27 433
Interdepartementaal Beleidsonderzoek: Medefinancieringsprogramma

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 augustus 2003

Graag bied ik u hierbij het rapport aan betreffende de externe toetsing van de eerste ronde van het nieuwe subsidiesysteem Thematische Medefinanciering (TMF)1.

Bij de aanbieding van het eerste beleidskader TMF (TK 27 433, nr. 7) werd gesteld dat er een extra controle op transparante besluitvorming zou plaatsvinden. Het beleidskader voorziet, ten behoeve van deze extra controle, in een externe referentiegroep. Deze wordt samengesteld in overleg met de voor subsidie in aanmerking komende organisaties en toetst jaarlijks de uitvoering van het Beleidskader Thematische Medefinanciering op objectiviteit van keuzes. Gedurende het algemeen overleg van 20 en 26 november 2002 (TK 27 433, nr. 11), naar aanleiding van het interdepartementaal beleidsonderzoek naar het medefinancieringsprogramma, heb ik toegezegd het voorliggende rapport aan te bieden.

Na consultatie van een vertegenwoordiging van TMF-organisaties werden de Terms of Reference (TOR) voor deze externe referentie groep vastgesteld. De TOR legt nadruk op een toetsing van de beoordelingsprocedure van de ronde 2003. Deze externe toetsing werd uitgevoerd door twee externe deskundigen op basis van een dossierstudie en gesprekken met zowel betrokkenen binnen het departement, als vertegenwoordigers van TMF-organisaties.

Het eindrapport spreekt haar waardering uit voor de transparantie van het proces en voor de consistentie tussen de instrumenten (Beleidskader, Aanvraagstramien en Beoordelingskader) die voor het beoordelingsproces zijn ingezet. Bovendien geeft de externe referentiegroep aan dat er signalen zijn dat de TMF-procedure een stimulerende werking heeft op het streven van organisaties naar kwaliteitsverbetering.

Hoewel de externe referentiegroep over het algemeen goed te spreken is over de gekozen systematiek, signaleert zij een inconsistentie in de beleidsmatige inkadering van het subsidiesysteem. Deze inconsistentie is terug te voeren op het feit dat het systeem poogt verschillende beleidsdoelstellingen met elkaar te verenigen. Enerzijds heeft het subsidiesysteem het doel om via maatschappelijke organisaties bij te dragen aan versterking van de civiele maatschappij in het Zuiden. Anderzijds bundelt het TMF-systeem alle subsidiëring van particuliere organisaties, waarvan de activiteiten bijdragen aan de uitvoering van thematische beleidsprioriteiten. Deze beleidsmatige inkadering heeft tenminste één knelpunt helder aan het licht gebracht: Het kader lijkt de mogelijkheden van de betrokken themadirecties te verminderen om gericht bij te dragen aan beleidsrelevante activiteiten van (internationale) particuliere organisaties, daar waar deze niet duidelijk gericht zijn op het versterken van de civiele maatschappij. Deze inconsistentie heeft ook geleid tot spanningen in de verhouding tussen het ministerie en de particuliere organisaties.

De externe referentiegroep acht het wenselijk om de beleidsdialoog ten aanzien van het subsidiesysteem voort te zetten tussen Nederlandse maatschappelijke organisaties die zich richten op structurele armoedebestrijding en het ministerie. Dit om tot duidelijke en duurzame afspraken te komen ten aanzien van wederzijdse ambities, rollen en verantwoordelijkheden. Bovendien doet het rapport de aanbeveling om hiernaast een meer thematische beleidsdialoog tussen particuliere organisaties en het ministerie vorm te geven.

Het voorliggende rapport biedt goede aanknopingspunten voor het verder inrichten van het gehele subsidiesysteem voor particuliere organisaties die bijdragen aan structurele armoede bestrijding. Niet alleen uit de ronde 2003–2006, ook uit de lopende ronde zijn bruikbare lessen te trekken. Het komende najaar wordt op basis van deze lessen het beleidskader TMF herzien. Dit kader zal dienst doen gedurende de overgangsperiode tussen de huidige ronde en de mogelijke ontschotting tussen TMF en het medefinancieringsprogramma, die zoals ik in mijn brief van 15 mei 2003 (TK 27 433, nr. 15) heb aangekondigd, op zijn vroegst in 2007 uitgevoerd kan worden. Mede in dit licht kan dit rapport een relevante inbreng leveren voor de consultaties die ik met onze partnerorganisaties zal houden naar aanleiding van mijn brief «Ontwikkelingssamenwerking in meerjarig perspectief» (TK 28 600, nr. 65).

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven