconstructieplannen. Het Ontwerpatelier staat onder leiding van een externe landschapsarchitect. Daarnaast is er een onafhankelijk kwaliteitsteam, dat de werkzaamheden van het Ontwerpatelier begeleidt en beoordeelt.
In een aantal workshops heeft het Ontwerpatelier de ruimtelijke inrichtingsopgave verkend.
De ontwerpopgaven in de reconstructiegebieden, de uitkomsten van de regionale en landelijke ontwerpateliers én van een consultatieronde langs provincies (najaar 2002) hebben de agenda voor de ontwerpinbreng voor 2003 bepaald.
Op advies van het kwaliteitsteam heeft het Ontwerpatelier de differentiatie van landschappen binnen de zandgebieden op landelijke schaal in beeld gebracht. Hiervoor is een aparte workshop georganiseerd met de leden van het kwaliteitsteam en vertegenwoordigers van de provincies. Een belangrijke conclusie was dat de zandgebieden zijn op te delen in negen deelgebieden met uiteenlopende karakteristieken. Deze karakteristiek vormt aanleiding om ook verschillende ontwerpuitgangspunten te hanteren. Het resultaat van deze exercitie is op vier grote posters gepresenteerd. Deze kaarten kunnen als ondergrond dienen voor de verdere uitwerking van ontwerpopgaven. Voor de Gelderse Vallei is als voorbeeld de ontwerpopgave van een robuuste ecologische verbinding tussen Veluwe en Utrechtse Heuvelrug verbeeld.
Bij DLG is een ontwerpatelier ingericht om de Reconstructiecommissies op dit gebied te ondersteunen.
Een uitgebreide website wordt onderhouden door DLG. DLG verzorgt tevens de uitgave van een digitale nieuwsbrief. De zogenaamde Reconstructiewinkel, geleid vanuit DLG hielp provincies bij het evalueren van pilotprojecten en leverde advies over uitvoeringaspecten.
Acties 2004 & hoe verder na deze architectuurnota ?
Het Ontwerpatelier zal nagaan hoe de inmiddels opgeleverde reconstructieplannen zich verhouden tot de landelijk onderscheiden negen gebieden, en welke ontwerpopgaven hierin worden onderscheiden. De meer concrete ontwerpopgaven zullen echter pas tijdens de uitvoeringsfase aan de orde komen. In die fase liggen dan ook nieuwe kansen voor het ontwerp. In 2004 zal vanuit het architectuurbeleid worden bezien hoe de reconstructieplannen daarvoor de kaders hebben geschapen. In de eerste helft van 2004 zal het ministerie van LNV een scan entameren, uitmondend in een plenair debat over de ontwerpaanpak en de beoogde ruimtelijke kwaliteitsdoelen. Verder zal tijd worden genomen om het werk van het Ontwerpatelier te doen landen bij de leden van de reconstructiecommissies en de teams die de uitwerking en uitvoering verder ter hand nemen.
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden veehouderij in werking getreden. Deze wet is gemaakt om de intensieve veehouderij te kunnen reorganiseren en daarvoor de nodige financiële, organisatorische en juridische maatregelen te kunnen nemen. Directe aanleiding daarvoor was de uitbraak van de varkenspest in 1997. In totaal zullen de komende 12 jaar zo'n 6 000 bedrijven verdwijnen, met name in de intensieve varkenshouderij. De meeste bedrijven liggen in Oost- en Midden-Brabant, Noord-Limburg, De Gelderse Vallei, Oost-Gelderland en Salland-Twente. Al deze gebieden liggen op zandgronden. Daarom wordt ook vaak gesproken over de reconstructie van de zandgebieden. De totale oppervlakte van de zandgebieden waarop de reconstructiewet van toepassing is bedraagt 1 100 000 hectare, dat is circa 31,5% van Nederland. Daarvan ligt 600 000 hectare in het oosten van Nederland en 500 000 in het zuiden. De verschillende provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Reconstructiewet.
DEEL 3. FINANCIËLE VERANTWOORDING 2002 EN 2003
In 2002 en 2003 zijn, naast de individuele budgetten van de projectorganisaties voor de Grote Projecten die door de afzonderlijke ministeries worden verantwoord, in het kader van het architectuurbeleid door VROM (Atelier RBM) en OCW (Bouwkunst) algemene budgetten gereserveerd voor de realisering van de doelstelling «Ontwerpen aan Nederland», welke is geconcretiseerd in de 10 Grote Projecten. De Tweede Kamer heeft bij de voortgangsrapportage verzocht een overzicht te geven van de aard van deze gelden.
De beschikbare budgetten zijn aangewend voor de volgende algemene onderdelen:
• Communicatie;
• Kwaliteitsborging;
• Onderzoek en evaluatie.
In het kader van de Grote Projecten is in het budget van OCW ten behoeve van de uitvoering van het architectuurbeleid jaarlijks een bedrag opgenomen van € 204 000. In 2002 is een bedrag uitgegeven van € 298 195. De meeruitgaven van € 94 195 zijn gedekt binnen de architectuurbudgetten van OCW. In 2003 was er een meeruitgave van € 66 937, die eveneens zijn gedekt binnen de architectuurbudgetten van OCW.
Bij het ministerie van VROM bedraagt het jaarlijkse budget voor de Grote Projecten € 159 000, hetgeen beschikbaar is via het budget van het Atelier Rijksbouwmeester. Voor de kwaliteitsbewaking van de Grote Projecten in 2003 is tevens door een accentverlegging geput uit het budget Studies Rijksbouwmeester: € 244 753,–. Voorts heeft het Atelier Rijksbouwmeester additionele middelen ontvangen van de departementen LNV en EZ voor het Grote Project Deltametropool, respectievelijk € 10 000 en € 30 000,– en van VenW € 25 000 voor het Grote Project A12. Daarnaast heeft EZ zich in 2003 voor € 30 000 verplicht voor het Grote Project Architectuur & Bedrijventerreinen.
De bijlage voortgangsrapportage is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27450-16.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.