nr. 21
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2000
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 4 oktober 2000.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 3 november 2000.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 22 maart 2000 te Brussel totstandgekomen Protocol tot wijziging van
het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik
van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ter voldoening aan Richtlijn 1999/62/EG
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999
betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen
aan zware vrachtvoertuigen (Trb. 2000, 95)1.
Een toelichtende nota bij dit Protocol treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet
op de Raad van State).
Samen met België, Denemarken, Duitsland, Luxemburg en Zweden heeft
Nederland een gemeenschappelijk gebruiksrecht (eurovignet) over het gebruik
van autosnelwegen door vrachtwagens met een toegestane maximum massa van 12
ton of meer. Deze landen hebben daartoe op 9 februari 1994 het Verdrag inzake
de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens
(Trb. 1994, 69) gesloten. Dit verdrag is gebaseerd op Richtlijn 93/89/EEG
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 betreffende
de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer
over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen
geheven tolgelden en gebruiksrechten (PbEG L 279). Nederland heeft de heffing
van het eurovignet neergelegd in de Wet belasting zware motorrijtuigen (Stb.
1995, 563), laatstelijk gewijzigd bij de wetten van 17 december 1998 (Stb.
1998, 723 en 725) en de bijstellingsregeling d.d. 9 december 1999 (Staatscourant
241).
Genoemde richtlijn wordt per 1 juli 2000 vervangen door richtlijn 1999/62/EG
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999
(PbEG L 187). In de nieuwe richtlijn wordt, voorzover hier van belang, voor
gebruiksrechten het huidige maximumtarief per categorie vrachtwagen vervangen
door drie maximumtarieven, te weten voor NIET-EURO, EURO I en EURO-II en schoner.
Het tarief voor EURO II en schoner is steeds het laagste tarief van de drie;
dit tarief is gelijk aan het huidige. De EURO-classificatie hangt samen met
de uitstoot van uitlaatgassen. De eurovignetlanden hebben in de Transportraad
verklaard dat zij hun gemeenschappelijke stelsel van gebruiksrechten zo spoedig
mogelijk zullen aanpassen aan de nieuwe maximumtarieven. De tariefdifferentiaties
dienen in het eurovignetverdrag en in de wet te worden verwerkt.
Bijgaand protocol past het verdrag aan. Het protocol, dat is voorbereid
door de Nederlandse delegatie – Nederland was in 1999 voorzitter van
het (ambtelijke) Coördinatiecomité eurovignet –, is met
de eurovignetlanden afgestemd. Het protocol treedt in werking op de eerste
dag van de maand die volgt op de laatste ratificatie.
De eurovignetlanden hebben afgesproken de implementatie in hun nationale
wetgeving gelijktijdig te laten ingaan waarbij wordt gestreeft naar 1 januari
2001. De aanpassing van de Wet belasting zware motorrijtuigen is opgenomen
in het belastingplan 2001. In het wetsvoorstel zal ook een verwijzing worden
opgenomen naar het verdrag. De implementatie van de richtlijn zal vervolgens
ook worden genotificeerd aan de Europese Commissie.
Koninkrijkspositie:
Evenals het Verdrag van 9 februari 1994 zal het Protocol, wat het Koninkrijk
der Nederlanden betreft, alleen van toepassing zijn op het grondgebied in
Europa.
De Staatssecretaris van Financiën
W. J. Bos
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
D. A. Benschop
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos