27 428 Beleidsnota Biotechnologie

Nr. 348 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 september 2017

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de brief van 13 september 2017 over Stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Lodders over een vrijstelling van CRISPR/Cas9 (Kamerstuk 27 428, nr. 346).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 september 2017 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 25 september 2017 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

Waarnemend voorzitter van de commissie, Van Veldhoven

Adjunct-griffier van de commissie, Jansma

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

Inleiding

2

Omgang met nieuwe technieken

2

Proces

6

Agro-sector

7

Overig

8

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 13 september 2017 met betrekking tot de vrijstelling van de nieuwe genome editingtechnieken CRISPR/Cas91 van Europese wetgeving over genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s). Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Lodders (Kamerstuk 34 550-XIII, nr. 127) over een vrijstelling van CRISPR/Cas9 en het voorstel dat Europees is ingebracht over een wijziging van Annex I B van Richtlijn 2001/18/EC ten aanzien van nieuwe veredelingstechnieken. Hierover hebben deze leden vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Lodders over een vrijstelling van CRISPR/Cas9 en hebben daarover nog een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief met de stand van zaken met betrekking tot CRISPR/Cas9. Deze leden hebben nog een aantal aanvullende vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken ten aanzien van vrijstelling van CRISPR/Cas9. Zij stellen daar enkele vragen over.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken ten aanzien van vrijstelling van CRISPR/Cas9. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.

Omgang met nieuwe technieken

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Staatssecretaris in haar brief stelt dat er door haar ministerie uitvoering wordt gegeven aan de eerdergenoemde motie Lodders. Partijen in de agro-sector stellen het tegenovergestelde. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het door haar ingediende voorstel strijdig is met de motie Lodders, omdat voorgesteld wordt dat nieuwe genome editingtechnieken voor planten, zoals CRISPR/Cas9, onder Annex 1B komen te vallen in plaats van worden vrijgesteld van de EU-richtlijn 2001/18/EC?2 Zo nee, waarom niet?

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de Staatssecretaris de mening deelt dat om nieuwe genome editingtechnieken, zoals CRISPR/Cas9, vrij te stellen geen aanpassing van de EU-richtlijn 2001/18/EC nodig is. Zo nee, waarom niet? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de CRISPR/Cas9-techniek – voor gerichte mutaties van planten, zolang sprake is van planten die ook via klassieke veredeling tot stand hadden kunnen komen – vrijgesteld moet worden van de EU-richtlijn 2001/18/EC. Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vinden het onwenselijk als door de huidige aanpak – die tot doel heeft de discussie over de EU-richtlijn 2001/18/EC te voeren – een jarenlange vertraging van het vrijstellen van CRISPR/Cas9 ontstaat. Kan de Staatssecretaris de analyse met de Kamer delen die ten grondslag ligt aan haar keuze en die van de bewindspersoon van Economische Zaken om als mogelijke oplossingsrichting alleen in te zetten op aanvulling van Annex 1B op basis van een heropening van Richtlijn 2001/18/EC? In hoeverre zijn de potentiële gevolgen van dit zware Europese middel onderzocht en meegewogen, zoals een mogelijk averechtse uitkomst, een gebrek aan resultaat op de korte termijn op het gebied van toepassing van New Breeding Techniques (NBT's) in Europa en de jarenlange onzekerheid die heropening met zich meebrengt voor de Nederlandse veredelingssector?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het voorstel van Nederland om alle nieuwe technieken in eerste instantie als genetische modificatie te bestempelen en vervolgens uit te zonderen via de Annex van de Richtlijn nog wel van deze tijd is. Hoe verhoudt zich dit tot de eerder genoemde motie Lodders? Waarom wordt van partijen die producten maken met NBT’s vereist dat zij bewijzen dat deze even veilig zijn als producten uit conventionele methoden, terwijl er voor producten uit conventionele methoden niet standaard veiligheids- en risicoanalyses uitgevoerd worden? Waarom wordt dit laatste niet gedaan? Kan de Staatssecretaris bijvoorbeeld inzicht geven in de hoeveelheid onbedoelde effecten (unintended effects) die te vinden zijn in een plant uit conventionele veredeling afgezet tegen dezelfde plant die op basis van NBT’s is veredeld?

De leden van de CDA-fractie hebben ook vragen over de inhoud. Deze leden vinden dat het voeren van een fundamentele discussie over de structuur van de Europese regelgeving ten aanzien van biotechnologie geen adequate uitvoering is van de motie Lodders die vraagt om specifiek voor één techniek bij plantveredeling te pleiten voor een uitzondering op Europees niveau. Zij zijn het met de Staatssecretaris eens dat een fundamentele discussie op Europees niveau gevoerd moet worden en juichen het toe dat zij het initiatief hiertoe genomen heeft. Deze leden vinden het echter jammer dat niet twee paden bewandeld worden, te weten specifiek het nationaal en Europees toelaten van de CRISPR/Cas9-techniek en ten algemene een Europese discussie over nieuwe technieken, waarbij niet ingezet wordt op één voorstel maar op meerdere mogelijkheden. Was het inzetten op het opnieuw openen van de discussie over nieuwe technieken op Europees niveau niet afdoende geweest? Waarom wordt nu alleen het concrete voorstel gedaan om Annex I B te wijzigen en daarop de discussie bij voorbaat te richten? Kan de Staatssecretaris de analyse met de Kamer delen om als mogelijke oplossingsrichting alleen in te zetten op aanvulling van Annex I B van Richtlijn 2001/18/EC? In hoeverre zijn de potentiële gevolgen van dit zware Europese middel onderzocht en meegewogen, zoals een mogelijk averechtse uitkomst, een gebrek aan resultaat op de korte termijn en jarenlange onzekerheid die heropening met zich meebrengt voor de Nederlandse veredelingssector? Is het niet zo dat het aanpassen van de richtlijn 2001/18/EC niet beperkt kan worden tot de Annex en dat daarom het voorstel zal leiden tot jarenlange discussies over alle aspecten van medische, industriële en groene biotechnologie? Hoe verhoudt deze ingezette, naar verwachting lange, discussie zich tot het snel verkrijgen van duidelijkheid? Zijn er andere voorstellen mogelijk als oplossing voor deze discussie over nieuwe technieken? Waarom is niet gekozen ervoor te pleiten om sommige nieuwe technieken niet te zien als genetische modificatie? De leden van de CDA-fractie vragen waarom de inzet niet gericht is op het uitzonderen van CRISPR/Cas9 van richtlijn 2001/18/EC, wat toch wordt beoogd met de motie.

De leden van D66-fractie lezen in het discussievoorstel van de regering dat er door Nederland wordt ingezet op een uitzondering voor het gebruik van New Plant Breeding Techniques (NPBT’s), zolang deze planten minstens «equally safe» zijn als planten die door klassieke veredeling worden geproduceerd. In de eerder genoemde motie Lodders werd echter een uitzondering bepleit, alleen zolang «sprake is van planten die ook via klassieke veredeling tot stand hadden kunnen komen.» Dit zijn twee verschillende definities. Waarom heeft de Staatssecretaris voor een andere definitie gekozen dan in de motie? Wat zijn de consequenties van deze verschillende benaderingen?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn thans geen voorstander dat CRISPR/Cas9 een algemene vrijstelling krijgt van GMO wet- en regelgeving. Deze leden zijn van mening dat het onvoldoende duidelijkheid is over de risico’s van CRISPR/Cas9 en dat onvoldoende duidelijk is in hoeverre de sector hier voldoende zorg voor kan dragen, ook als mutaties plaatsvinden in planten die ook via klassieke veredeling tot stand hadden kunnen komen. Is de Staatssecretaris dat met de leden van de GroenLinks-fractie eens? Welke onderzoeken zijn er gedaan over de CRISPR/Cas9 techniek die de Staatssecretaris als uitgangspunt in haar beleid neemt?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe zij de criteria, zoals beschreven op pagina 6 punt 3 onder B sub 1 en 2 voor zich ziet uit de «Proposal for discussion on actions to improve the exemption mechanism for genetically modified plants under Directive 2001/18/EC», in de praktijk juist en veilig kunnen worden toegepast. Is de Staatssecretaris bereid om een omvattend wetenschappelijk advies te vragen inzake de wenselijkheid en veiligheidsrisico’s bij toepassing van CRISPR/Cas9 voor planten? Daarbij zou wat betreft deze leden specifiek aandacht moeten worden gevraagd voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van specifiek inperkende criteria van dit gebruik. Kan de Staatssecretaris tevens nader toelichten hoe Nederland het proces in dat verband voor zich ziet?

De leden van de GroenLinks-fractie horen graag in hoeverre het uitgewerkte voorstel dat op 1 september 2017 openbaar gemaakt is rekening houdt met keuzevrijheid van consumenten maar ook producten, zoals in de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 27 428 nr. 338) wordt bepleit.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat met nieuwe technieken als CRISPR/Cas9 er geen zichtbaar onderscheid is tussen genetisch en niet-genetisch gemodificeerde planten. Is daarmee de vraag of met CRISPR/Cas9 genetisch gemodificeerde gewassen aan andere wet en regelgeving moet voldoen niet al beantwoord, namelijk dat het schier onmogelijk is om met behulp van CRISPR/Cas9 gemodificeerde planten aan specifieke regelgeving te onderwerpen? Zijn er mogelijkheden om met CRISPR/Cas9 gemodificeerde gewassen te onderscheiden en als zodanig te labelen, zodat consumenten goed geïnformeerd zijn over de producten die zij kopen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de handelwijze van het (demissionaire) kabinet ten aanzien van bestaande Europese regels voor genetisch gemanipuleerde organismen. Er is sprake van nieuwe gentechnieken waarvan ten eerste onduidelijk is wat de lange termijneffecten zullen zijn en ten tweede hoe de bestaande regels voor gentech geïnterpreteerd moeten worden met het oog op deze nieuwe technieken. Voor deze leden is het helder: het voorzorgsbeginsel zal te allen tijde gerespecteerd moeten worden en daarom kunnen nieuwe technieken niet zomaar worden uitgezonderd van de geldende regels. Het lijkt erop dat het kabinet wel ongeclausuleerd aanstuurt op uitzonderingen. Deze leden menen dat het kabinet daarmee onverantwoord en zonder mandaat handelt.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat in de belangrijkste Europese GGO-regelgeving (Richtlijn 2001/18, Verordening 1829/2003 en Verordening 1830/2003) is opgenomen dat bij het werken met GGO’s de risicoanalyse, detecteerbaarheid en herkenbare labels noodzakelijke elementen zijn. Doel van deze regelgeving is om volksgezondheid, milieu, diergezondheid en dierenwelzijn te beschermen. In overweging 8 van Richtlijn 2001/18 staat onder andere: «The precautionary principle has been taken into account in the drafting of this Directive and must be taken into account when implementing it.» Deelt de Staatssecretaris de uitgangspunten van deze Europese richtlijnen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie merken op dat eind 2016 weliswaar de motie-Lodders is aangenomen die vraagt om in te zetten op een vrijstelling voor CRISPR/Cas9-techniek, maar dat de Kamer zich in februari 2017, middels het aannemen van de motie-Ouwehand/Smaling (Kamerstuk 27 428, nr. 337) duidelijk uitsprak voor het behoud van veiligheid én keuzevrijheid van telers en consumenten in relatie tot GGO’s. Bovendien nam de Kamer de motie-Ouwehand (Kamerstuk 27 428, nr. 338) aan die stelt dat eindproducten van veredelingstechnieken waarbij op DNA-niveau is ingegrepen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Met andere woorden: als er al wordt ingezet op vrijstellingen dan zullen deze randvoorwaarden gewaarborgd moeten zijn. Dat lijkt vooralsnog niet het geval. Het kabinet heeft tot verbazing van deze leden tijdens een stakeholdermeeting op Europees ambtelijk niveau een voorstel gedaan om het uitzonderingsmechanisme voor nieuwe gentechtechnieken te verruimen waardoor aanpassing nodig is van Richtlijn 2001/18. Hoe valt dit te rijmen met de eerdergenoemde aangenomen motie-Ouwehand/Smaling en motie-Ouwehand? De verbazing ontstond voorts omdat er momenteel via de Franse Raad van State een rechtszaak loopt bij het Europees Hof van Justitie over de omgang met de Europese gentechregels. Het ligt zeer voor de hand om af te wachten hoe het Europese Hof oordeelt over de vraag hoe de bestaande Richtlijnen precies moeten worden geïnterpreteerd. Doorgaans respecteert het Nederlandse kabinet zulke lopende rechtszaken, waarom nu dan niet? Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat Nederland met het voorstel om nu al uitzonderingen te creëren nogal voor zijn beurt spreekt. Wat deze leden bovendien veel ernstiger vinden is dat dit volkomen voorbij gaat aan het vereiste voorzorgsprincipe.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Europese lobbywaakhond Corporate Europe Observatory terecht waarschuwt dat het toekennen van vrijstellingen voor nieuwe gentechtechnieken, zoals CRISPR/Cas9, betekent dat er dan geen verdere risicoanalyse en monitoring meer plaats zal vinden, onder andere op het gebied van de reële milieu en voedselveiligheidrisico’s van GGO’s. Bovendien voldoen nieuwe gentechtechnieken, zoals CRISPR/Cas9, automatisch niet aan de voorwaarde die de Europese regelgeving stelt aan de toekenning van uitzonderingen, namelijk dat er sprake moet zijn van «certain techniques of genetic modification which have conventionally been used in a number of applications and have a long safety record» (overweging 17). Onderschrijft de Staatssecretaris deze analyse? Zo nee, kan zij uitvoerig toelichten waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie wijzen er met klem op dat met het toelaten van allerlei uitzonderingen het voor boeren, telers en consumenten niet meer te achterhalen zal zijn of er sprake is van genetische manipulatie. Dat is een forse en vergaande inperking van de keuzevrijheid voor boeren, burgers en telers. Boeren die zonder gentech willen werken, zoals de biologische en biodynamische boeren, worden daarmee zeer fors benadeeld. Zij worden voor een voldongen feit geplaatst en kunnen niet langere aan hun klanten garanderen dat hun producten gentechvrij zijn, terwijl een belangrijke motivatie van burgers om biologische producten te kopen gelegen is in de afwijzing van genetisch geknutsel met ons voedsel. Dit druist bovendien lijnrecht in tegen het oorspronkelijke doel van de Europese GGO-regelgeving. Deze leden roepen het kabinet op haar koers bij te stellen en te handelen vanuit de door de Kamer gevraagde keuzevrijheid voor boeren, burgers en telers.

Proces

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris een voorstel heeft gedaan met betrekking tot de vrijstelling van CRISPR/Cas9. Deze leden vragen waarom zij heeft besloten om de introductie van het voorstel, de stakeholderconsultatie, de publicatie en de bespreking in Brussel in het afgelopen zomerreces te laten plaatsvinden.

De leden van de VVD-fractie wil graag zo snel mogelijk duidelijkheid over de implementatie van de motie Lodders inzake de vrijstelling van CRISPR/Cas9 en vragen het kabinet dan ook zo spoedig mogelijk – het liefst uiterlijk maandag 25 september 2017 – de beantwoording van de vragen uit dit schriftelijk overleg toe te zenden aan de Kamer. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid?

De leden van de CDA-fractie hebben allereerst vragen over het proces. Deze leden zouden graag in kennis zijn gesteld van de voorstellen gericht op het actualiseren en toekomstbestendig maken van de regelgeving die uitgewerkt zouden gaan worden (Kamerstuk 27 428, nr. 345), nog voordat hierover Europees de discussie wordt aangegaan. Zij vragen waarom hiervoor niet gekozen is. Daarnaast vragen deze leden wat stakeholders hebben ingebracht en of de Nederlandse inzet is gewijzigd naar aanleiding van de gesprekken die met stakeholders zijn gehouden. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom het advies van stakeholders om het voorstel niet voor te leggen aan andere lidstaten niet is opgevolgd? Al is er zeker meer actie nodig ten opzichte van de Europese discussie over nieuwe technieken, de leden van de CDA-fractie stellen het op prijs om de voorstellen met de Staatssecretaris te bespreken voordat deze Europees worden ingebracht.

De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris welke verschillen er over de inhoudelijke aspecten met andere lidstaten bestaan. Ook willen deze leden graag meer informatie over het krachtenveld en willen zij weten welke lidstaten voor- of juist tegenstander van het voorstel zijn en welke lidstaten hierover nog positie moeten bepalen.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in de brief van de Staatssecretaris van 12 december 2016 zij stelt dat «Ze [ontwikkelingen in de biotechnologie] roepen ethische vragen en maatschappelijke dilemma’s op over onder meer toelaatbaarheid, regelgeving, eigendomsrechten en hoe om te gaan met internationale verschillen en benaderingen». Zijn deze ethische vragen en maatschappelijke dilemma’s al voldoende besproken zodat nieuw beleid ontwikkeld kan worden? Zo ja, op welke manier is dat besproken en met wie?

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de Trendanalyse Biotechnologie 2016 van de Gezondheidsraad en COGEM3 waarin wordt gesteld dat de huidige wet- en regelgeving voor genetisch veranderde organismen niet meer houdbaar is. Welke aanpassingen van regels en besluiten worden op Europees niveau gevraagd en op welke termijn verwacht de Staatssecretaris dat de wijzigingen kunnen worden doorgevoerd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier het maatschappelijk debat over GGO's wordt gevoerd. Hoe staat het met het eerder aangekondigde voornemen om maatschappelijke waarden beter te betrekken bij de afweging van nut en noodzaak van specifieke biotechnologische toepassingen?4 GGO is nu nog gedefinieerd als een organisme waarin het genetisch materiaal is veranderd op een wijze die niet door voortplanting of natuurlijke processen mogelijk is, waarbij genetisch materiaal wordt ingebracht dat buiten het organisme is geprepareerd. Is herziening van deze definitie in de plantkunde ook onderdeel van het Europese besluitvormingsproces? Op welke termijn wordt besluitvorming voorzien?

Agro-sector

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Staatssecretaris in haar brief stelt dat de afwachtende houding van de afgelopen jaren plaatsgemaakt heeft voor daadkracht. De noodzaak tot meer daadkracht en de algehele inzet van de Staatssecretaris is volgens de brief bevestigd door de agro-sector. Tegelijkertijd zijn er veel geluiden uit dezelfde sector die kritisch van aard zijn. Daarnaast zijn er diverse brieven – onder andere van HollandBio en Keygene – naar het ministerie verzonden waarin deze partijen een uiterst kritische houding aannemen. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat zij deze brieven ontvangen heeft? Zo ja, hoe kwalificeert zij deze brieven?

De leden van de VVD-fractie kennen grote waarde toe aan de Nederlandse plantenveredelingssector, die een leidende rol heeft in de wereld. De uitvoering van de motie Lodders kan eraan bijdragen dat de Nederlandse plantenveredelingssector deze leidende rol behoudt. Kritische geluiden uit de sector moeten daarbij serieus genomen worden, en waar mogelijk geïmplementeerd in voorstellen die door de Staatssecretaris worden gedaan. Is de Staatssecretaris voornemens het huidige voorstel in te brengen tijdens de «High Level conference Modern Biotechnologies in Agriculture – Paving the way for responsible innovation» op 28 september 2017? In hoeverre is dit voorstel afgestemd met de sector en zijn er wijzigingen aangebracht die zijn aangedragen vanuit de sector? Indien dit niet het geval is, waarom niet?

De leden van de D66-fractie willen graag weten in welke gremia tot nu toe over het voorstel is gesproken en wat daarvan de uitkomsten waren. Ook zijn zij benieuwd naar het vervolgproces. Welke vervolgafspraken zijn er gemaakt met de commissie en de andere lidstaten? Wat is precies de status van de besprekingen bij de «High Level conference Modern Biotechnologies in Agriculture – Paving the way for responsible innovation»?

De leden van de PvdD-fractie gaan ervanuit dat de eerdergenoemde motie-Ouwehand/Smaling en motie-Ouwehand op ordentelijke wijze zullen worden uitgevoerd. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen? Het eerstvolgende moment waarbij dat van belang is, lijkt de conferentie «Modern Biotechnologies in Agriculture – Paving the way for responsible innovation» te zijn. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat iedere inzet van de vertegenwoordigers van de Nederlandse regering gebaseerd zal zijn op de uitspraken die de Kamer met het aannemen van deze moties heeft gedaan? Zo nee, waarom niet? Kan de Staatssecretaris schetsen wat haar inzet op deze conferentie en bij andere gelegenheden zal zijn? Kan zij ook de stand van zaken meedelen in het uitvoeren van deze moties tot nu toe en de inzet die hieruit voortvloeit voor de toekomst?

Overig

De leden van de Christenunie-fractie vragen hoe wordt ervoor gezorgd dat CRISPR/Cas9 ook beschikbaar is voor kleine veredelaars en niet alleen voor de «grote reuzen» als Bayer-Monsanto. Wie heeft de patenten voor CRISPR/Cas9 en wie gaat hiermee verdienen? Hoe kunnen boeren hiervan profiteren?

II Reactie van de bewindspersoon

Op 20 september 2017 ontving ik vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu over de uitvoering van de gewijzigde motie Lodders5 over een vrijstelling van CRISPR/Cas9, naar aanleiding van mijn brief van 13 september 2017 over de stand van zaken van de uitvoering van die motie. Uw wens was om mijn reactie op die vragen en opmerkingen uiterlijk 25 september te ontvangen. Graag voldoe ik aan die wens.

Ik wijs erop dat de door de Europese Commissie georganiseerde High-Level Conference «Modern Biotechnologies in Agriculture – Paving the way for responsible innovation», die op 28 september zal worden gehouden, geen besluitvormende conferentie is maar een bijeenkomst waar aandachtspunten voor toekomstig Europees landbouwbeleid in relatie tot biotechnologische ontwikkelingen kunnen worden besproken. Mijn voorstellen staan niet geagendeerd voor bespreking of presentatie maar zijn uiteraard beschikbaar voor de deelnemers aan deze bijeenkomst. Indien er vragen komen, zullen die feitelijk worden beantwoord.

Ten slotte wil ik benadrukken dat het kabinetsbeleid gericht is op het stimuleren van innovatieve veredelingstechnieken die een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen, mits de veiligheid geborgd is. De uitwerking zoals voorgesteld, voorziet daarin.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Inhoud

In mijn brief van 21 maart 20176 heb ik kenbaar gemaakt dat ik een voorstel voor het wijzigen van bijlage 1B zal uitwerken om daarmee uitvoering te geven aan de motie Lodders7. Met mijn brief van 13 september 20178 heb ik u dat voorstel doen toekomen. Uitgangspunt daarbij is geweest dat – zoals ook is aangegeven in antwoord op Kamervragen van de PvdA9 – Nederland, in afwachting van besluitvorming door de Europese Commissie, de zogenaamde nieuwe plantveredelingstechnieken technieken als genetische modificatietechnieken beschouwt en daarmee de organismen die het product zijn van de toepassing van deze technieken als genetisch gemodificeerde organismen (ggo) die onder de Europese regelgeving ter zake vallen.

Uit dien hoofde is vrijstelling van bepaalde toepassingen van nieuwe technieken van de EU-richtlijn, waartoe de motie Lodders verzoekt, op twee manieren mogelijk. Dat kan enerzijds door een Europees geharmoniseerde interpretatie van de EU-richtlijn waaruit volgt dat de richtlijn niet voor die technieken en organismen geldt, of anderzijds door de EU-richtlijn te wijzigen en de betreffende technieken of organismen uit te zonderen zodat de EU-richtlijn er niet op van toepassing is.

Aangezien in EU-verband al tien jaar geen overeenstemming kan worden bereikt over een mogelijke Europees geharmoniseerde interpretatie en de Europese Commissie hiervoor nog geen voorstel voor nadere duiding heeft gedaan, is de optie die streeft naar een Europees geharmoniseerde interpretatie van de EU-richtlijn onhaalbaar gebleken. Mogelijk kan de bindende uitspraak van het Hof van Justitie in zaak C-528/16 voor sommige technieken de beoogde duidelijkheid brengen. Daarover bent u eerder geïnformeerd in antwoord op Kamervragen van de VVD10. In tegenstelling tot de fractie van de PvdD zie ik geen reden om af te wachten hoe het Europese Hof oordeelt over de vraag hoe de bestaande Richtlijnen precies moeten worden geïnterpreteerd. De aangenomen motie Lodders roept mij immers op om actie te ondernemen. Daarom zijn mijn voorstellen zodanig geformuleerd dat deze elke denkbare uitspraak van het Europese Hof van Justitie kunnen accommoderen zonder op de merites van die zaak in te gaan. Mede gelet op de zorg van velen over de tijd die het kost om oplossingen te bereiken, is er alle reden om op Europees beleidsniveau nu al gezamenlijk de discussie aan te vangen. Ik bestrijd overigens dat, zoals de leden van de PvdD-fractie lijken te suggereren, Nederland met het voorstel voorbijgaat aan het vereiste voorzorgsprincipe. Mijn voorstellen zijn wetenschappelijk onderbouwd en op geen enkele wijze strijdig met het voorzorgsbeginsel.

Ter uitvoering van de motie Lodders heb ik ervoor gekozen om de mogelijkheid van een uitzonderingsbepaling in de richtlijn te onderzoeken. Het antwoord op de vraag van de VVD-fractie naar de mogelijke handelingsperspectieven die zijn onderzocht, alsook in antwoord op de vraag van de CDA-fractie waarom er niet voor kan worden gekozen om sommige nieuwe technieken niet te beschouwen als genetische modificatie, luidt dat er in hoofdlijnen vier opties zijn onderzocht.

1. Niets doen dan wel doorgaan op de huidige voet

Het handelingsperspectief «niets doen» is – mede gelet op de motie Lodders en de kabinetsreactie over de uitvoering daarvan – niet aan de orde.

Toelichting: Met deze optie blijft de huidige onduidelijkheid over de relatie tussen nieuwe plantveredelingstechnieken en de geldende EU-regelgeving bestaan, terwijl de biotechnologische ontwikkelingen voortschrijden. De PvdD-fractie vraagt zich af of het niet voor de hand ligt om af te wachten hoe het Europese Hof oordeelt over de vraag hoe de bestaande Richtlijnen precies moeten worden geïnterpreteerd. De uitspraak in de genoemde Hofzaak zou een bindende interpretatie kunnen opleveren van de term mutagenese, een techniek die reeds is uitgezonderd van de toepasselijkheid van de Richtlijn. Daarmee kan echter alleen voor dat begrip meer duidelijkheid ontstaan, terwijl voor een aantal andere technieken onduidelijkheid blijft bestaan. De Hofzaak gaat immers niet over alle nieuwe plantveredelingstechnieken en ook niet specifiek over CRISPR/Cas9, en heeft dus een beperkte reikwijdte. Uitgangspunt van het kabinet is een EU-geharmoniseerde uitleg van Europese regels en het uitzonderen van toepassingen waarvan is gebleken of wetenschappelijk kan worden onderbouwd dat deze niet meer risico’s met zich meebrengen dan traditionele veredeling. Daarom is gekozen voor een voorstel waarin een gewenste inhoud van de Bijlage 1B is geformuleerd die in beginsel geldt voor elke techniek van genetische modificatie.

2. Europees geharmoniseerde interpretatie bewerkstelligen

De afgelopen jaren is het niet mogelijk gebleken om te komen tot een gedeelde, Europees geharmoniseerde uitleg van de Richtlijn in relatie tot nieuwe plantveredelingstechnieken. Daarom is deze optie als onhaalbaar gekwalificeerd.

Toelichting: Uitgangspunt van het kabinet is een EU-geharmoniseerde uitleg van Europese regels en het uitzonderen van toepassingen waarvan is gebleken of wetenschappelijk kan worden onderbouwd dat deze niet meer risico’s met zich meebrengen dan traditionele veredeling. Een expertwerkgroep en vele wetenschappelijke instanties in de EU hebben zich in de afgelopen zeven jaar gebogen over de nieuwe plantveredelingstechnieken. De Europese Commissie heeft op basis daarvan geen conclusies getrokken. Naar verwachting zal een nieuwe of gerevitaliseerde werkgroep daarin geen verandering brengen. Overigens zijn de mogelijkheden van interpretatie beperkt. Zonder het wijzigen van de tekst van de Richtlijn is er maar beperkte ruimte voor interpretatie, namelijk de interpretatie van de definitie van «ggo» en de uitleg van «mutagenese». Bovendien kunnen interpretaties aan het EU-hof worden voorgelegd. Dus opschrijven in de regelgeving wat men wil bereiken, biedt meer rechtszekerheid en rechtsgelijkheid dan interpreteren van wat wenselijk is.

3. Nationale interpretatie van de Richtlijn verkondigen

Deze optie is ongewenst omdat zowel de overheid als het bedrijfsleven in Nederland het belang en de noodzaak van harmonisatie in de Europese interne markt onderschrijven (level playing field). Bovendien is die harmonisatie (gemeenschapstrouw) een verdragsrechtelijke en wettelijke plicht.

Toelichting: Bij een ongewijzigde definitie van het begrip ggo en zonder wijziging van Bijlage IB van de Richtlijn is de speelruimte voor nationale uitleg van de Richtlijn uiterst beperkt. Een nationale uitleg, die niet door alle lidstaten en de Europese Commissie wordt gedeeld, is risicovol omdat deze zou kunnen worden betwist en biedt daarmee geen rechtszekerheid. Met een nationale uitleg riskeert Nederland een zogenaamde inbreukprocedure wegens het niet correct en getrouw naleven van EU-regelgeving.

4. Aanpassen van het uitzonderingsmechanisme in de richtlijn

Het wijzigen van het uitzonderingsmechanisme van de EU-richtlijn (wijzigen van Bijlage 1B), en het daarin uitwerken van criteria op basis waarvan toepassingen uitgezonderd kunnen worden van de toepasselijkheid van de Richtlijn, acht het kabinet op dit moment de meest haalbare, kansrijke en houdbare optie.

Toelichting: Het huidige uitzonderingsmechanisme zoals vervat in Bijlage IB van de Richtlijn betekent dat, voor iedere techniek die in aanmerking komt voor een uitzondering, de Europese Commissie een voorstel tot wijziging van de Richtlijn moet doen en dat de volledige EU-wetgevingsprocedure moet worden doorlopen (met codecisie). Problematisch is namelijk dat de Richtlijn nauwelijks criteria bevat waaraan getoetst moet worden als de vraag gesteld wordt of een techniek in aanmerking kan komen voor eventuele uitzondering van de toepasselijkheid van de Richtlijn. Het enige criterium dat wordt genoemd in de Richtlijn is de «geschiedenis van veilig gebruik» (preambule 17), maar dit criterium is niet concreet gemaakt. Overigens maken de voortschrijdende technologische ontwikkelingen het steeds minder mogelijk om een techniek als zodanig op veiligheid te beoordelen. Illustratief daarvoor is het gebruik van CRISPR-Cas. De aard van de toepassing en het eindproduct zijn bepalender dan de techniek, die zowel veilige als onveilige producten kan opleveren. Er zijn dus redenen om het uitzonderingsmechanisme te verbeteren en uitvoerbaarder te maken en daarin ook de opgedane kennis over de huidige stand der techniek te verdisconteren. Door Bijlage 1B anders te formuleren kan een generiek (in plaats van een case by case) mechanisme worden gerealiseerd. De keuze voor het wijzigen van Bijlage IB op de wijze zoals ik voorstel (en niet de hoofdtekst van de Richtlijn) is qua omvang een beperkte wijziging met overzienbare en beperkte consequenties.

Mijn voorstel tot het wijzigen van Bijlage 1B heeft u als bijlage bij mijn genoemde brief van 13 september jl.4 ontvangen. In reactie op de vragen van de VVD-fractie ben ik van oordeel dat het voorstel niet strijdig is met de motie Lodders. Toepassingen van nieuwe genome editing technieken voor planten, waaronder CRISPR/Cas9, kunnen uitgezonderd worden van de EU-richtlijn 2001/18/EC indien deze toepassingen aan de voorwaarden voldoen die in het voorstel zijn geformuleerd. Daarmee wordt gewaarborgd dat de aldus verkregen organismen ten minste even veilig zijn als voortbrengselen van traditionele plantveredeling. Slechts onder die voorwaarde kan Nederland immers instemmen met het uitzonderen van CRISPR/Cas9-toepassingen van de EU-richtlijn.

In antwoord op de vraag van de ChristenUnie-fractie inzake patenten voor CRISPR/Cas9: voor deze nieuwe technologie zijn meerdere octrooien aangevraagd of verleend, op naam van verschillende universiteiten, andere kennisinstellingen en bedrijven. Door de toepassing van deze nieuwe technologie kunnen nieuwe rassen worden ontwikkeld met verbeterde opbrengst en resistenties. Daarvan profiteren ook boeren.

De VVD-fractie vraagt waarom voor producten, die met nieuwe plantveredelingstechnieken zijn vervaardigd, wordt vereist dat aangetoond wordt dat deze producten even veilig zijn als producten die via conventionele methoden zijn verkregen, terwijl er voor producten die vervaardigd zijn met conventionele methoden niet standaard een veiligheids- en risicoanalyse uitgevoerd hoeft te worden. Het antwoord daarop is dat, toen genetische modificatie werd ontwikkeld, er nagenoeg geen kennis over de veiligheidsaspecten bestond. Om die reden is in Europa gekozen voor een toelatingssysteem met een voorafgaande risicobeoordeling. Het is overigens niet zo dat die beoordeling vereist dat aangetoond moet worden dat deze producten even veilig zijn als producten die via conventionele methoden zijn verkregen. Vereist wordt dat de producten veilig zijn voor mens en milieu, met als norm een verwaarloosbaar risico. Voor conventionele plantveredeling is dat niet nodig omdat voor die methoden een lange «geschiedenis van veilig gebruik» bestaat als gevolg van jarenlang vergaarde kennis en ervaring waarin de veiligheid van de voortbrengselen ervan is bewezen. Bovendien bestaat binnen dat systeem een selectie- en kwaliteitsmechanisme en is bovendien een registratie van nieuwe plantenrassen vereist waarvoor ook veiligheidsinformatie moet worden aangeleverd.

Op de vraag van de VVD-fractie of ik inzicht kan geven in de hoeveelheid onbedoelde effecten (unintended effects) die te vinden zijn in een plant uit conventionele veredeling, afgezet tegen dezelfde plant die op basis van nieuwe plantveredelingstechnieken is veredeld, heb ik geen informatie beschikbaar binnen de mij gestelde termijn voor beantwoording van de gestelde vragen.

De agro-sector blijkt eensluidend mijn inzet te waarderen maar verdeeld te zijn over de inhoud van mijn voorstellen. In antwoord op vragen van de VVD-fractie kan ik bevestigen dat ik brieven van HollandBio, Plantum en Keygene heb ontvangen waarin zij kritische kanttekeningen plaatsen bij mijn voorstellen. Naar aanleiding van die brieven hebben gesprekken tussen mijn ambtenaren en deze organisaties plaatsgevonden. Overigens zijn tijdens meerdere stakeholdersoverleggen met vertegenwoordigers uit de gehele agrosector ook positieve reacties uitgesproken met betrekking tot het Nederlands initiatief om na tien jaar stilstand eindelijk de discussie in Europa te voeren op basis van concrete voorstellen.

Proces

Naar aanleiding van vragen van de fracties van D66 en de VVD kan ik berichten dat ik op 1 juni, tijdens stakeholderbijeenkomsten met de sector, mijn voornemens heb gedeeld. De sector heeft mijn voorstellen medio juli ontvangen. Daarop heeft op 20 juli overleg met de stakeholders plaatsgevonden en is de sector tot 1 september de gelegenheid geboden tot het inbrengen van inhoudelijk commentaar, op grond waarvan de voorstellen zijn aangepast. Daarnaast hebben ook meerdere bilaterale overleggen plaatsgevonden (o.a. met Plantum, HollandBio, Bionext, LTO en Keygene). Op 4 september heeft opnieuw overleg met de stakeholders plaatsgevonden. Op 7 september heeft Nederland een bijeenkomst georganiseerd in Brussel om het voorstel aan de Europese Commissie en de EU-lidstaten te presenteren en de beleidsdiscussie over nieuwe plantveredelingstechnieken te starten. Over die bijeenkomst is op 13 september een terugmelding gegeven aan de Nederlandse stakeholders, waarna met hen is afgesproken om het stakeholdersoverleg eind november voort te zetten.

In antwoord op vragen van de D66-fractie over de inhoudelijke opvattingen van andere lidstaten en het Europese krachtenveld ten aanzien van mijn voorstellen verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief aan uw Kamer van 13 september4 waarin ik de stand van zaken heb toegelicht. De lidstaten en de Europese Commissie beraden zich momenteel op de voorstellen en hebben daarover nog geen positie bepaald. Wel werd het initiatief zeer gewaardeerd. Momenteel wordt gezocht naar een geschikt moment en een geschikte bijeenkomst om met de EU-lidstaten en de Europese Commissie inhoudelijk de discussie over de voorstellen te voeren.

De Nederlandse stakeholders die kritisch zijn, vrezen dat de voorstellen tot wijziging van de EU-richtlijn aanleiding kunnen zijn voor andere lidstaten of het Europees parlement om ook andere wijzigingen van de EU-richtlijn voor te stellen, met mogelijk een minder gewenste inhoud. Ook vrezen zij dat het proces van het wijzigen van de richtlijn mogelijk lang kan duren. Zij willen in plaats daarvan dat door de Nederlandse overheid wordt besloten om plantaardige voortbrengselen van nieuwe technieken niet meer als ggo te beschouwen en de vigerende regelgeving er niet meer voor te laten gelden. Deze optie is, zoals hierboven geschetst, ongewenst omdat zowel de overheid als het bedrijfsleven in Nederland het belang en de noodzaak van harmonisatie in de Europese interne markt onderschrijven (level playing field). Bovendien is die harmonisatie (gemeenschapstrouw) een verdragsrechtelijke en wettelijke plicht.

Degenen die positief staan ten opzichte van mijn voorstellen, zijn van mening dat het na tien jaar stilstand goed is om eindelijk de discussie in Europa te voeren op basis van concrete voorstellen die inhoudelijk tegemoetkomen aan zowel het doel van de motie Lodders als aan de wens van de agro-sector om bepaalde nieuwe plantveredelingstechnieken die aan de veiligheidscriteria voldoen te kunnen gebruiken zonder dat daarvoor de EU-richtlijn van toepassing is.

Juist om de Europese discussie te kunnen starten, heb ik mijn voorstellen wereldkundig gemaakt en zijn deze voorstellen tevens beschikbaar voor de deelnemers aan de High-Level Conference «Modern Biotechnologies in Agriculture – Paving the way for responsible innovation» die op 28 september 2017 zal worden gehouden. Daarmee heb ik een bijdrage geleverd aan de discussie die daar zal plaatsvinden over elementen voor toekomstig landbouwbeleid in relatie tot de ontwikkelingen in de biotechnologie. Deze conferentie is door de Europese Commissie georganiseerd als een brede conferentie met maatschappelijke actoren11, waarin aandachtspunten voor toekomstig Europees landbouwbeleid in relatie tot biotechnologische ontwikkelingen aan de hand van paneldiscussies worden besproken. Het is dus geen besluitvormende conferentie maar vooral een conferentie die bedoeld is als brede verkenning en dialoog met Europese actoren. De Europese Commissie is voornemens de uitkomsten van die conferentie aan de Europese Raad terug te melden. In antwoord op vragen van de fractie van de PvdD: Nederlandse ambtenaren zullen als toehoorder aan de conferentie deelnemen en zij zullen daar aandacht vragen voor mijn voorstel dat ik u als bijlage bij mijn brief van 13 september jl.4 heb doen toekomen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn geen voorstander van een algemene vrijstelling van CRISPR/Cas9 en vragen of ik het eens ben met hun oordeel dat er onvoldoende duidelijkheid is over de risico’s van CRISPR/Cas9 en de mate waarin de sector zorg kan dragen voor de veiligheid, ook als mutaties plaatsvinden in planten die ook via klassieke veredeling tot stand hadden kunnen komen. In antwoord op deze vraag heb ik eerder aangegeven geen voorstander te zijn van een algemene vrijstelling van CRISPR/Cas9. Mijn voorstellen betreffen uitsluitend een uitzondering van toepassingen van nieuwe plantveredelingstechnieken zoals CRISPR/Cas9, voor zover deze voldoen aan de daarin genoemde criteria. Immers, alleen dan kan worden gewaarborgd dat die toepassingen ten minste even veilig zijn als traditionele veredeling. In de referenties en voetnoten van mijn voorstellen zijn verwijzingen opgenomen naar de daarvoor gehanteerde wetenschappelijke bronnen en onderzoeken. De plantveredelingssector heeft overigens naar mijn oordeel met een lange «geschiedenis van veilig gebruik» en jarenlange kennis en ervaring bewezen wel degelijk zorg te kunnen dragen voor betrouwbare en veilige voortbrengselen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts een toelichting op de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de inperkende criteria uit mijn voorstellen. Daarop kan ik op dit moment slechts aangeven dat ik dit zonder meer als uitvoerbare en handhaafbare criteria zie, maar dat een Europese discussie over de voorstellen juist bedoeld is om die uitvoerbaarheid en haalbaarheid ook met Europese partners te bespreken.

In dat verband merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat er met nieuwe technieken als CRISPR/Cas9 geen zichtbaar onderscheid is tussen genetisch en niet-genetisch gemodificeerde planten. Het antwoord op hun vraag of het daardoor onmogelijk is dergelijke planten aan specifieke regelgeving te onderwerpen, is evenwel ontkennend. De Europese gg-regelgeving bevat een definitie van ggo die zowel product- als procesgeoriënteerd is. Dus ook de wijze waarop een ggo is vervaardigd, is bepalend voor de toepasselijkheid van die regelgeving. Zelfs als het in de plant niet zichtbaar is, kan in de productieketen worden achterhaald wie en op welke wijze de plant heeft vervaardigd.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie en de PvdD-fractie in hoeverre mijn voorstellen rekening houden met de keuzevrijheid van consumenten, luidt het antwoord dat ggo’s die uitgezonderd zijn van de EU-richtlijn niet geëtiketteerd hoeven te worden. Die situatie geldt op grond van de etiketteringsverordening (1830/2003/EG) uit 2003 voor technieken die zijn uitgezonderd van Richtlijn 2001/18/EG (momenteel celfusie en mutagenese). De door mij ontwikkelde voorstellen voor een Europese discussie over nieuwe plantveredelingstechnieken zijn goed te rijmen met de motie Ouwehand/Smaling12 en de motie Ouwehand13 omdat etikettering niet de enige manier is om keuzevrijheid te waarborgen. Kortheidshalve verwijs ik naar de brief over de uitvoering van de motie van Gerven ter zake, van 9 januari 201514, waarbij ik opmerk dat de keuzevrijheid voor consumenten in eerste instantie tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport behoort, en de keuzevrijheid voor professionele gebruikers in de agro-sector in eerste instantie tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken behoort.

In antwoord op de vraag van leden van de ChristenUnie-fractie meld ik dat een etiketteringsverplichting op Europees niveau geregeld moet worden. Bovendien is het bieden van keuzevrijheid voor consumenten ook op andere manieren mogelijk.

Naar aanleiding van de inbreng van de leden van de PvdD-fractie, wil ik melden dat voor de uitvoering van de motie Ouwehand/Smaling en de motie Ouwehand mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken de eerstverantwoordelijke bewindspersonen zijn en ik zal deze vraag aan hen doorgeleiden.

Op vragen van de PvdD-fractie of ik de uitgangspunten onderschrijf van Europese Richtlijn 2001/18, Verordening 1829/2003 en Verordening 1830/2003, zoals die in de genoemde richtlijn en verordeningen zijn beschreven, kan ik bevestigend antwoorden.

Op de vraag van de leden van de PvdD-fractie of ik de analyse onderschrijf van Corporate Europe Observatory over vrijstellingen voor nieuwe gentechtechnieken, zoals CRISPR/Cas9, is mijn reactie dat die analyse niet van toepassing is op de door mij ontwikkelde voorstellen voor een Europese discussie over nieuwe plantveredelingstechnieken. Immers, mijn voorstellen bevatten beperkende criteria die wetenschappelijk onderbouwd zijn en gebaseerd zijn op de kennis die in decennia van Europees toelatingsbeleid zijn opgedaan. Kortheidshalve verwijs ik daarvoor naar de referenties en voetnoten in mijn voorstellen die ik u als bijlage bij mijn brief van 13 september heb doen toekomen.

De leden van de PvdD-fractie roepen het kabinet op haar koers bij te stellen en te handelen vanuit de door de Kamer gevraagde keuzevrijheid voor boeren, burgers en telers. Mijn voorstellen zijn echter op geen enkele wijze strijdig met het uitgangspunt van keuzevrijheid, zodat een koersbijstelling naar mijn oordeel niet nodig is. De wijze waarop keuzevrijheid voor boeren, burgers en telers optimaal vormgegeven kan worden, is een kwestie waarvoor ik verwijs naar mijn collega’s van Economische Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die daarvoor eerstverantwoordelijk zijn.

Tot slot

De leden van de CDA-fractie menen dat mijn uitvoering van de motie Lodders een fundamentele discussie entameert over de structuur van de Europese regelgeving ten aanzien van biotechnologie en daarmee geen adequate uitvoering is van de motie Lodders. Ik hecht eraan duidelijk twee sporen van elkaar te onderscheiden. Enerzijds werk ik in het kader van de kabinetsreactie op de Trendanalyse Biotechnologie 201615 aan de modernisering van beleid – zowel nationaal als in EU-verband – in het licht van de voortschrijdende ontwikkelingen in de biotechnologie. Over de voortgang daarvan heb ik u voor het einde van dit jaar een voortgangsbrief toegezegd waarin zowel antwoorden op de vragen van de CDA-fractie over de Europese regelgevingsstructuur, als vragen van de fractie van de ChristenUnie en de fractie van Groen Links aan de orde zullen komen.

Anderzijds werk ik, conform de genoemde kabinetsreactie op de Trendanalyse Biotechnologie 2016, aan het oplossen van problemen rondom nieuwe plantveredelingstechnieken binnen het huidige raamwerk van Europees beleid en Europese regelgeving. Daarover gaan mijn voorstellen ter uitvoering van de motie Lodders.


X Noot
1

Clustered Regularly Interspaced Short Palindromic Repeats/ enzym cas9

X Noot
2

Richtlijn 2001/18/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad.

X Noot
4

Kamerstuk 27 428, nr. 335

X Noot
5

Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 127

X Noot
6

Kamerstuk 27 428, nr. 345

X Noot
7

Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 127

X Noot
8

Kamerstuk 27 428, nr. 346

X Noot
9

Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1640

X Noot
10

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1092

X Noot
12

Kamerstuk 27 428, nr. 337

X Noot
13

Kamerstuk 27 428, nr. 338

X Noot
14

Kamerstuk 27 428, nr. 298

X Noot
15

Kamerstuk 27 428, nr. 330

Naar boven