Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27432 nr. 52 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27432 nr. 52 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 22 april 2002
In de Uitgangspuntenbrief Cultuur als confrontatie1 heb ik de culturele instellingen uitgedaagd plannen te ontwikkelen voor een inventief gebruik van de kansen die de nieuwe media de cultuursector te bieden hebben. In elk geval werd subsidieaanvragers verzocht aan te geven hoe zij dachten de mogelijkheden van de nieuwe technologie te benutten om contact te leggen met het publiek en de toegang tot en het gebruik van hun diensten te verbeteren. Op grond van de enorme oogst aan bruikbare reacties concludeerde de Raad voor Cultuur dat het beschikbare cultuurbudget ontoereikend was om daar naar behoren op in te kunnen gaan. Naast het advies om op verschillende fronten alvast een bescheiden begin te maken, opperde de raad destijds een «Digitaal Deltaplan» op te stellen uitgaande van een indicatief budget van € 90 miljoen voor vier jaar.
Tijdens de behandeling van de Miljoenennota 2000 bepleitte de Tweede Kamer op korte termijn te beginnen met investeringen ten behoeve van eCultuur. In de Najaarsnota 2000 heeft het kabinet als opmaat € 13,6 miljoen beschikbaar gesteld. Ik heb bij die gelegenheid aangekondigd het beleid ten aanzien van eCultuur duidelijker in kaart te brengen. Met deze brief los ik die belofte in.
Wat te verstaan onder eCultuur
Sommigen spreken van een technologische cultuur om aan te duiden dat technologie is doorgedrongen in de fundamenten van ons dagelijks leven en onze gedachtewereld.2 Deze brief behandelt specifiek de relatie tussen ICT en de productie en consumptie van kunst en cultuur. eCultuur bevat in theorie alle processen van expressie en reflectie in het digitale domein. Daar vallen dan bijvoorbeeld ook communities onder die een bepaalde levensstijl, interesse of opvatting delen. Zijdelings behandelt deze brief de bredere culturele industrie, waar onder meer film en platenmaatschappijen, uitgevers, audiovisuele producenten en omroepen deel van uitmaken.
In de praktijk van het cultuurbeleid is de reikwijdte van eCultuur beperkter. Samengevat gaat het dan om vier zaken:
– het artistieke gebruik van nieuwe media, alsmede de creatieve inbreng van kunstenaars en vormgevers bij de ontwikkeling van digitale toepassingen (software, interfaces en content);
– digitale ontsluiting van de kunstschatten, cultuurhistorische en andere informatie waarover musea en archieven beschikken;
– de rol van de bibliotheken als toegangspoort tot en wegwijzer naar betrouwbare digitale informatie;
– de internetactiviteiten van de publieke omroep en digitalisering van het audiovisuele productieproces, mede met het oog op interactieve breedbandige toepassingen.
Gebruik, niet aanbod, staat daarbij centraal. Dat betekent oriëntatie op de vraag van gebruikers – uit algemeen publiek, onderwijs, onderzoek en professie.
Deze brief gaat ook in op enkele algemene vraagstukken die de culturele sector verbindt met al die andere sectoren die steeds meer te maken krijgen met ICT: de beschikbaarheid van snelle infrastructuur, toepassing van het auteursrecht, gebruik van (open) standaarden, elektronisch betalen en dergelijke.
Startpunt van deze brief is de zorgplicht van de overheid voor een goed niveau van culturele voorzieningen. Cultuur behoort met onderwijs en wetenschap tot de pijlers van een kennisintensieve samenleving – een samenleving waarin mensen met grote ernst of spelenderwijs voortdurend leren. Op school, thuis, op het werk en op vakantie, doen mensen kennis, ervaring en vaardigheden op die het leven inhoud geven. Op die manier vergaren en onderhouden zij hun persoonlijke en sociale kapitaal. eCultuur biedt tal van mogelijkheden om de opbrengst van dit kapitaal aanzienlijk te vergroten.
Het belang van wetenschappelijk onderzoek in de informatierevolutie is onomstreden. Ook de grote betekenis van ICT in het reguliere onderwijs is een onderwerp dat – terecht – volop in de politieke belangstelling staat. Daarmee vergeleken, is het belang van cultuur in de informatiesamenleving en van de verwevenheid van cultuur met nieuwe digitale toepassingen ondergewaardeerd geweest. Gezien de substantiële bijdragen aan ons welzijn en onze welvaart die daarvan zijn te verwachten, wordt het tijd de culturele facetten van deze ontwikkeling onder de aandacht te brengen van een breed politiek en maatschappelijk forum.
Hoofdstuk 1 gaat summier in op de algemene betekenis van ICT voor onze samenleving en de cultuur. Hoofdstuk 2 bespreekt belangrijke specifieke implicaties voor culturele instellingen, voorzieningen en producten en beziet wat dit betekent voor de betrokkenheid van de overheid. Afsluitend wordt in hoofdstuk 3 een beknopt geformuleerde vooruitblik gegeven.
Enkele thema's die in de brief worden aangesneden, kunnen in deze context niet voldoende worden uitgewerkt en vergen een afzonderlijke behandeling. Daarom ontvangt u binnenkort een afzonderlijke beleidsbrief over de digitalisering van erfgoed en heb ik u onlangs mijn visie toegezonden over de modernisering van de openbare bibliotheken. Over publieke omroep en nieuwe media gaf ik u reeds eerder mijn visie1.
Ook spelen op het terrein van eCultuur veel onderwerpen die breder zijn dan cultuur en media. Aan vele daarvan wordt in het kader van De Digitale Delta reeds aandacht gegeven. Over de ontwikkeling van zogenaamde content voor internet en de vragen die dat voor maatschappij, ondernemingen en de overheid oproept, zal het kabinet dit voorjaar nog een brief aan de Tweede Kamer toezenden.
1. De betekenis van ICT voor onze samenleving en cultuur
Ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie hebben ons dagelijks leven in veel opzichten veranderd. Wonen, werken, leren, vrijetijdsbesteding, burgerschap, handel en nijverheid, er is geen maatschappelijk domein dat er niet door wordt geraakt. Deze paragraaf beschrijft eerst de zelfstandige betekenis van eCultuur. Welke positieve invloed heeft ICT op creatieve vernieuwing, op de verspreiding en op het bereik van cultuur? Daarna wordt ingegaan op enkele bredere thema's waarin eCultuur een rol speelt: de ontwikkeling van content voor digitale netwerken, participatie van burgers in de informatiemaatschappij en groei van de kenniseconomie.
1.1 Productie en verspreiding van eCultuur
Onder invloed van ICT verandert de productie, opslag en verspreiding van cultuur. Al langer maken kunstenaars, vormgevers en programmamakers gebruik van de computer en andere digitale apparatuur. De creatieve sector loopt vaak voorop bij het gebruik van nieuwe hardware, software en interfaces en ontwikkelt deze ook zelf. Het productieproces wordt daardoor vaak efficiënter. Bovendien leidt het tot nieuwe vormen van creativiteit. Voor de hand liggende voorbeelden zijn elektronische muziek en computeranimatie. Een hedendaagse filmstijl als Dogma dankt zijn bestaan eveneens aan digitale techniek.
Musea en archieven hebben de afgelopen jaren geprofiteerd van digitale opslag. Veel culturele uitingen en informatie die op papier en op analoge audiovisuele dragers zijn bewaard, kunnen nu (ook) digitaal worden bewaard. Dit verbetert de duurzaamheid van collecties en vraagt nauwelijks fysieke opslagcapaciteit. De omzetting van analoge naar digitale collecties verkeert nog in een beginstadium.
Tot halverwege de jaren negentig had ICT weinig consequenties voor de verspreiding en het bereik van cultuur. Nu internet gemeengoed is geworden – 60% van de Nederlandse huishoudens is aangesloten – ligt dat anders. Allerlei culturele uitingen krijgen met internet een nieuw distributiekanaal of podium. Mensen kunnen op internet muziek vinden, radio- en televisiefragmenten en sinds kort hele films (legaal en illegaal verspreid). Het boek komt meestal uit de winkel, maar ook steeds meer via internet – Amazon.com en de post -, zeker voor oude titels. Archieven en musea tonen hun collecties op internet. Wie over een onderwerp vragen heeft, kan zijn informatie ook halen bij de digitale bibliotheek.
Kunstenaars laten zich inspireren door internet en leveren er andersom hun producten of halffabrikaten. On line games zijn soms van een vernuftige visuele schoonheid en «literaire» kwaliteit. Hetzelfde geldt voor animaties, korte films, multimediale performances, gedichten etc. Deze zijn trouwens net zo vaak afkomstig van talentvolle amateurs als van professionals.
Voor de grotere, bestaande media en culturele instellingen biedt internet kansen om hun publiek beter te bedienen. Bovendien kunnen zij wellicht ook nieuw publiek bereiken, zoals jongere generaties die sterker zijn georiënteerd op beeldcultuur en de interactieve mogelijkheden van nieuwe media. Bedreigingen zijn er voor de bestaande partijen eveneens. Er ontstaat meer concurrentie om aandacht en tijd van mensen en de culturele industrie moet een antwoord vinden op de ruilsystemen (Kazaa, Audiogalagaxy) waarmee internetgebruikers gratis muziek en films uitwisselen.
Het cultuurbeleid ziet zich bij de toepassing van het auteursrecht voor een lastige opdracht geplaatst: er moet een goed evenwicht worden gevonden tussen enerzijds de belangen van makers en anderzijds de belangen van gebruikers. Dit bepaalt ook de ruimte die bibliotheken en archieven hebben voor digitale ontsluiting van hun collecties (zie ook 2.2).
De kansen wegen royaal op tegen de bedreigingen. Met ICT kan de rijkdom en de reikwijdte van cultuur worden verbreed. Voor een deel gaat dit vanzelf. Voor een deel heeft de overheid een rol. Hoofdstuk 2 zal ingaan op der verschillende onderdelen van een beleidsprogramma voor eCultuur.
Bij de aanbieding van de vier bouwstenennotities over het ICT-beleid van dit kabinet1 is apart aandacht gevraagd voor de ontwikkeling van content voor digitale netwerken. Toegezegd is hierover een uitgebreidere notitie aan de Tweede Kamer te sturen. Dit zal binnenkort gebeuren. In deze brief staat de relatie van content met eCultuur centraal.
Beleidsmatig vraagt de maatschappelijke betekenis van content bijzondere aandacht. Het gaat dan om de rol van internet als venster op de wereld, als bron van nieuws en informatie over uiteenlopende onderwerpen, als forum voor maatschappelijk debat, als podium voor culturele expressie, als drager van virtuele gemeenschappen en als bron voor verstrooiing en ontspanning. Al deze maatschappelijke functies zou internet niet vervullen als het een «inhoudsloos» telecommunicatienetwerk was, waarvan mensen en organisaties slechts gebruik maakten om gegevens naar elkaar te versturen.
De markt voorziet in een enorm volume, maar niet in alle soorten aanbod. Veel bedrijven en organisaties zijn aanwezig op internet om een eigen product, dienst of standpunt aan de man te brengen. De economische exploitatie van veel content als eindproduct is moeilijk; gebruikers zijn weinig bereid voor content te betalen en de inkomsten uit reclame zijn bescheiden. Databanken voor kapitaalkrachtige beroepsgroepen – juristen, financieel analisten – doen het goed. Het is daarentegen moeilijk om op internet amusement, nieuws en niche-informatie voor een algemeen publiek rendabel te exploiteren. Ook communities die goeddeels draaien opcontent-productie door de deelnemers zelf, kunnen niet altijd het hoofd boven water houden.
Andere beperkingen van de markt zijn gelegen in de toegankelijkheid van informatie. Enkele grote populaire sites zijn in de positie om bezoekers vast te houden op hun eigen site of door te geleiden naar websites van anderen. Dit gebeurt lang niet altijd op neutrale wijze: content van betalende of gelieerde aanbieders kan worden bevoordeeld. Minder populaire en minder kapitaalkrachtige aanbieders moeten maar afwachten of ze ooit een link worden op een bekende wegwijzer. Lacunes zijn er ook in de betrouwbaarheid en de kwaliteit. Via internet kunnen bedrijven en organisaties zich rechtstreeks tot de burger richten en burgers zich tot elkaar. Dat heeft waarde, maar het betekent ook dat goedbedoeld amateurisme, of zelfs propaganda of bedrog, evenveel ruimte krijgen als goed gefundeerde en geautoriseerde deskundigheid.
Er is kortom aanleiding voor de overheid om content te stimuleren die niet (meteen) «commercieel» of «particulier» rendeert, maar wel maatschappelijk interessant en waardevol is. Voor technisch innovatieve en financieel risicovolle projecten van marktpartijen bestaan enkele subsidieregelingen.2 Daarnaast is het zaak dat de overheid zelf en organisaties in de publieke sector middelen hebben om content-diensten aan te bieden.
De culturele sector is met onderwijs en wetenschappelijk onderzoek een belangrijke leverancier van waardevolle content.
Het afgelopen jaar zijn verschillende belangrijke adviezen1 uitgebracht waarin niet zozeer de voorwaarden en voorzieningen voor ICT uitgangspunt zijn, maar waarin de burger centraal staat. Zie het advies van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling «Ver weg èn dichtbij» en het advies van de commissie-Cerfontaine «ICT en de stad».
Men is er inmiddels van doordrongen2 dat de komende jaren voortdurende aandacht voor mogelijke gewenste en ongewenste maatschappelijke effecten van ICT geboden is.
Voorop staat dat internet een positieve invloed kan hebben op de betrokkenheid van burgers – bij elkaar, bij organisaties in de eigen omgeving en daarbuiten en bij de overheid. In het maatschappelijk middenveld bestaan allerlei vormen van zelforganisatie, deels gebaseerd op bekende sociale verbanden: de kerk, de politieke partij, de vakbond. Daarnaast ontstaan steeds vaker informele netwerken van personen en groepen rondom gedeelde belangen en interesses. Communities of birth maken plaats voor communities of interest.Internet ondersteunt deze ontwikkeling. Ouders regelen er onderling kinderopvang; patiënten attenderen elkaar op nieuwe medicijnen en docenten ontwikkelen samen applicaties op Kennisnet.
Eigentijdse verbanden tussen burgers kunnen ook worden gestimuleerd vanuit bestaande culturele organisaties. Een voorbeeld is de community voor liefhebbers van klassieke muziek die het Concertgebouw en de AVRO samen ondersteunen. Ook andere cultuurinstellingen zoals musea en archieven kunnen gebruik maken van het virtuele domein om groepen mensen met elkaar te verbinden en in contact te brengen met de kennis die zij zelf in huis hebben.
Door de groei van de welvaart en de daling van de kosten kunnen steeds meer burgers toetreden tot de groep van internet gebruikers. Het Sociaal en Cultureel Planbureau beschrijft een proces van geleidelijke diffusie over de hele bevolking3. Dat biedt nog geen garantie voor het uitblijven van relatieve achterstanden in gebruik. Burgers verdienen gelijke kansen om de vaardigheden te leren waar het digitale tijdperk om vraagt. Dat is vooral de taak van het initiële onderwijs. Louter knoppenkunde is daarbij niet genoeg. ICT is een hulpmiddel dat alleen goed kan worden gebruikt als men kan kiezen, als men weet hoe te navigeren door bergen elektronische informatie, als men de juiste informatie kan herkennen en de waarde ervan kan schatten. Hieraan wordt op scholen veel aandacht besteed, juist ook om te garanderen dat ICT de vrijheid voor zelfstandige keuzes binnen het onderwijsproces verruimt.
De inbreng van cultuur – al dan niet met de inzet van educatieve content op internet – in het onderwijs is eveneens van belang. Leren over en met cultuur is niet uitsluitend gericht op het vergaren van kennis, het geeft ook een impuls aan de ontwikkeling van de creatieve en intellectuele vaardigheden die in het digitale tijdperk zo belangrijk zijn.4 Ook het beroepsonderwijs en het volwassenenonderwijs zijn belangrijk. Binnen de culturele sector spelen de kunstenopleidingen een rol, maar ook werkplaatsen en laboratoria voor research&development.
Het onderwijs kan velen in aanraking brengen met de praktische, intellectuele en creatieve mogelijkheden van ICT, maar lang niet iedereen. Ouderen, mensen zonder werk en allochtonen hebben bijvoorbeeld nog een relatieve achterstand. Er moeten daarom meer plekken zijn waar mensen toegang hebben tot internet en/of ICT-vaardigheden kunnen opdoen. De bibliotheek vervult al enkele jaren een spilfunctie, naast bijvoorbeeld de zogenoemde «digitale trapveldjes» en een initiatief als de Kenniswijk in Eindhoven. Meer algemeen kunnen aantrekkelijke diensten van culturele instellingen de acceptatie en het gebruik van ICT bij alle lagen van de bevolking bevorderen.
De informatiemaatschappij veronderstelt een leefklimaat dat voor haar burgers inspirerend is dankzij een aanbod van informatie en cultuur dat bijdraagt aan de intellectuele ontwikkeling en een zinvolle inhoud geeft aan de vrije tijd. Het economisch belang van de vrijetijdsbesteding wordt bevestigd door de hoge uitgaven van de Nederlandse huishoudens daarvoor. Het aanbod van kunst en cultuur, de kwaliteit van radio en televisie en het peil van de elektronische infrastructuur vormen een belangrijke factor voor de aantrekkelijkheid van ons land als vestigingsplaats voor (internationale) bedrijven.
In Nederland is een cultuurindustrie ontstaan, die qua omvang en kwaliteit interessante aanknopingspunten biedt voor verdere ontwikkeling. Hier versterken culturele en economische ontwikkelingen elkaar. Een doelgerichte aanwending van het creatieve vermogen waarover wij in Nederland beschikken, is cruciaal voor de ontwikkeling van de kenniseconomie.
De culturele sector kan als content-leverancier bijdragen aan een rendabele exploitatie van snelle en hoogwaardige telecommunicatienetwerken. Dat geldt in het bijzonder voor interactieve audiovisuele toepassingen, bedoeld voor breedband internet en digitale televisie.
Recent is nog eens door de CPB-studie «De pijlers onder de kenniseconomie»1 bevestigd dat qua innovatiegraad de Nederlandse dienstensector zich aan de onderkant van de middenmoot bevindt. Daarom stimuleert het kabinet hechtere samenwerking tussen universiteiten en kennisinstituten en bedrijven. Onder meer met subsidies voor ICT-doorbraakprojecten: toepassingen van zeer innovatieve technologie in onder meer de sectoren van multimedia en mobiele communicatie.
Maar de innovatieve kracht schuilt niet alleen bij de grote R&D instituten. Vernieuwing door toepassing van ICT of door uitbreiding van het ICT-gereedschap zelf ontstaat vaak door een aanzienlijke verzameling kleinschalige experimenten. In de culturele sector ziet men dit sterk terug.
Vooral kunstenaars en vormgevers leveren, vaak in samenwerking met de onderzoekers, belangrijke bijdragen aan de kwaliteit van elektronische producten, systemen en diensten. Kwaliteit wordt immers steeds meer bepaald door herkenbaarheid, gebruiksvriendelijkheid, identiteit, esthetiek en «branding». Deze kenmerken van een product, die steeds meer bepalend zijn voor commercieel succes, worden vaak uitgedacht en ontwikkeld door de creatieve bedrijfstak.
Het Nederlandse cultuur- en informatiebeleid is er vanouds op gericht een interessant aanbod voor zoveel mogelijk burgers bereikbaar te maken. De verspreidingsmogelijkheden zullen in de naaste toekomst fors toenemen als gevolg van de uitbreiding van de elektronische infrastructuren. Dat is echter niet genoeg. Er zal ook voor aantrekkelijke en maatschappelijk waardevolle inhoud moeten worden gezorgd. De overheid kan daaraan bijdragen door ruimte te geven aan creatieve en inventieve voorstellen van culturele organisaties. Bestaand materiaal dat gebonden is aan de huidige dragers, zoals papier en film, of dat uitsluitend fysiek is te bezichtigen in musea en archieven, moet niet alleen worden geconserveerd, maar ook geschikt en beschikbaar worden gemaakt voor gebruik via nieuwe media. De creatieve inbreng van kunstenaars en vormgevers in de kenniseconomie dient te worden versterkt.
2. Implicaties en mogelijkheden van ICT voor culturele instellingen, voorzieningen en producten
Deze paragraaf beschrijft een programma voor vernieuwing en content-productie in de culturele sector met behulp van ICT. Het gaat daarbij in de eerste plaats om het stimuleren van een gunstig klimaat voor innovatie en experiment. Paragraaf 2.1 beschrijft maatregelen ter ondersteuning van kleinschalige initiatieven, research&development en kennisuitwisseling tussen de early adaptors en de volgers. Ook technologische ontwikkeling, ofwel de beschikbaarheid van hoogwaardige netwerken en software, is een aandachtspunt. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de positie van de gevestigde culturele instellingen in een nieuwe, digitale omgeving. Musea, archieven, bibliotheken en omroepen beschikken over een schat aan kennis en materiaal dat op internet toegankelijk kan worden gemaakt voor een algemeen publiek, maar ook voor professionele gebruikers. Paragraaf 2.3 beschrijft specifiek de relaties tussen digitale cultuur en onderwijs.
De ontwikkeling van een eCultuurbeleid hangt nauw samen met vraagstukken in andere, niet-culturele sectoren, zowel publiek als privaat. Bijvoorbeeld als het gaat om de beschikbaarheid van een adequate infrastructuur (breedband1 ), technieken om eenvoudig en veilig voor transacties en diensten elektronisch te betalen en de bestrijding van allerlei vormen van piraterij. Op deze zaken zal deze notitie niet ingaan. Omdat het auteursrecht zo'n belangrijke functie vervult in cultuurproductie en -consumptie, wordt hier wel kort bij stilgestaan. Ook is er aandacht voor gebruik van open standaarden en open source software.
Research&development in de kunsten
Kunstenaars en creatieve ondernemers die werkzaam zijn in de sector van de nieuwe media werken vaak als kleine zelfstandigen in dienst van commerciële bureau's die weer opdrachten krijgen van grote bedrijven. Daarnaast zijn zij vaak actief zijn in «multimedia bands»: kleine, vaak vluchtige samenwerkingsverbanden waarin met veel enthousiasme wordt geëxperimenteerd op het grensvlak tussen muziek-, video- en software-technologie. Zij bouwen daarbij voort op het pionierswerk van videokunstenaars en anderen. Dergelijke experimenten leveren commercieel weinig op, maar werken wel inspirerend en houden de geest scherp. Juist omdat het kleine organisaties zijn, beschikken zij over de benodigde reactiesnelheid, betrokkenheid en creativiteit. Daartegenover staan nadelen. Zo kan de bereikte kwaliteit moeilijker vastgehouden worden (samenwerkingsverbanden houden op te bestaan). Financiering is eveneens een probleem. Een derde knelpunt is de kennisuitwisseling tussen kleinschalige initiatieven en de «traditionele» culturele instellingen.
Niet zelden vinden experimenten plaats onder auspiciën van een gesubsidieerde instelling die een zaal of een podium beschikbaar stelt, of van een tweede-fase opleidingsinstituut zoals het Sandberg Instituut of het Mohr Instituut, of van artistieke werkplaatsen als Steim of V2.
Uit het oogpunt van kwaliteit is het van belang dat kunstenaars in de sfeer van internet en multimedia samenwerken met de grotere en collectiebeherende culturele instellingen. Dit geldt voor beide zijden. Soms zullen de grote instellingen kennis, faciliteiten of geld kunnen bieden aan kleine organisaties (zie ook voorbeeld 3). In andere gevallen zal het traditionele culturele veld profiteren van de kennis die de kleine organisaties hebben van de nieuwste technologie (zie voorbeeld 1).
De website over de tentoonstelling van Jeroen Bosch in Rotterdam met blikvanger het Jheronimus Bosch Adventure Game eindigde op het EuroPrix Gala eind december 2001 als eerste in de categorie «Knowledge, Discovery and Culture» en werd tevens uitgeroepen tot beste multimedia productie van dat jaar. De EuroPrix wordt jaarlijks uitgereikt aan vooruitstrevende multimediaproducenten en -ontwerpers en heeft ten doel aandacht en erkenning te genereren voor e-content projecten met een duidelijke toegevoegde waarde voor de bezoekers van de site.
Het project is het resultaat van samenwerking tussen Museum Boijmans-Van Beuningen, V2-MediaLab, Ra.dj.Digital Entertainement en ZaPPWeRK. Binnen dat verband heeft V2-MediaLab het concept en de productie van het adventure game geleverd.
Actiepunt 1: De ICT-deskundigheid van mensen in de traditionele cultuurinstellingen wordt bevorderd door het creëren van een aanbod van scholingscursussen en «on-the-job» trainingen bij de R&D instellingen. Deze raken dan op hun beurt beter vertrouwd met de vraagstukken uit de praktijk en de krijgen de kans om hun expertise te delen.
Het internet kent nog weinig herkenbare plekken waar experimenten op het gebied van eCultuur kunnen worden onderzocht en becommentarieerd. De e-culture fair die het Virtueel Platform in de context van de laatste Doors of Perception- conferentie organiseerde, heeft aangetoond dat dit soort online- en offlinepodia niet alleen voor de sector zelf, maar ook voor het maken van verbindingen met andere domeinen de samenleving, bijvoorbeeld de culturele industrie, zeer waardevol kunnen zijn.
Actiepunt 2: De organisatie van beurzen en manifestaties die aandacht vragen voor vernieuwing door eCultuur, wordt gestimuleerd.
Vernieuwing in de podiumkunsten
Net als in de beeldende kunsten hebben ook in de podiumkunsten nieuwe media hun intrede gedaan in het creatieve proces. Zo gebruiken dansgezelschappen ICT steeds meer als instrument bij hun voorstellingen (o.a. Krisztina de Châtel), bijvoorbeeld voor de inbreng van beeld en geluid.
Registratie van voorstellingen, ook voor reprises van voorstellingen, wordt steeds belangrijker. Er wordt vaker gebruik gemaakt van een video van een choreografie in plaats van geschreven partituren. Hiermee ontstaat tevens een nieuw type archief van een gezelschap.
In de gemeente Amersfoort wordt een plan ontwikkeld voor het «Dance Virtually Lab», een expertisecentrum op het grensgebied van dans en multimedia.
In de theaterwereld is het virtueel ontwerpen van decors niet meer weg te denken en bouwt het Theater Instituut Nederland inmiddels een unieke collectie van videoregistraties op. Veel van deze initiatieven kampen echter met een structureel gebrek aan financieringsmogelijkheden.
Actiepunt 3: In het kader van het onderzoek en de advisering over de inzet van het fondsinstrument zal speciale aandacht worden besteed aan de beschikbaarheid van investerings- en projectgelden voor de sector podiumkunsten.
Tot nu toe zijn specifieke overheidsmiddelen voor eCultuur vooral toegekend aan grote (culturele) instituties en dan met name die van media (publieke omroep en NAA), bibliotheken (NBLC), archieven (DIVA). In eerste instantie is geïnvesteerd in de aansluiting op infrastructuren zoals Surfnet, Kennisnet en Gigaport; in tweede instantie is ingezet op digitalisering van materiaal en de toepassing en ontsluiting daarvan in content voor internet.
Het aangewezen instrument voor financiële ondersteuning van kleinschalige initiatieven zijn de fondsen. De bestaande fondsen hebben hun werkingssfeer al verruimd om meer mogelijkheden te bieden voor eCultuur. De diverse regelingen stimuleren vernieuwing binnen de disciplines kunsten, erfgoed, omroep en pers. De fondsen bieden zowel incidentele verruiming van middelen aan grotere gesubsidieerde instellingen (bijvoorbeeld musea) als steun aan particuliere en kleinere initiatieven (bijvoorbeeld digitalisering van het archief van een opinietijdschrift).
Interregeling
In 2001 is een interregeling ontworpen voor de ondersteuning van nieuwe mediaprojecten in de culturele sector. In plaats van een apart fonds is gekozen voor een samenwerkingsverband tussen de Mondriaan Stichting, het Filmfonds, het Fonds voor Beeldende Kunsten, Bouwkunst en Vormgeving, het Stimuleringsfonds voor Architectuur en het Stimuleringsfonds voor Nederlandse culturele omroepproducties. Deze fondsen hebben de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld door OCenW gematched met eveneens € 0,9 miljoen. Een van de belangrijkste criteria van deze interregeling is dat het gaat om innovatieve, multidisciplinaire projecten, die niet passen binnen de bestaande subsidiekaders van de afzonderlijke fondsen. Omdat zij gebaseerd is op een eenmalige bijdrage van OCenW heeft de regeling voorlopig een looptijd van twee jaar. Vanaf 2003 zal naar nieuwe middelen gezocht moeten worden. Er valt te bezien of ook de andere fondsen dan willen participeren in deze regeling.
Bedrijfsfonds voor de pers
Specifiek op het terrein van de pers heeft het kabinet besloten tot een verruiming van de werkingssfeer van het Bedrijfsfonds voor de pers die het mogelijk maakt financiële steun aan «elektronische journalistieke informatieproducten mogelijk te maken, voor zover die ondernemingsgewijs worden uitgegeven en bestemd zijn voor het algemeen publiek in ons land». Zie de brief aan de Tweede Kamer inzake het toekomstig persbeleid (Kamer-stukken II 2001/02, 28 161 nr 1)
Stimuleringsfonds voor Nederlandse Culturele Omroepproducties
Het Stimuleringsfonds voor Nederlandse Culturele Omroepproducties is bereid om innovatieve nieuwe mediaproducties te subsidiëren. Hierbij geldt wel de beperking dat er een aantoonbare verband bestaat met een afgebakend televisie- of radioprogramma moet zijn. In 2002 is hiervoor € 0,45 miljoen beschikbaar.
Mondriaan Stichting – digitaliseringregeling
Voor digitalisering en ontsluiting binnen de erfgoedsectoren bestaat er bij de Mondriaan Stichting een regeling publieksgerichte digitalisering, met een budget van € 0,5 miljoen per jaar uit de Cultuurnota en eenmalig € 2,13 miljoen uit de najaarsnota 2000.
Subsidieregeling ontwikkelprojecten cultuur ten behoeve van Kennisnet
Voor de ontwikkeling van cultureel aanbod op Kennisnet is er in 2001 en 2002 een eenmalige subsidieregeling uitgevoerd, waarvoor ruim € 4 miljoen beschikbaar is gesteld. Met deze middelen zijn projecten gesubsidieerd die gericht zijn op de samenwerking tussen culturele instellingen en scholen bij nieuwe digitale educatieve projecten. De toegekende subsidies (cofinanciering) liepen uiteen van € 14 000 tot 140 000.
Fonds publieke internetdiensten/stimuleringsregeling maatschappelijke content
In mijn opdracht heeft TNO-STB een onderzoek verricht naar de wenselijkheid van een Fonds voor publieke diensten. In de voortgangsbrief kabelbeleid van 8 november 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 27 088, nr 27) heb ik de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. Momenteel ga ik na in hoeverre via een experimentele regeling voor maatschappelijke diensten een zinvolle bijdrage is te leveren aan ondersteuning van publieke internet
diensten. Het gaat dan niet om projecten in de culturele sfeer, maar om initiatieven van burgers en maatschappelijke groeperingen die internet benutten voor informatie-uitwisseling, discussie en publieke meningsvorming. De doelstellingen, de omvang en de mogelijkheden voor organisatorische inbedding van een dergelijke regeling worden nu nader uitgewerkt.
Voor sterk vernieuwende projecten van buiten de gevestigde cultuur- en mediawereld zijn de kansen op honorering echter beperkt. Een complicerende factor daarbij is dat de fondsen vaak ingewikkelde aanvraag- en behandelprocedures hebben. Ze zijn geworteld in de sectorale structuren en hanteren daarmee kwaliteitscriteria die niet per se recht doen aan alle waardevolle projecten op het terrein van nieuwe media. eCultuur gedijt het best in een interdisciplinaire omgeving en moet soms op andere criteria beoordeeld worden. Er blijft kortom een grote categorie aanvragen die slecht passen binnen de eisen die de bestaande overheidsfondsen aan subsidiëring stellen.
Actiepunt 4: De mogelijkheden voor samenwerking met particuliere fondsen, zoals bijvoorbeeld het Prins Bernard Fonds en het VSB-fonds, worden onderzocht. De Raad voor Cultuur ontvangt over deze problematiek het verzoek te adviseren.
De aanwezigheid van kennisinstituten van hoog niveau op het terrein van ICT en multimedia in het bijzonder, is een belangrijke factor om als Nederland in de voorhoede mee te kunnen doen. Ook in de recente, vanuit ICES ondersteunde, ICT-onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten van de Nederlandse wetenschappelijke wereld, denk aan «WTCW» (Wetenschap en Technologie Centrum Watergraafsmeer) en «Gigaport» nemen technische faciliteiten en toepassingen (multimediale software, metadatasystemen en middleware) die nodig zijn voor culturele toepassingen, een grote plaats in. In het vanuit «De Digitale Delta» ondersteunde NWO-programma «TOKEN 2000» wordt vanuit de cognitiewetenschappen een bijdrage geleverd aan nieuwe software-toepassingen (ontsluiting, herkenning) die in de eCultuur ingang zullen vinden.
De grote cultuurinstellingen hebben recent het initiatief genomen om hun vraag naar kennis op deze gebieden te bundelen. Bij de vormgeving de Nederlandse ICT-kennisinfratructuur is een aandachtspunt dat kernen van hoogwaardige kennisontwikkeling een structurele relatie aangaan met zulke initiatieven.
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft het initiatief genomen tot het ontwikkelingsproject PARADIGMA. Daarin wordt het ontwerp voor een «productiestraat» voor de digitalisering van cultureel erfgoed ter hand genomen. Het ontwikkelen van bruikbare sets van «metadata» voor het ordenen van erfgoedobjecten speelt daarbij een hoofdrol. In het project wordt door instellingen als de Koninklijke Bibliotheek, NAA en DEN samengewerkt met wetenschappelijke instituten en informatiseringsbedrijven.
Voor lange-termijn-onderzoekstrajecten, die zich in veel gevallen in internationale samenwerkingsverbanden afspelen, zijn geen voorzieningen getroffen. Er zijn wel in het kader van ICES/KIS enkele voorstellen in voorbereiding.
Actiepunt 5: Het is zaak op korte termijn een betere aansluiting te vinden bij de research- en promotieprogramma's van de EU die specifiek gericht zijn op ICT-toepassingen.
Software is cruciaal voor eCultuur: het kan zowel een cultuurproduct zijn als een essentieel gereedschap voor productie. Daarom verdient de ontwikkeling van software voor eCultuur speciale aandacht. Het is een complex proces, dat een hoog niveau van kennis vereist. Echter, de grote uitdaging op het gebied van software is gelegen in het feit dat eenmaal geproduceerde software eenvoudig kopieerbaar en dus ook breed toepasbaar is.
VPRO-digitaal heeft in de loop der jaren zelf software ontwikkeld voor de eigen Internet-activiteiten (MMBase genaamd). De broncode van MMBase is vrij toegankelijk voor het publiek (geheel in de geest van de publieke omroep, zie www.mmbase.org) en wordt inmiddels niet alleen ook door andere omroepen (NOS, EO, Vara) gebruikt, maar ook door andere grote spelers op het internet zoals Ilse.nl, de populaire zoekmachine. Er zijn plannen om MMBase ook ter beschikking te stellen van lokale muziekgemeenschappen die met hetzelfde gereedschap technisch professionele muzieksites kunnen ontwikkelen.
Waar voldoende technische kennis aanwezig is, zoals bij de VPRO, de Waag, V2 en Steim kan via de ontwikkelde freeware (door anderen kosteloos te gebruiken en verder te ontwikkelen) een belangrijke impuls worden gegeven aan de ontwikkeling van eCulturele software. Daar wordt veel ontwikkeld dat in principe voor geringe extra kosten ook elders gebruikt zou kunnen worden. En bedrijfjes als Trezorix, gespecialiseerd in informatieontsluiting, stellen software die ontwikkeld is voor het ene museum ook beschikbaar voor gebruik door andere musea, mits aanwezig binnen hetzelfde extranet. Zo ontstaan communities van musea die, zonder veel technische kennis in huis, gezamenlijk van elkaars producten gebruik kunnen maken.
Verder is er Open Source-beweging. Open Source staat voor een voor iedereen toegankelijke broncode van programmatuur. Programmatuur die niet alleen gratis is te gebruiken, maar ook beschikbaar is om te verbeteren of te veranderen, zolang ook die variaties weer binnen hetzelfde circuit vrij beschikbaar komen. Het kabinet is doende zijn visie te formuleren op het gebruik van open standaarden en open source-software.1 Gebruik van deze benadering lijkt aantrekkelijk om op die manier de participatie in de eCultuur te versterken.
Actiepunt 6: Onderzocht wordt of voor eCultuur aansluiting gevonden kan worden bij het beleid van het kabinet ten aanzien van open standaarden.
eCultuur maakt voor de distributie gebruik van bestaande infrastructuren en stuit daarbij op de bekende knelpunten bij beschikbaarheid, bandbreedte, prijs en dienstverlening. Uitingsvormen van eCultuur zijn overigens vaak wel gevoeliger voor variaties in de kwaliteit van de technische infrastructuur, connectiviteit2 en hosting (bepalend voor de toegangsmogelijkheden voor gebruikers) vragen speciale aandacht.
De omroepen beschikken al over moderne technologische voorzieningen. Uitbreiding van dienstverlening via breedband internet en digitale televisie vergt betere verbindingen met netwerkbeheerders (kabelexploitanten), alsmede de inrichting van een digitale uitzend- en productiestraat. Hierover wordt momenteel overleg gevoerd door de NOS, het NOB en het NAA.
Voor bibliotheken, sommige musea en sommige kunsteninstellingen (R&D nieuwe media) is toegang tot de modernste netwerken eveneens van belang. Enkele instellingen zijn reeds in staat gesteld zich aan te sluiten op het hogesnelheidsnetwerk van Gigaport. Zo kunnen zij meedoen met experimenten die het nieuwe breedbandige protocol IPv6, de opvolger van het huidige internetprotocol, gebruiken.
Actiepunt 7: Meer mogelijkheden creëren voor – experimentele – breedbandige toepassingen.
De vraag is opgeworpen of het aanbieden van servercapaciteit kan leiden tot meer succesvolle culturele projecten. In het algemeen geldt hier als kabinetsbeleid dat de marktsector daarin het beste kan voorzien. Wel wordt onderkend dat vraagbundeling barrières kan slechten. Daarbij worden pilots meestal regionaal georganiseerd.
Actiepunt 8: Nagegaan wordt of aansluiting bij de digitale broedplaatsen, die zijn aangekondigd in het kabinetsstandpunt over het advies «ICT en de Stad», voor lokale culturele instellingen kansen biedt.
2.2 Oude cultuur in een nieuwe omgeving
De ICT-revolutie gaat niet aan de deuren van «traditionele» culturele instellingen voorbij. Integendeel: musea, archieven, bibliotheken en omroepen krijgen nieuwe mogelijkheden om hun publiek te bereiken. Zij kunnen hun historische collecties, maar ook nieuwe culturele producten en niet te vergeten een rijkdom aan informatie toegankelijk maken op internet. Zowel voor een algemeen publiek, als voor leerlingen en docenten in het onderwijs en voor onderzoekers of andere professionele gebruikers.
Internet biedt vele kansen in de erfgoedsector, voor musea, archieven, monumentenzorg en archeologie. Niet alleen de gangbare topstukken uit de collecties, maar ook de vele waardevolle kunstwerken die nu zelden het depot verlaten kunnen worden ontsloten voor een breder publiek, en dat op tijdstippen en plaatsen naar keuze van dat publiek. Gedigitaliseerde versies van museumobjecten en van archiefdocumenten kunnen op afstand geraadpleegd worden en verrijkt met beschrijvende informatie. Ook kunnen zij een nieuw beginpunt worden voor expressie.
Van grote betekenis is dat collecties en informatie met hulp van internet met elkaar kunnen worden verbonden en op verschillende niveaus en voor verschillende gebruikersgroepen kunnen worden ontsloten. Er bestaat een groot aantal belangwekkende initiatieven, die in veel gevallen voortbouwen op het bestaande geautomatiseerde collectiebeheer.
Zo voeren de Koninklijke Bibliotheek, het Nationaal archief i.o. en het Nederlands Audiovisueel Archief projecten uit, waarin gedigitaliseerde bestanden worden ontsloten voor wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en voor een breed geïnteresseerd publiek. Het gaat om «Het geheugen van Nederland» en «De Kleur van Nederland». Een ander voorbeeld vormen de virtuele informatiecentra die Naturalis momenteel opzet met enkele andere musea en instellingen, zoals het Wereld Natuur Fonds. Hier kunnen leerlingen en andere geïnteresseerden terecht met vragen over natuur(historie), milieu en -stadsgeschiedenis: on line, maar ook in direct contact via telefoon, e-mail of chatbox. «Archis», de databank van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, heeft destijds voor universitaire archeologen en amateurs pionierswerk verricht. Het systeem wordt momenteel verder aangepast voor breder gebruik. Ook bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg wordt nu een modern informatiesysteem ingericht waarmee het verspreide bezit aan monumenten als samenhangend geheel zal worden ontsloten. De laatste twee databanken vormen een belangrijk onderdeel van de kennisinfrastructuur voor de ruimtelijke ordening. Het werk van planologen en architecten kan daarmee beter worden afgestemd op het ruimtelijk beleid op het gebied van het bodemarchief, de gebouwde monumenten en het historisch landschap.
Internet biedt ook geheel nieuwe mogelijkheden om gegevensbestanden vanaf vele computers (van particulieren en organisaties) beschikbaar te stellen, te raadplegen en uit te wisselen.
Voorbeelden als Vitaminic bieden creatieve mogelijkheden voor culturele communicatie: van eigen mini-gezelschap naar eigen mini-publiek. De Vereniging DIVA voert met ondersteuning uit het actieprogramma elektronische snelwegen een onderzoek uit naar de mogelijkheid om – door middel van een op Napster gelijkende omgeving – internetgebruikers toegang te geven tot particuliere gegevensbestanden over erfgoed en lokale historie.
Samenwerking via internet biedt ook kansen om de bedrijfsvoering effectiever te maken. Een voorbeeld hiervan is het voorstel van Mattmo Concept & Design en een aantal andere instellingen om met musea een gezamenlijke transactiesite in te richten, waar de collecties van museumwinkels kunnen worden aangeboden, en waarbij de kosten voor techniek, afhandeling, incassering en logistiek kunnen worden gedeeld. Het ligt op de weg van de koepelorganisaties, zoals de Nederlandse Museum Vereniging en de vereniging voor Documentaire Informatievoorziening Archiefwezen (DIVA) om samenwerkingsverbanden tussen culturele instellingen te stimuleren die een bepaalde dienstverlening ontwikkelen of uitvoeren en daarbij schaalvoordelen realiseren. Uit het gegeven voorbeeld blijkt dat het niet direct hoeft te gaan om het te gelde maken van informatie, kennis of auteursrechten die bij de instellingen aanwezig zijn.
Een aantal erfgoedinstellingen heeft het initiatief genomen om te onderzoeken of naast de grote nationale historische musea er één centrale plek zou moeten komen, waar de «digitale collectie Nederland» voor een breed publiek wordt gepresenteerd. Deze «Boulevard van het actuele verleden» moet een open en breed karakter krijgen.
Actiepunt 9: Onderzoeken of een presentatie van de Nederlandse geschiedenis op basis van digitale bronnen haalbaar is.
De ontwikkelingen bij de door het Rijk gesubsidieerde musea en archieven roepen de vraag op of deze meer beleidsruimte moeten krijgen voor initiatieven op het terrein van eCultuur. Het doel is dat eCulturele activiteiten meer dan vroeger ook een vanzelfsprekend onderdeel uit gaan maken van de bedrijfsvoering van deze instellingen. Aan het eind van deze brief kom ik daar op terug.
Zowel grootschalige digitalisering ten behoeve van professioneel gebruik als digitaliseringsprojecten van kleine omvang voor het algemene internetpubliek of voor Kennisnet, dragen bij aan de ontwikkeling van een toenemend «reservoir» met digitaal erfgoed, waaruit anderen weer kunnen putten voor (her)gebruik in nieuwe contexten en toepassingen.
Op dit terrein loopt reeds een aantal projecten, met name bij het Nederlands Audiovisueel Archief, de Koninklijke Bibliotheek, het Nationale Archief i.o en de vereniging DEN. In toenemende mate is daarbij sprake van samenwerking tussen deze instellingen. Via de digitaliseringsregeling van de Mondriaan Stichting wordt ook de digitalisering van verspreide collecties gestimuleerd. Het zichtbare resultaat van de inspanningen is echter nog bescheiden.
Het creatieve hergebruik van digitale erfgoedinformatie zal bij toekomstige digitaliseringsinitiatieven steeds voorop moeten staan. Even belangrijk als de traditionele vraag wat en hoeveel te digitaliseren, wordt dan ook de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat de te digitaliseren informatie voor zoveel mogelijk toepassingen geschikt, beschikbaar en herbruikbaar wordt. Aspecten als duurzaamheid, standaarden en interoperabiliteit verdienen dan ook meer aandacht dan voorheen. Zij bepalen de gelijke en onbeperkte toegang voor iedereen en zijn noodzakelijk als infrastructuur voor een effectieve distributie van erfgoedinformatie via het internet. Bovendien zijn zij van vitaal belang als we digitaliseringsinitiatieven eninvesteringen duurzaam willen laten zijn. Voor digitaal beeld en geluid is de internationale standaardisatie sterker ontwikkeld dan in andere erfgoedsectoren. De optredende convergentie vraagt evenwel om afstemming bij de aanpak van de ontsluiting. Op dit punt hebben het NAA en de KB reeds een initiatief genomen dat op mijn voorspraak steun vanuit het actieplan elektronische snelwegen heeft verkregen. Ook in Europees verband is er een groeiende samenwerking om van elkaars ervaringen profijt te kunnen hebben.
Actiepunt 10: Samen met o.a. de Koninklijke Bibliotheek, het Nederlands Audiovisueel Archief en het Nationale Archief i.o. zal een investeringsprogramma worden gemaakt dat onder meer voorziet in een centrale voorziening waar duurzaam gedigitaliseerde bibliotheek- en archiefcollecties gestandaardiseerd kunnen worden opgeslagen en ontsloten voor hergebruik.
Dit onderwerp wordt verder uitgewerkt in een aparte digitaliseringsbrief die ik binnenkort naar de Kamer zal sturen.
De openbare bibliotheken vervullen in het fysieke en in het digitale domein een spilfunctie als laagdrempelige toegangspoort tot cultuur, informatie en educatie. Door de fijnmazigheid van het stelsel geeft de openbare bibliotheek iedere burger de mogelijkheid gebruik te maken van de «traditionele» collectie (literatuur, muziek, films, tijdschriften, krantenartikelen, naslagwerken etcetera), maar ook van internet en de daarop beschikbare vernieuwende (digitale) kunst- en cultuuruitingen. Via de portal Bibliotheek.nl (in aanbouw) hebben miljoenen Nederlanders straks toegang tot de «traditionele» media, maar ook tot de websites van culturele instellingen en digitale experimenten op het gebied van kunst en cultuur. In de toekomst kan de openbare bibliotheek faciliteiten aanbieden die het de gebruiker mogelijk maken te participeren in de creatie van (e)culturele producten.
In verkennende studies wordt herhaaldelijk aangegeven dat de onzekerheid over de kwaliteit en herkomst van informatie die wordt aangeboden via internet, een probleem vormt voor de gebruiker. Traditioneel spelen de openbare bibliotheken een belangrijke rol als wegwijzer in het informatieaanbod, waarbij kwaliteit, diversiteit en objectiviteit als belangrijkste criteria worden gehanteerd. Deze rol wordt met de bouw van de portalsite Bibliotheek.nl uitgebreid naar digitale content. De bibliotheken worden op deze manier in staat gesteld zich op internet als kwaliteitsborgende instelling voor digitale informatie te manifesteren. Daarnaast wordt in samenwerking met het NBLC content voor het onderwijs ontwikkeld (de «virtuele mediatheek») en worden aansluitingen van bibliotheken op Kennisnet gerealiseerd.
Uit onderzoek van de stuurgroep-Meijer (2000) blijkt dat herstructurering van het bibliotheekwezen noodzakelijk is om de rol van de bibliotheek als centrum voor informatie, cultuur en educatie in de 21e eeuw te behouden en de gebruiker op een vraaggerichte manier van dienst te kunnen blijven.1 De kwaliteit van de dienstverlening en een vereenvoudiging van de bestuurlijke organisatie staan daarbij centraal. Met de ondertekening van een koepelconvenant door VNG, IPO en OCenW in december 2001 is het startsein voor deze operatie gegeven. Onlangs heb ik u over mijn ambities voor het openbare bibliotheekwerk nader geïnformeerd door middel van de beleidsbrief «Bibliotheken in beweging».2
Actiepunt 11: Op basis van de beleidsbrief «Bibliotheken in beweging» aan de Kamer zullen samen met IPO, VNG en NBLC de varianten op ICT-gebied van de herstructurering in kaartworden gebracht.
Uitgevers, auteurs, boekhandels en bibliotheken experimenteren voorzichtig met het e-book. Zo is de bibliotheek van Haarlem begonnen met een project waarbij e-books worden uitgeleend. In Nederland is de feitelijke betekenis van het e-book nog zeer gering, maar het digitale boek kan in de komende jaren een eigen plek verwerven als medium voor literatuur en informatie.
Het e-book is een goed voorbeeld van de synergie tussen ICT en cultuur. Als de huidige knelpunten integraal worden aangepakt (standaardisering van de bestandsformaten, beveiliging van de bestanden en de ontwikkeling van Digital Rights Management systemen) kan het e-book een rol gaan spelen in de manier waarop we informatie tot ons nemen. Op dit moment ontstaan overal in de wereld (commerciële en niet-commerciële) initiatieven op het gebied van digitaal lezen. Op de site e-book.pagina.nl zijn diverse links te vinden naar Nederlandse en internationale e-bookcollecties.
Actiepunt 12: De rol van de overheid ten aanzien van de komst van het e-book zal nader in kaart worden gebracht. In samenspraak met de branchevereniging NBLC zal worden gekeken naar de mogelijkheden van het e-book in de openbare bibliotheek.
De landelijke publieke omroep beschikt over een schat aan materiaal en talent om content te bieden op internet. Over de ontwikkeling van nieuwe diensten door de publieke omroep heb ik de Tweede Kamer vorig najaar een brief gestuurd3.
Het verzorgen van programma's voor de bestaande radio en televisiekanalen blijft de hoofdtaak van de publieke omroep. Maar in het verlengde daarvan zal hij meer gaan investeren in internet en digitale televisie. De Concessiewet heeft hiervoor de wettelijke ruimte gegeven. In 2002 is voor het tweede achtereenvolgende jaar het budget voor nieuwe diensten uitgebreid tot € 19,5 miljoen.4 Zowel journalistiek als artistiek bieden internet en digitale televisie aantrekkelijke extra mogelijkheden aan programmamakers en hun publiek: er is sprake van een verdieping en verrijking van de bestaande radio- en televisieprogrammering. De publieke omroep kan verder, gebruikmakend van zijn goede reputatie, mensen de weg wijzen naar relevante en betrouwbare informatie van derden. Ook kan de publieke omroep een voortrekkersrol spelen in de sector. Aantrekkelijke inhoud voor breedband internet (en digitale televisie) is nu nog schaars, waardoor de ontwikkelingen kunnen stagneren. Streaming audio en video, multimediale content en wellicht ook digitale themakanalen van de publieke omroep kunnen meer mensen verleiden tot een aansluiting of abonnement en infrastructuurbedrijven overhalen tot meer investeringen in doorgiftecapaciteit en tweewegverkeer. Op langere termijn is de bestaansgrond van de publieke omroep zelf in het geding: wanneer kijkers en luisteraars zich meer en meer verspreiden over oude en nieuwe distributiekanalen, dient de omroep daarin mee te gaan, wil hij zijn maatschappelijke functies blijven vervullen.
Actiepunt 13: Na goedkeuring van het Gezamenlijk Plan Internet 2002 – e.v. van de landelijke publieke omroep kan de uitvoering ter hand worden genomen.
De digitalisering van het proces van productie, (interactieve) uitzending, archivering en hergebruik bij de landelijke publieke omroep vormt een belangrijke proeftuin voor technologische vernieuwing. NAA, NOB, NOS en de andere zendgemachtigden overleggen over bundeling in een platform dat technologische en productinnovatie verenigt. Het is van groot belang dat de inhoudelijke vernieuwing en de infrastructuur in onderlinge samenhang tot stand komen. Inzet van het Fonds Omroepreserve (NOS), incidentele bijdragen (€ 3,25 mln in 2000 voor het NAA) en het speciale accres (1,5% per jaar) voor nieuwe diensten bieden daarvoor voldoende financiële ruimte.
Actiepunt 14: Het beleid is gericht op het tot stand brengen van een gemeenschappelijk infrastructuurplatform voor centrale en decentrale processsen dat gefaseerd medio 2002 van start kan gaan (Digitaal Platform).
Het is de vraag, of de infrastructuur voor eCultuur verbeterd kan worden door middel van internet-portals waarin verschillende aanbieders zich verzamelen rondom een bepaalde discipline met als doel het publiek beter wegwijs te maken. Er is gezien de huidige staat van automatisering bij de meeste culturele instellingen veel geld mee gemoeid, zeker om de dynamiek van het aanbod bij te kunnen houden. Standaarden kunnen hier een belangrijke helpende hand bieden, onder andere ten aanzien van labeling van informatie.
Actiepunt 15: Er wordt ondersteuning geboden aan experimenten, waarin een aantal partijen gezamenlijk volgens standaarden opereren om zo de gelegenheid te bieden voor andere aanbieders om «aan te haken» waardoor complexere verbanden langzaam kunnen groeien.
Discussie over de rol van met publieke middelen bekostigde intermediairs tussen aanbieders en gebruikers, zoals Kennisnet (met het Cultuurplein), de bibliotheken en de omroepen, is in dit kader ook relevant. Er is behoefte aan verdere concentratie op één plek op internet voor alle vragen over cultuur in Nederland (agenda, «who is who», etc.) die zich een positie als een «sterk merk» kan verwerven. Het NBLC, de branche-organisatie van openbare bibliotheken, speelt hierbij in elk geval een belangrijke rol.
In het verlengde hiervan ligt de vraag of er behoefte is aan een kwaliteitskeurmerk voor culturele en informatieve sites. De internetwereld kent een sterke traditie van kwaliteitsbeoordeling via competities. De verzameling web awards is een belangrijke indicatie voor kwaliteit van een site1. Webstrijden leveren derhalve belangrijke informatie over de kwaliteit van sites. Voor jongeren is ThinkQuest wereldwijd en in Nederland inmiddels een begrip.
ThinkQuest is een wedstrijdconcept waarbij leerlingen, docenten en studenten worden uitgedaagd om educatieve Internettoepassingen te ontwikkelen. Hiermee wil ThinkQuest leerlingen en docenten stimuleren om nieuwe leersituaties te creëren door websites te bouwen over onderwerpen die hen interesseren. Samenwerken, communiceren en informatie verzamelen en aanbieden via het Internet staan hierbij centraal.
ThinkQuest uit de Kunst is een «webstrijd» voor het kunstonderwijs. In teamverband wordt een website gebouwd die educatieve waarde heeft voor één van de volgende categorieën:
• de cultuur- en kunstvakken in het voortgezet onderwijs;
• een (leraren-)opleiding op het gebied van de kunst;
• een culturele instelling.
Voor de beantwoording van de vraag naar de behoefte aan kwaliteitskeurmerken is meer inzicht nodig naar bruikbare criteria.
Actiepunt 16: Nog dit jaar start in opdracht van Bureau Erfgoed Actueel een onderzoek met als doel te komen tot breed geaccepteerde kwaliteitscriteria die als handreiking kunnen gaan dienen bij de ontwikkeling van culturele onderwijswebsites door instellingen en bedrijven.
Deskundigen wijzen op de belangrijke rol die de instelling van depots in de stimulering van eCultuur kunnen spelen. Het gaat dan om het bijeenbrengen en beschikbaar stellen van zowel producten als software. Op het terrein van gedrukte media en cd-rom's bestaat reeds een vrijwillig depot bij de Koninklijke Bibliotheek en voor (muziek-) cd's bij het NAA. Op het terrein van eCultuur is evenwel de beschikbaarheid voor hergebruik het primaire doel. Daarom is het van belang dat eCulturele producten vrij of tegen een lage standaardvergoeding hergebruikt mogen worden. Daarnaast is van groot belang dat onder vergelijkbare voorwaarden de software beschikbaar is. De bepleite depotfunctie heeft dus sterker de trekken van «publiek domein» dan bestaande depots. De wenselijkheid en vormgeving van depots vraagt om verheldering in een bredere discussie.
Actiepunt 17: Bestaande instellingen, nieuwe initiatieven en anderen worden uitgenodigd ideeën voor de depotfunctie te formuleren. Een openbaar debat met indieners en geïnteresseerden kan dan tot een gemotiveerde keuze leiden.
De ontwikkelingen in de ICT hebben ingrijpende gevolgen voor effectiviteit van bestaande wetgeving ter bescherming van de intellectuele eigendom, met name in het digitale domein. Op dit gebied geeft de Europese richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 22 juni 2001, L 167/10) het kader voor de aanpassing van de Nederlandse wetgeving. Een wetsvoorstel ter implementatie zal binnenkort bij het parlement worden ingediend. Speciaal op het terrein van archieven en het onderwijs zal dit leiden tot nieuwe afspraken met (de organisaties van) rechthebbenden. Daarbij kan worden voortgeborduurd op bestaande afspraken, zoals die bijvoorbeeld reeds voor bepaalde projecten met het NAA zijn gemaakt.
Ik deel niet de vrees dat de nieuwe wetgeving zal leiden tot verstoring van de balans die er dient te bestaan tussen aan de ene kant de informatievrijheid (de gebruiker) en het intellectuele eigendomsrecht (de maker) aan de andere kant. Zo dienen de regelingen zowel het belang dat de maker heeft bij een ruim gebruik van zijn werk om inkomsten en bekendheid te verwerven, als het verzekeren van een continue inkomstenstroom die hem in staat stelt nieuwe producten te ontwikkelen.
Het aangekondigde wetsvoorstel biedt hier de juiste plaats voor bespreking van de vraag welke rol voor de overheid is weggelegd om publieke belangen, zoals openheid, te waarborgen. Daarnaast is het primair een zaak van betrokkenen om overeenkomsten te sluiten.
Actiepunt 18: In mijn opdracht voert TNO/STB een verkennend onderzoek uit naar bouwstenen voor een cultuurpolitieke visie op het auteursrecht.
Hiervoor is reeds aangegeven dat leren voor iedereen een grote stimulans krijgt door het internet: overal en op elk tijdstip is er instructief materiaal beschikbaar. De digitale dienstverlening die in de culturele sector tot ontwikkeling komt, geeft daar een zeer interessante bijdrage aan. Alle vormen van onderwijs zijn hier partners die deze diensten benutten bij de vernieuwing van het leerproces.
Het is een algemeen belang dat alle burgers, van jong tot oud, competent en kritisch met nieuwe (en oude) media kunnen omgaan. Het is een belangrijke voorwaarde voor goed burgerschap. De burger die wil blijven leren, alle deelnemers aan het reguliere onderwijs, de wetenschappelijke onderzoeker – zij allen moeten de beeldtaal van nieuwe en oude media en inzicht in het proces waarin zulke producten tot stand komen, leren. Onder de noemer van media-educatie vinden tal van activiteiten plaats die daarop zijn gericht. In 2000 is het tijdelijke Platform Media-educatie ingesteld waar honderden instellingen die op dit terrein actief zijn elkaar treffen. Op mijn verzoek heeft de stuurgroep van dit platform een tender uitgeschreven voor projecten waarin onderwijsinstellingen samen met anderen producten voor media-educatie ontwikkelen en beproeven. Uit de grote oogst is een tiental projecten geselecteerd waarvoor in totaal € 0,45 miljoen beschikbaar is gesteld. Het gebruik van nieuwe media speelt in veel van deze projecten een centrale rol.
Actiepunt 19: In 2002 zal nogmaals een tender plaatsvinden gericht op projecten ter stimulering van media-educatie in het onderwijs.
Op de leeftijd van 6 tot 18 jaar verwerven jongeren de vaardigheden die zij voor hun opleiding, maatschappelijk functioneren en beroep nodig hebben. Op het gebied van ICT leren ze veel buiten de school. De integratie van ICT in het gehele onderwijs/leerproces zal dit beeld echter flink veranderen. Veel vakken hebben een belangrijke culturele inhoud, bijvoorbeeld alle talen, of sterke raakvlakken met de wereld die via de media tot ons komt, bijvoorbeeld geschiedenis, maatschappijvakken en aardrijkskunde. Gebruik van multimedia kan deze inhoud veel levendiger maken. Dat geldt a fortiori voor het nieuwe vak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV).
Het beleid is er de afgelopen jaren op gericht geweest leerlingen meer in contact te brengen met de creatieve, expressieve en reflectieve kanten van kunst en cultuur, bijvoorbeeld via Cultuur en School. Leren over en met cultuur is niet uitsluitend gericht op het vergaren van kennis, het geeft ook een impuls aan de ontwikkeling van de creatieve vaardigheden die in het digitale tijdperk zo belangrijk zijn.
In deze ontwikkeling speelt Kennisnet een essentiële rol. Primair is dan het inhoudelijke aanbod en de aansluiting bij de vraag vanuit het onderwijs. Op het Cultuurplein is zichtbaar hoe breed de samenwerking met culturele instellingen is. Veel culturele instellingen hebben een eigen eenvoudige site die ook via Kennisnet toegankelijk is. In enkele gevallen zijn zij ook rechtstreeks op Kennisnet met een fraai educatief aanbod aanwezig (o.a. Museum Boijmans, Naturalis, Rijksmuseum van Oudheden, Rijksmuseum voor volkenkunde).
Actiepunt 20: Deze ontwikkeling is gestimuleerd door een eenmalige subsidieregeling met een budget van ruim € 4 miljoen. Met deze middelen kunnen culturele instellingen en scholen gezamenlijk nieuwe digitale educatieve projecten ontwikkelen. Over de resultaten zal worden gerapporteerd in het kader van Onderwijs On line.
Een belangrijk aspect hierbij is dat ICT jongeren sterk aanspreekt en daarmee bij uitstek een manier is om jongeren te laten kennismaken met cultuur en met beroepsmogelijkheden in deze sector. In het kader van Cultuur en School is ervoor gekozen om voor de leerlingen CultOnLine centraal te stellen. Deze website is sterk gericht op jongeren en sluit aan op hun belevingswereld.
CultOnLine: volgens een idee van de Kunstbende
Vanaf 15 november 2001 zit www.cultonline.nl op het web. Een culturele jongerensite, gemaakt door jongeren zelf.
«Cult Online is dé plaats om met anderen van gedachten te wisselen over muziek, films, boeken, theater, etcetera. Je vindt er iedere week nieuwe tips, reportages en recensies. Cult Online heeft een interactief gedeelte en heel veel culturele info.
Cult Online gebruik je zo (inter)actief als je wilt. Ben je op zoek naar een leuke voorstelling in de buurt, dan check je de Agenda. Wil je de hele wereld van jouw talent overtuigen, presenteer je dan op het digitale podium van de Cult Factory. Maar je kunt op Cult Online ook cd-recensies lezen. Of chatten in de Lounge. En speciaal voor CKV-leerlingen is er de Campus, de digitale kennisbibliotheek waar je persoonlijke kunstdossiers kunt maken en lezen.»
Actiepunt 21: De website voor leerlingen CultOnLine uitbouwen tot centrale ingang op Kennisnet voor leerlingen op cultuurgebied.
In het project «NAA in de klas» is op basis van een eenvoudige onderwijskundige opzet de eerste ervaring opgedaan met het gebruik van breedbandige techniek1. Bij de evaluatie van dit project heeft het Instituut voor de Leraren Opleiding (UvA) een schets gegeven voor de ontwikkeling van diverse vormen van mediagebruik in het onderwijsproces. Deze ervaring wordt thans benut voor verbreding tot het project «Het Geheugen van Nederland» – met de Koninklijke Bibliotheek als trekker – die ertoe kan leiden dat leerlingen, leraren en ouders via de collecties van onder andere het NAA op een aantrekkelijke en didactisch verantwoorde manier kennisnemen van de belangrijkste historisch-culturele informatie van Nederland. De eerste fase van het project, dat uit het actieplan elektronisch snelwegen een bijdrage van € 0,75 miljoen heeft gekregen, loopt tot eind 2003.
Actiepunt 22: Thans vindt onderzoek plaats naar een vervolg van NAA in de klas. Daarbij zal samenwerking met educatieve uitgevers en andere instellingen een belangrijke plaats krijgen.
Digitalisering van collecties levert veel materiaal op dat als «halfproduct» door andere partijen kan worden benut voor educatieve diensten. Hier bestaat behoefte aan een mechanisme voor vraagarticulatie. Daarbij staat de vraag centraal: welke content hebben leraren en educatieve uitgevers nodig om hun lessen resp. producten multimediaal te ondersteunen met garanties van continuïteit. Het is van belang, mede ter voorbereiding van een vervolg van NAA in de klas, zo'n mechanisme te ontwikkelen.
Actiepunt 23: Onderzoek of bij wijze van pilot een overzicht is op te stellen van de behoefte aan materiaal gebaseerd op leermethoden en werkvormen voor enkele onderdelen van het curriculum voor het funderend onderwijs. Op basis van zo'n onderzoek kunnen gemeenschappelijke behoeften vastgesteld en prioriteiten geformuleerd worden.
In 1999 heeft de commissie-Risseeuw een krachtig pleidooi gehouden om de ICT-component in beroepsopleidingen aanzienlijk te versterken. Dat geldt onverkort voor het kunstonderwijs. Op advies van de Raad voor Cultuur zijn er enkele voortgezette kunstopleidingen gericht op nieuwe media voor bekostiging in aanmerking gekomen. De initiële kunstopleidingen zijn gestimuleerd om meer gebruik te gaan maken van ICT. Naast de bachelor- en masteropleidingen op het terrein van de kunsten kunnen hogescholen ook na- en bijscholingstrajecten van beperkte aanbieden.
Actiepunt 24: De hogescholen worden opgeroepen om daar waar voldoende vraag aanwezig is, ook te voorzien in na- en bijscholingstrajecten van beperkte duur gericht op de inzet van ICT door kunstenaars.
Bij de ontwikkeling van kunstenaars vervullen werkplaatsen reeds een belangrijke rol. Op ICT-gebied wordt in de sector en het hoger beroepsonderwijs de behoefte gevoeld aan een echt laboratorium met goede faciliteiten en deskundige begeleiding om experimenten te kunnen doen. Daarmee kan dan tevens een verbinding naar de wereld van onderzoek en ontwikkeling groeien. De Raad voor Cultuur heeft erop gewezen dat er met het oog op de ontwikkelingen in de vormgevingssector (multimedia en interdisciplinaire samenwerking) behoefte is aan een werkplaats voor nieuwe media.
Actiepunt 25: Naar de behoefte aan werkplaatsen met de functie van ICT-laboratorium zal een peiling worden gedaan met betrokkenheid van de bestaande opleidingen en instituten.
De doorstroming van kennis en ideeën van instellingen naar zelfstandige kunstenaars en kleinschalige creatieve bedrijven kent dezelfde problemen als het MKB in volle breedte. Deze problematiek is onder andere in de nota «Concurreren met ICT-competenties» aan de orde gesteld1.
Actiepunt 26: Samen met de Minister van EZ zal worden bezien of het instrumentarium dat EZ hier inzet, beter toegesneden kan worden op de creatieve sector. Ook grote bedrijven en koepelorganisaties kunnen bijdragen aan toepassing van ICT ter versterking van deze beroepssector. Deskundigheidsbevordering zal veel hoger op de prioriteitenlijst van de sector moeten komen.
De burger is in deze brief veelvuldig in beeld gekomen. En dan als burger in een actieve rol die meer omvat dan het kiezen uit een groeiend aanbod. De burger wordt ook producent, vormgever van zijn eigen culturele wereld. Zelf doen draagt bij aan de ontwikkeling van creativiteit die de kennismaatschappij van een ieder op zijn eigen niveau vraagt. ICT is ook meer en meer een sleutelfactor geworden voor een succesvolle loopbaan en het leveren van een bijdrage aan een productieve samenleving. In het onderwijsbeleid heeft ICT een erkende plek gekregen. In het onderzoeks- en wetenschapsbeleid was dat al eerder het geval.
In hoofdstuk 2 is duidelijk geworden dat op het terrein van de eCultuur de overheid zijn precieze rol nog zoekt. Veel vernieuwing speelt zich hier af op grote afstand van de overheid. Creatieve en enthousiaste pioniers ontginnen het terrein. Maar zij ontmoeten ook barrières, die veelal slechts met hulp van de overheid te slechten zijn. Een aantal daarvan passeerde de revue: beschikbaarheid van ICT-gereeedschap, toegang tot netwerken, beschikbaarheid van bronmateriaal en financiering.
Anderen die in bedrijfsleven en maatschappelijke dienstverlening innovatief bezig zijn, ervaren vergelijkbare problemen.
Samenwerking van ministeries en andere overheden biedt kansen: met EZ voor innovatie van ondernemerschap in het MKB, met BZK voor informatievoorziening van de burger en institutionele vernieuwing, met Justitie voor het auteursrecht in de digitale wereld en met grote steden en provincies voor een optimaal lokaal en regionaal voorzieningenniveau.
Te verwachten is dat de in deze brief genoemde acties zullen leiden tot een scherpere omlijning van de overheidsrol bij eCultuur. Creativiteit vraagt ruimte voor verscheidenheid. Kwaliteit en pluriformiteit zijn ook hier wezenlijke kenmerken van een overheidsbeleid dat gepaste afstand van de inhoud bewaart. Maar vernieuwing vraagt ook durf. Ruimte voor het experiment moet herkenbaarder zijn als wezenstrek van het cultuurbeleid. Ik beluister dat ook in het recente pleidooi voor «een experimentele houding in het beleid»1 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Het eindrapport van Infodrome2 signaleert eveneens de behoefte aan strategisch beleid waarbij actief geleerd kan worden van successen en fouten. In deze brief is het lerend vermogen van de burger als cultuurgenieter en vormgever van zijn eigen leven concreet aan de orde gekomen in de paragrafen over creativiteit (2.1) en onderwijs (2.3). De analyse van Infodrome is evenzeer van belang voor de bestaande cultuurinstellingen en het overheidsbeleid dat zich op hen richt. Hier zit het culturele kapitaal. ICT kan hiervan het rendement verhogen. Echter, ook hier geldt «de cost ghaat voor de baet uit».
In de bijlage is een beknopt overzicht gegeven van de huidige financiële inspanningen en zo van de beschikbare ruimte.
Bij de cultuurinstellingen ligt de verantwoordelijkheid om door hun eigen keuzen het belang van investeren in eCultuur zichtbaar te maken en bij te dragen aan de verwerven van nieuwe geldstromen. De structurele financiering van cultuurinstellingen is hierbij ook betrokken.
De Raad voor Cultuur heeft in zijn cultuurnota-advies van mei 2000 aangegeven dat het over een breed front ontbrak aan middelen om de deskundigheid en voorzieningen op ICT-gebied op het noodzakelijke peil te brengen. Nu met incidentele middelen een aantal belangrijke aanzetten is gegeven, ligt het in de verwachting dat in het kader van de Cultuurnota 2005–2008 belangrijke keuzes gemaakt gaan worden. Het is nodig om ten dienste van het vooradvies van de raad, de indiening van subsidieaanvragen en de besluitvorming meer duidelijkheid te verkrijgen over de omvang van de noodzakelijke budgetten.
Ik zal daarom de raad vragen om een kwantitatief onderzoek uit te (doen) voeren van naar de versterking van de ICT-infrastructuur, -deskundigheid en -voorzieningen, dat begin 2003 beschikbaar moet zijn. De uitkomsten daarvan kan de raad dan tevens gebruiken bij de advisering over het aspect eCultuur in brede zin en de bestuurlijke consequenties daarvan.
Met het meerjarig perspectief voor cultuur3 heb ik een motivering en afwegingskader geboden voor een ruimer cultuurbudget. Deze brief vormt voor het onderdeel eCultuur een nadere uitwerking. Dit kan leidraad zijn voor de beslissingen over de rijksmiddelen door het nieuwe kabinet.
| Uitgaven op het terrein van eCultuur | alle bedragen in miljoenen € | ||||
|---|---|---|---|---|---|
| 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
| structurele uitgaven | |||||
| 1 in het kader van de Cultuurnota 2001–2004 | |||||
| Kunsten | 5,20 | 4,70 | 4,70 | 4,70 | |
| Cultureel erfgoed | 1,29 | 1,44 | 1,24 | 1,24 | |
| Letteren en bibliotheken | 0,56 | 0,56 | 0,56 | 0,56 | |
| Media | 1,20 | 1,20 | 1,20 | 1,20 | |
| subtotaal 1 | 8,25 | 7,90 | 7,70 | 7,70 | |
| 2 Media(1,5% t.b.v. nieuwe media publieke omroep) | 11,40 | 22,30 | 33,7 | 44,6 | |
| 3 Kunstvakonderwijs nieuwe opleidingen | pm | pm | pm | pm | |
| Incidentele uitgaven | |||||
| 4 Projecten en bijdragen | |||||
| Kunsten | 3,60 | ||||
| Cultureel erfgoed | 5,55 | 0,66 | |||
| Letteren en bibliotheken | 6,50 | 2,50 | 1,20 | ||
| Onderzoeks- en wetenschapsbeleid KB (voor project Het Geheugen van Nederland) | 4,53 | 2,27 | 2,27 | ||
| Media | 4,10 | 3,70 | 1,60 | ||
| Kennisnet | 1,00 | 2,00 | 2,00 | ||
| subtotaal 3 | 25,28 | 11,13 | 7,07 | ||
Op het terrein van kunsten en erfgoed wordt een substantieel deel van de middelen via fondsen uitgegeven.
Bij de incidentele uitgaven ligt het zwaartepunt in het jaar 2000 als gevolg van de eenmalige bijdrage NJN van 13,6 mln Voor het jaar 2002 zijn projecten in voorbereiding die meedingen naar een bijdrage t.l.v. de middelen van het NAP/Elektr. Snelwegen (EZ). Deze zijn niet opgenomen in het overzicht.
Brief Staatssecretaris bij de nota «Cultuur als confrontatie – uitgangspunten voor het cultuurbeleid in de periode 2001–2004» (Kamerstukken II 1998/99, 26 591, nr. 1).
Aanbieding van de bBeleidsbrief «Bibliotheken in beweging» van (3 april 2002 (Kamerstukken II, 2001/02, 28 330, nr. 1); brief over publieke omroep en nieuwe diensten van 21 november 2001 (Kamerstukken II, 28 000 VIII, nr. 19).
Bijvoorbeeld de regeling ICT-doorbraak projecten (onderdeel van het actieplan Concurreren met ICT-competenties, uitgevoerd door Senter en regeling Subsidies Elektronische Communicatie (V&W).
– «Ver weg èn dichtbij» Raad voor maatschappelijke ontwikkeling, december 2000.
– «ICT en de stad: Burgers verbonden» commissie-Cerfontaine, december 2000. Een kabinetsstandpunt over deze twee adviezen is oktober 2001 verschenen (Kamerstukken II 2001/02, 26 643 nr. 33)
– «Toekomst van de overheidscommunicatie» commissie-Wallage, augustus 2001; het kabinetsstandpunt hierover in november 2001 verschenen (Kamerstukken II 2001/02, 26 387 nr. 12).
– «ICT en overheid» Commissie-Docters van Leeuwen, september 2001.
Zie ook het kabinetsstandpunt over de adviezen van de RMO en de commissie-Cerfontaine (kamerstukken II, 2001/02, 26 643, nr. 33).
Recente studies (Valerie Frissen, De mythe van de digitale kloof, 2000; SCP, Geleidelijk Digitaal, 2001) duiden erop dat koopkracht een belangrijke factor is.
Het project Cultuur en School besteedt daarom veel aandacht aan het digitale domein. Dat geldt eveneens voor het Platform Mediaeducatie (www.mediaeducatie.nl).
Ten aanzien van de rol van de overheid bij het totstandkomen van optimale breedbandige telecommunicatie-infrastructuren in het algemeen onderneemt het kabinet in het kader van De Digitale Delta een afzonderlijk actie. Zie verder de brief van 17 oktober 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 26 643, nr. 32).
De ministers van GSI en EZ bereiden op verzoek van de Kamer een notitie voor over open staandaarden en open sourse-software in het overheidsinformatiebeleid.
De kwaliteit van de verbinding met het internet, met name in termen van de hoeveelheid informatie die per tijdseenheid ontvangen of verzonden kan worden.
Het gaat om een reservering van 1,5% per jaar, cumulatief, binnen de (wettelijk geïndexeerde) omroepbegroting; het voornemen is deze verhoging tot en met 2005 voort te zetten,zodat maximaal 45 miljoen beschikbaar zal zijn.
Controle geven of nemen. Een politieke agenda voor de informatiesamenleving, Infodrome, november 2001.
Cultuurnota 2001–2004; Brief staatssecretaris over het meerjarig perspectief voor cultuur (Kamerstukken II 2001/02, 27 432, nr. 43).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27432-52.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.