27 428
Beleidsnota Biotechnologie

nr. 85
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2007

In de afgelopen jaren is met de Tweede Kamer bij diverse gelegenheden gesproken over taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot ethiek en biotechnologie. Daarbij is vanuit de Tweede Kamer, in het bijzonder door de heer Ormel, de mogelijkheid geopperd een raad voor ethiek en biotechnologie op te richten. De gedachten daarbij waren dat zo’n raad zou kunnen fungeren als een discussieforum voor biotechnologiethema’s, waaronder de aan biotechnologie verbonden ethische aspecten. Zo’n raad zou dan kunnen bijdragen aan het verhelderen van de argumenten waarop uiteenlopende opvattingen en inzichten zijn gestoeld over bijvoorbeeld maatschappelijke gevolgen van biotechnologische toepassingen. Een dergelijk discussieforum zou daarmee kunnen bijdragen aan een verdieping van het debat en zou de discussie in de Tweede Kamer kunnen voeden.

In deze brief wil ik u mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister van Economische Zaken en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mijn visie op de instelling van een raad voor ethiek en biotechnologie geven. Zoals ik in deze brief nader zal toelichten ben ik van mening dat een raad voor ethiek en biotechnologie geen meerwaarde zal hebben boven activiteiten die inmiddels worden ontplooid op het gebied van biotechnologie en ethiek. In zijn algemeenheid verwacht ik dat zo’n raad meer problemen zal opleveren dan oplossen. Ik zal dan ook geen actie voor instelling van een bio-ethiekraad ondernemen.

Bij de discussie in de Tweede Kamer is door de toenmalige Staatssecretaris van VROM aangegeven dat een raad voor ethiek en biotechnologie een interessant idee is. Tegelijkertijd roept de mogelijke oprichting ervan een groot aantal vragen op. Het gaat bijvoorbeeld om vragen ten aanzien van de relatie tot reeds bestaande initiatieven en de verdeling van taken en verantwoordelijkheden, zoals deze nu in regelgeving is vastgelegd. Omdat ook onduidelijkheid bestond over de standpunten over dit onderwerp bij betrokken veldpartijen en bij biotechnologie betrokken raden is besloten een conferentie te beleggen met een breed scala van bij biotechnologie betrokken personen en instanties. Deze conferentie heeft plaatsgevonden op 4 december 2006. Een verslag ervan treft u aan in bijlage 11.

Op de conferentie zijn een groot aantal belangrijke aspecten besproken verbonden aan een eventuele instelling van een raad voor ethiek en biotechnologie. Over sommige aspecten bleek overeenstemming onder de deelnemers, over andere niet. Aan het eind van de bijeenkomst bleek de overgrote meerderheid van de aanwezigen geen voorstander te zijn van de instelling van een raad voor ethiek en biotechnologie. Bij een aantal aspecten die bij de conferentie besproken zijn wil ik hieronder kort stilstaan.

Welk probleem moet een raad voor ethiek en biotechnologie oplossen?

De heer Ormel zette aan het begin van de conferentie uiteen welke problemen een raad voor ethiek en biotechnologie zou kunnen aanpakken: zo’n raad zou kunnen bijdragen aan een tijdig en zorgvuldig debat over nieuwe ontwikkelingen en zou ethische en maatschappelijke dilemma’s rond biotechnologie op de publieke en politieke agenda kunnen zetten. Dit maakt het zijns inziens mogelijk om piketpalen te slaan, zodat niet alleen duidelijk kan worden binnen welke grenzen technologieontwikkelaars vooruit kunnen gaan, maar ook waar gekapt kan worden in de regelgeving, die nu in sommige gevallen te rigide is en daarmee het benutten van kansen belemmert.

Ik deel de opvatting dat het van belang is tijdig en zorgvuldig te debatteren over nieuwe ontwikkelingen in de biotechnologie en daaraan verbonden ethische aspecten. Ik ben er evenwel niet van overtuigd dat hiervoor een raad voor ethiek en biotechnologie moet worden ingesteld. Het Kabinet heeft de ethische keuzes zoals die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving voor biotechnologie, uiteengezet in «verantwoord en zorgvuldig toetsen»2. Daarmee heeft het Kabinet de piketpalen die tot dan toe geslagen zijn zichtbaar gemaakt, en de mogelijkheid tot discussie daarover geopend. De Commissie Genetische Modificatie heeft o.a. de wettelijke taak mij te informeren over aan genetische modificatie verbonden ethische aspecten. De Commissie Biotechnologie bij Dieren heeft een vergelijkbare opdracht op het gebied van biotechnologie bij dieren. De Gezondheidsraad kijkt in bredere zin naar de stand van de wetenschap onder meer in de medische sector en geeft daarbij regelmatig aandacht aan ontwikkelingen op het terrein van de medische biotechnologie en genetica. De taken van deze commissies liggen vast in wetgeving, waarbij van overlap nauwelijks sprake is. Door deze drie commissies gezamenlijk een periodieke trendanalyse van biotechnologische ontwikkelingen te laten opstellen, wordt eventuele versnippering van de ethische (èn technisch-wetenschappelijke) beschouwing van de biotechnologie ondervangen en integratie op dit terrein bevorderd. Ik ben van mening dat door prominentere aandacht aan deze Trendanalyse te besteden, zoals nu de inzet is voor de Trendanalyse van dit voorjaar, op een goede manier kan worden gedebatteerd over nieuwe ontwikkelingen in de biotechnologie, inclusief de daaraan verbonden ethische aspecten

Afstand tussen praktijk en ethische beschouwing

De deelnemers aan de conferentie waren het er over eens dat het primaat met betrekking tot het maken van ethische keuzes bij het parlement ligt, in samenspraak met het Kabinet. Een besluitvormende rol voor een raad voor ethiek en biotechnologie ligt dan ook niet voor de hand. Ook was er discussie over hoe het parlement het beste geïnformeerd kan worden over ethische aspecten en de mogelijke rol voor een raad voor ethiek en biotechnologie daarbij. De meningen bleken verdeeld over de vraag op welke afstand ethische beschouwingen moeten staan van de dagelijkse praktijk.

Ik ben van mening dat de ethische beschouwing van biotechnologie niet los van de praktijk moet plaatsvinden. Om deze reden ben ik tevreden met de huidige positionering van de ethische beschouwing. Adviesorganen als COGEM en CBD adviseren over concrete vergunningaanvragen. Zij hebben een onafhankelijke positie en zijn niet betrokken bij de uitvoering van de vergunningverlening. Zij hebben echter wel een goed inzicht in en overzicht van de vergunningaanvragen, en zijn daarom bij uitstek in staat om nieuwe ontwikkelingen waar te nemen en daaraan mogelijk verbonden ethische aspecten. Ik wil de afstand tussen ethische beschouwing en dagelijkse praktijk dan ook niet vergroten door bijvoorbeeld ethische beschouwingen onder te brengen in een separate raad voor ethiek en biotechnologie.

Relatie tot vereenvoudiging van regelgeving

Bij de conferentie is de vereenvoudiging van wet- en regelgeving ook aan de orde gekomen. Velen vonden de instelling van een raad voor ethiek en biotechnologie slechts toelaatbaar indien het gevolg daarvan zou zijn dat gesnoeid zou worden in bestaande regels en vergunningstelsels voor biotechnologie en daarbij betrokken adviesorganen.

Het kabinet hecht groot belang aan de vermindering van administratieve lasten, de vereenvoudiging van wet- en regelgeving en het voorkomen van onnodig lange procedures. Er loopt een aantal projecten gericht op de vereenvoudiging van regels in het algemeen1. Ook aan biotechnologie wordt al geruime tijd specifiek aandacht gegeven2. Voor een uitgebreide analyse van de (on)mogelijkheden van vereenvoudiging van wet- en regelgeving voor biotechnologie zij verwezen naar kamerstukken over deze projecten. Met klem wil ik er op wijzen dat de eventuele oprichting van een raad voor ethiek en biotechnologie geen directe consequenties zal hebben voor de regelgeving. Veel van de Nederlandse regelgeving van biotechnologie komt direct of indirect voort uit Europese of mondiale regelgeving. Procedures voor vergunnningverlening en de daaraan verbonden termijnen van inspraak en beroepsmogelijkheden komen voort uit internationale afspraken en de nationale wens tot een transparante besluitvorming door de overheid. De oprichting van een nieuwe raad, en/of de afschaffing van bestaande commissies, zal niet zonder meer leiden tot verdere vereenvoudiging van de regelgeving voor biotechnologie of verkorting van procedures.

Afbakening van het aandachtsveld

Bij de conferentie werden veel vraagtekens geplaatst bij de voorgestelde afbakening van het aandachtsveld voor een eventuele raad voor ethiek en biotechnologie. Daarbij werd er op gewezen dat de discussie over ethische aspecten van biotechnologie bij dieren geen nieuwe inzichten meer oplevert. De discussie is reeds verschoven. Deelnemers aan hoorzittingen over ontwerpbesluiten voor een vergunning voor biotechnologie bij dieren willen in de regel hun weerstand of bezwaren tegen dierproeven in het algemeen aan de orde stellen. Ook was er discussie over de reden waarom een raad zich zou moeten beperken tot biotechnologie. Gelet op de snelle ontwikkelingen in bijvoorbeeld de (bio)nanotechnologie zou een raad voor ethiek en biotechnologie snel geconfronteerd worden met de vraag of een verbreding van het aandachtsveld niet voor de hand ligt.

Aan alle nieuwe technologieën zijn ethische aspecten verbonden, die naar gelang de karakteristiek van de betrokken technologie, kunnen vragen om verschillende benaderingen. Zo is voor de nanotechnologieën ervoor gekozen om een tijdelijke brede commissie op te richten om de ethische en maatschappelijke aspecten van bionanotechnologie in kaart te brengen1. De ethische aspecten die aan biotechnologie verbonden zijn, zijn al eerder in vrij grote mate in kaart gebracht. Met de bestaande structuur van expertcommissies kunnen ethische aspecten van nieuwe ontwikkelingen in de biotechnologie tijdig worden gesignaleerd en geadresseerd.

Conclusie

Het oprichten van één enkele raad voor ethiek op het gebied van biotechnologie, al dan niet door samenvoeging van al bestaande, ongelijksoortige commissies, zal naar mijn verwachting geen oplossing zijn. Biotechnologie is een breed vakgebied, waarbij op verschillende deelgebieden verschillende technische en ethische vragen spelen. Bij medische biotechnologie gaat het bijvoorbeeld om het zelfbeschikkingsrecht van patiënten en het recht om wel of niet te weten of men een aangeboren genetische afwijking heeft. Bij biotechnologie bij dieren speelt de intrinsieke waarde van het dier een belangrijke rol, en moet worden afgewogen of het maatschappelijk belang van het onderzoek opweegt tegen de mogelijke nadelen die het dier ondervindt. Bij voedselproductie gaat het bijvoorbeeld om voedselkwaliteit, en het recht van de consument om te kunnen kiezen voor producten afkomstig van een bepaalde vorm van landbouw (biologisch, conventioneel, biotechnologisch). In veel gevallen moet ook worden afgewogen of de risico’s voor mens en milieu aanvaardbaar zijn. Al deze afwegingen zijn van zeer verschillende aard en vergen uiteenlopende expertises. Eén enkele raad formeren om al deze uiteenlopende zaken in beschouwing te nemen acht ik niet wenselijk. Dat het om ongelijksoortige, naast elkaar bestaande discussies gaat blijkt ook uit de grote verscheidenheid van betrokken partijen. Er is slechts een zeer beperkte overlap in partijen die betrokken zijn bij de discussies op de verschillende deelgebieden van de biotechnologie. Daarnaast biedt de Trendanalyse biotechnologie voldoende mogelijkheden voor een goede maatschappelijke en politieke discussie, ook over ethische vraagstukken. Op grond van het voorgaande ben ik van oordeel dat de instelling van een raad voor ethiek en biotechnologie geen meerwaarde zal hebben boven het reeds bestaande uitgebalanceerde systeem van bij biotechnologie betrokken instanties.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2002–2003, 27 428, nr. 39.

XNoot
1

Bijvoorbeeld: Kamerstukken II, 2003–2004, 29 279, nr. 9; Kamerstukken II, 2005–2006, 29 515, nr. 140

XNoot
2

Kamerstukken II, 2004–2005, 27 428, nr. 55; Kamerstukken II, 2006–2007, 27 428, nr. 77.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2006–2007, 29 338, nr. 54.

Naar boven