27 428 Beleidsnota Biotechnologie

Nr. 170 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 juli 2010

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 30 juni 2010 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

  • de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 april 2010 ten geleide van het rapport «Veredelde zaken» over de toekomst van de plantenveredeling in het licht van de ontwikkelingen in het octrooirecht en het kwekersrecht (27 428, nr. 162).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans

Voorzitter: Atsma

Griffier: Hartemink

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Atsma, Dijkgraaf, El Fassed, Van Gerven, Jacobi, Koopmans, Ouwehand, Snijder-Hazelhoff, Wiegman-van Meppelen Scheppink,

en minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik open deze vergadering over het octrooirecht, het kwekersrecht en alles wat daarmee annex is. Vorige week hebben wij een hoorzitting georganiseerd. Velen van u waren daarbij aanwezig. Degenen op de publieke tribune zullen hier ongetwijfeld een aantal elementen terughoren. Gezien het grote aantal collega's stel ik een spreektijd voor van maximaal vier minuten.

Het woord is aan mevrouw Wiegman namens de fractie van de ChristenUnie.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Laat ik om te beginnen mijn waardering uitspreken voor de kabinetsinzet. De rode draad van het kabinet is het hervinden van de balans in de plantenveredeling.

De mens heeft de schepping toevertrouwd gekregen. Wat in de schepping te vinden is, ontleent zijn waarde aan het feit dat het door God geschapen is en niet aan het nut voor de mens. Een verantwoord beheer en gebruik dienen daarom hand in hand te gaan. Vanuit dat besef heeft de ChristenUnie als uitgangspunt: geen patenten op levende materie!

Genetische diversiteit moet worden behouden en versterkt, met voedselzekerheid, duurzaamheid en milieu als belangrijke doelen. Uit het rapport blijkt dat de balans scheefgetrokken is door de invloed van octrooien op de veredeling. Waar planten zelf voorheen uitgezonderd waren van octrooirecht, liggen er nu indirecte octrooien op planten via de techniek. Daarmee zijn de mogelijkheden voor verdere veredeling en ontwikkeling sterk ingeperkt.

Cruciaal voor het herstellen van de balans is wat de ChristenUnie betreft aandacht voor de gebruikers, de boeren. In het rapport wordt weinig aandacht besteed aan de rol van boeren in veredeling, hooguit in relatie tot de veredelingsbedrijven. Door de machtsconcentratie en de afname van het aantal bedrijven, en door het verdwijnen van boeren uit het veredelingsproces, speelt lokale ecologie en het aansluiten van rassen op lokale omstandigheden steeds minder een rol.

Daarom mijn vraag: wat wordt er ondernomen om de rol van boeren in het veredelingsproces te versterken? En hoe kunnen wij die rol waar boeren die nog hebben, zoals in Oost-Europese landen, versterken? Ik zou willen voorstellen dat de minister er zorg voor draagt dat deze ontbrekende kennis nog wordt aangevuld, bijvoorbeeld via de expertmeetings waarmee wij al ervaring hebben, en ook bijvoorbeeld via een internationale vergelijking.

Het kabinet geeft aan de balans te willen hervinden, zodat genetische diversiteit gewaarborgd blijft. Inzet is onder andere dat kleinere bedrijven weer meer toegang krijgen. Ook dat lijkt mijn fractie essentieel. Je hebt voor een grote verscheidenheid aan rassen, aangepast aan specifieke omstandigheden, een veelheid aan bedrijven nodig en de mogelijkheid om de markt te betreden. Voor de biologische sector is verbetering van de balans overigens ook van cruciaal belang, omdat deze sector erg specifieke rassen nodig heeft, die commercieel nog wel eens wat minder aantrekkelijk kunnen zijn.

In de brief staat een aantal goede aanzetten. Waar ik wel benieuwd naar ben, is hoe de Nederlandse regering die balans nu precies ziet. Meer vrijheid binnen het octrooirecht, maar tot hoe ver? Wat wordt precies de inzet in Brussel?

Wat de ChristenUnie betreft, kan het scherper. Beperkte vrijstelling lost het probleem niet op. Immers, het ras moet ook te vermarkten zijn, en dat kan niet met een beperkte kwekersvrijstelling. Dan zul je alsnog de octrooiwereld in moeten duiken om de vereiste licentie te verkrijgen. Waarom kiest de minister dan toch voor deze optie? Wat de ChristenUnie betreft, wordt ingezet op volledige kwekersvrijstelling onder het octrooirecht, omdat daarmee werkelijk meer ruimte komt voor ontwikkeling in veredeling in den brede.

Een andere lijn, die wat ons betreft ook goed mogelijk is, is het volledig uitzonderen van planten van octrooirecht. De techniek is wel octrooieerbaar, de levende materie niet. Ik hoor graag nog eens duidelijk wat de voor- en nadelen van beide opties zijn, omdat beide wel benoemd worden in het rapport, terwijl het kabinet kiest voor een derde optie uit het rapport. Kortom, hoe passen die beide opties in het Europese en internationale plaatje? Kunnen we eenzijdig kiezen voor één van beide voorstellen, binnen de Europese richtlijn dan wel het TRIPS-verdrag? In hoeverre komen kwekers/veredelaars dan in de problemen zodra ze de grens overgaan, omdat ze dan mogelijk toch weer tegen het octrooirecht van andere landen aanlopen? In hoeverre is het mogelijk om het octrooirecht ook werkelijk te beperken tot de techniek, en dus de planten zelf uit te zonderen van dit octrooi? Kan Nederland eenzijdig een volledige kwekersvrijstelling in het leven roepen in het octrooirecht binnen de Europese regels? Kortom, veel vragen en graag ook heel veel antwoorden.

Kan de minister in dit kader ook aangeven hoe het draagvlak internationaal is om de regels aan te passen? Ik kan me voorstellen dat de Europese landen meer op onze lijn zitten dan bijvoorbeeld Amerikaanse bedrijven, die vooral met het octrooirecht werken. Is daarmee de route van het volledig uitzonderen van planten van het octrooirecht een betere route, omdat die aan lijkt te sluiten bij de formuleringen uit het TRIPS-verdrag, dat «slechts» aanpassing vereist van de Europese richtlijn?

De overige punten, zoals het verbeteren van kennis in de sector en het verminderen van de reikwijdte van octrooien, hebben natuurlijk onze hartelijke instemming. Daarover nog wel een vraag: in hoeverre is toetsing in de praktijk mogelijk van het product onder het octrooirecht, zoals bij het kwekersrecht al praktijk is?

Een punt uit het rapport dat niet in de visie van het kabinet terugkomt, zijn de zogenaamde stewardships van bedrijven bij genetische modifcatie, in het kader van de aansprakelijkheid. Nu blijkt dat steeds meer zeggenschap in de bedrijfsvoering plaatsvindt door licentiehouders en klanten, maar hoe ver dringt dit door, bijvoorbeeld in de boerenvrijstelling? Hoe te voorkomen dat dit al te zeer wordt uitbreid naar niet-gmo-gewassen? En hoe te voorkomen dat de vrijheid van boeren om zelf zaad te vermeerderen onder druk komt te staan?

Laten we dit hele vraagstuk toch vooral ook in het perspectief van ontwikkelingssamenwerking zetten. Want ondersteuning, veredeling, vermeerdering en toepassing op lokale ecologie zijn belangrijke aspecten die ook in ontwikkelingslanden spelen. Wat zijn de mogelijkheden? Zouden wij bijvoorbeeld in handelsverdragen de vrijheid van ontwikkelingslanden kunnen eisen om onder dat strikte octrooirecht uit te komen? Graag een reactie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Patenten op het leven, of het nu soorten, eigenschappen, genen of technieken van veredeling betreft, vindt de Partij voor de Dieren ethisch onverantwoord. De genetische rijkdom van het leven behoort toe aan de hele wereld, niet aan een paar machtige multinationals die hun kans schoon zien om eigenaar van onze voedselvoorziening te worden.

Economisch gezien is de huidige octrooipraktijk ook niet interessant, want die leidt tot erg veel verliezers en maar een handjevol winnaars: die paar grote zaadbedrijven. De verliezers zijn legio: de bevolking en de boeren in ontwikkelingslanden, de consumenten hier, en zeker ook onze boeren en kleine veredelaars.

Zo worden boeren geconfronteerd met kunstmatig hoge prijzen. Door de octrooien en de kleine groep van aanbieders van zaaigoed zijn de prijzen van gentechzaaigoed in Amerika al fors gestegen, zo bleek uit onderzoek. In tien jaar tijd is de gentech-sojabonenzaadprijs met 230% gestegen. Reden is dat boeren niet hun oogst mogen gebruiken om te zaaien, zij zijn verplicht elk jaar nieuw zaaigoed te kopen. Hierdoor is er geen natuurlijk marktmechanisme om de prijs laag te houden. Monsanto heeft al aangegeven van plan te zijn de winst in 2012 te verdubbelen ten opzichte van 2007, dus dat voorspelt niet veel goeds voor de betaalbaarheid van ons voedsel en ons landbouwsysteem.

Ook in het licht van de eerlijke margeverdeling in de keten ligt het voor de hand de patenten op planten en dieren af te schaffen. Immers, door patenten wordt een groot deel van de winst gemaakt door de zaadbedrijven, en hierdoor blijft er minder over voor de boer. De concentratie van macht en geld in de handen van maar vier of vijf bedrijven wereldwijd hangt samen met de octrooieringspraktijk. Dit moet dus ook in samenhang worden aangepakt.

Daarnaast zorgt het systeem voor een radicale vermindering van de biodiversiteit in ons landbouwsysteem. En dat is niet alleen niet slim; het is ook ronduit gevaarlijk. Een wereld waarin maar twee of drie variëteiten van hetzelfde gewas worden geteeld, is erg kwetsbaar voor ziektes en plagen, en vormt daarmee een bedreiging van de voedselzekerheid. Dat beeld is niet meer ver weg, moet ik concluderen.

Voor grote bedrijven is het vooral winstgevend om breed toepasbare, makkelijke en veelgeplante gewassen te veredelen. Dat zal de toekomst zijn. Wie steekt er straks nog geld in het ontwikkelen van bijvoorbeeld graan dat nog op hoge breedtegraden kan groeien, zeg in Finland, wanneer de genenbanken in het bezit zijn van een paar grote bedrijven met winstoogmerk? Kleine, gespecialiseerde gewassen, ook zeker toegesneden op bijvoorbeeld droge en zilte omstandigheden in ontwikkelingslanden, zullen niet winstgevend genoeg zijn om in te investeren. Dat betekent dat je de gewenste opbrengstvermeerdering kunt vergeten, een zeer ongewenste ontwikkeling. Graag krijg ik een reactie van de minister.

Het argument dat patenten nodig zijn om de onderzoeksinvesteringen terug te verdienen, houdt geen stand, zo hoorden we ook duidelijk tijdens het rondetafelgesprek. Ik verwijs naar de bijdrage van Rijk Zwaan. Een feit is dat sommige bedrijven al meer geld uitgeven aan de juridische aspecten van octrooien dan aan het onderzoek zelf, zo zegt de IAASTD in het Global Report. Dit zijn dus ook de bedrijven die hun octrooien als een bron van inkomsten zien, door alle mogelijke «inbreuken» hierop met succes aan te vechten. Ook de IAASTD ziet de voortgaande patentering van planten en hun eigenschappen als een zeer zorgelijke ontwikkeling. Ik zou graag horen of de minister die zorgen deelt.

Het «Raising the bar»-argument – dat we niet meer zomaar op alles een patent afgeven maar eerst gaan kijken of het wel nuttig is – is een beetje schokkend, want hoe kan dat nu een aanscherping zijn, dat zou toch allang het uitgangspunt moeten zijn? Het lijkt me niet meer dan normaal dat er strenge criteria gelden voor het afgeven van octrooien. Ik vind het wereldvreemd dat dit pas een paar jaar geleden afgesproken is, en blijkbaar zijn ook de octrooiaanvragers niet erg onder de indruk van het traject. Monsanto heeft bijvoorbeeld een patentaanvraag gedaan op vlees van varkens die met «hun» gentechgewassen zijn gevoerd. Is dat dan een uitvinding? Nee, het is een consequentie, met verstrekkende gevolgen. Maar blijkbaar verwacht Monsanto dat de aanvraag gehonoreerd zal worden, dus blijkbaar ligt deze «bar», deze drempel, niet erg hoog. Graag een reactie van de minister op de voortgang van dit «verbeterproces». Kan zij hierbij ook meer inzicht geven in de criteria die nu worden gehanteerd bij het toekennen van octrooien hier in Europa?

In Azië blijken de mensen wijzer op dit punt. Daar kun je geen patenten op het leven krijgen en terecht. Ik pleit ervoor dat we ons in Europa meer oriënteren op dit oosterse model dan het Noord-Amerikaanse model.

De richtlijn moet aangepast worden, zo bleek tijdens de hoorzitting. Ik zou graag de toezegging van de minister krijgen dat zij het initiatief neemt om de richtlijn aan te passen, zodat er geen octrooi op planteneigenschappen en genen meer mogelijk is. Ik overweeg een motie op dit punt.

De minister zegt dat er geen draagvlak zou zijn. Ik vind dat raar. Nederland heeft voor zover ik weet altijd het voortouw genomen in veranderingen ten aanzien van plantenveredeling en patentering. Wij hebben het kwekersrecht uitgevonden, dus wat bedoelt zij? Ik denk dat de andere lidstaten zullen vertrouwen op het inzicht in en de ervaring van Nederland met dit soort processen. Ik heb alle vertrouwen in haar overtuigingskracht.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Vier minuten is kort voor een zeer complexe materie. De minister heeft voorgesteld een beperkte vrijstelling op te nemen. Kan zij uitleggen wat zij ziet als meerwaarde van die voorgestelde beperkte kwekersvrijstelling? Wij denken zelf dat het een gepasseerd station is. Immers, de bio-octrooirichtlijn is vastgesteld. Dan is dit toch geen goed voorstel meer? In hoeverre is de bestaande onderzoeksvrijstelling die bestaat in het octrooirecht dan anders? Wat maakt een aparte onderzoeksvrijstelling, specifiek voor plantaardig materiaal, noodzakelijk?

Naar aanleiding van het rondetafelgesprek dat wij hebben gehad was de stelling van de Wageningen University dat er verschil is tussen de lidstaten en de wijze waarop wordt omgesprongen met de onderzoeksvrijstelling. De stelling is dat wij het hier strikter uitleggen, hetgeen de kennisontwikkeling in Nederland weer op achterstand zet.

Samen met Italië en Noorwegen hebben wij destijds geprobeerd de bio-octrooirichtlijn buiten werking te stellen. Is het mogelijk om opnieuw samen op te trekken om een evaluatie te entameren? Wij denken dat de minister nu op pad sturen met de opdracht de biotechrichtlijn te herzien sowieso geen steun krijgt en dat de hoop ijdel is dat dat voorstel het zal halen.

Over Raising the bar sluit ik mij aan bij collega Ouwehand. Wij zouden heel graag zien dat er een strengere toetsing komt van de octooivereisten, zodat je minder triviale octrooien krijgt. Als wij teruggaan naar de fundamentele eis dat het octrooi een uitvinding is, nieuw en inventief, industrieel toepasbaar en niet in strijd met de openbare orde of de goede zeden, dan denken wij dat er vanuit die optiek een heel aantal octrooien in het verleden veel te breed is verleend, bijvoorbeeld op gangbare ziekten bij tomaten. Is het mogelijk om die destijds waarschijnlijk triviaal verleende octrooien alsnog te vernietigen of te verkleinen? Is het mogelijk dat wij met een bekende Nederlander de hele sector bij elkaar halen om eens op een aantal casuïstieken van die triviaal verleende octrooien te leren? Kunnen wij daar zelf alsnog wijziging in aanbrengen, of moet de hele zaak aan de rechter voor beoordeling worden voorgelegd? Ik wil graag van de minister weten of wij dat bij het Europees Octrooibureau zouden moeten voorleggen om dit kritisch te herzien. Is dat haalbaar, kan dat?

De gedragscode lijkt ons een van de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport. Wat opviel in de rondetafelgesprekken was de zo niet vijandige, dan toch niet goede houding van de zaaigoedsector en de biotechnologische sector. Wij vinden het belangrijk dat zij samen, met het bespreken van de casuïstiek en dergelijke, toch weer dichter naar elkaar toe groeien. Dat is goed voor onze telers in Nederland.

Wij maken ons ernstig zorgen over de toenemende integratie van biotechbedrijven en wij vrezen monopolieposities. Dat is waarschijnlijk ook zeer zeker te beïnvloeden via het mededingingsrecht. Ik zou graag willen dat de minister van LNV hierover contact zoekt met de minister van EZ om te kijken of hiervoor maatregelen nemen zijn. Tot slot spreken wij onze zorgen uit over de beschikbaarheid van gewassen voor boeren in ontwikkelingslanden. Het moet uitgesloten zijn dat iemand zich bijvoorbeeld het gen van de quinoa toe-eigent. Dat is misbruik van de wet. Het kan nooit de bedoeling zijn geweest en het is in strijd met de principes van octrooirecht en kwekersrecht. Graag krijg ik antwoord op de vragen.

De voorzitter: Dat antwoord krijgt u altijd als u erom vraagt, dat weet u.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De positie van de PvdA is mij nu niet helemaal duidelijk. Aan het eind van uw betoog wekt u de indruk dat u het aan de sector wilt overlaten. Klopt dat of bent u voor het duidelijk regelen?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Wij denken dat de problemen die nu zijn veroorzaakt, deels ook door de sector zijn veroorzaakt en daarom mogelijk ook weer voor een deel daar zijn op te lossen. Daarom mijn voorstel: ga eens met elkaar rond de tafel en kijk naar de casuïstiek hoe het heeft kunnen gebeuren dat er triviale octrooien zijn verleend. Misschien kan het door de sector niet worden opgelost, maar je kunt de sector altijd de kans geven. Wij vinden hoe dan ook dat de overheid sturing op dit systeem moet hebben, maar de wetgeving rond octrooirecht en telersrecht heeft niet kunnen voorkomen dat wij nu met deze complexe problematiek zitten.

De heer Van Gerven (SP): De mist is niet echt opgeklaard met dit antwoord. Laat ik het eens wat scherper formuleren. Is de PvdA nog steeds voor een volledige kwekersvrijstelling? U hoeft alleen maar ja te zeggen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Nee, dat zijn wij niet. Het is lastig om in een paar minuten alles te zeggen. Wij zijn natuurlijk wel voor bescherming van intellectueel eigendom. Daarvoor is ook ooit het octrooirecht en het kwekersrecht in het leven geroepen, tot een bepaald niveau, want daarna moet je ook weer licenties aanvragen. Waar wij nu op vastlopen, is dat wij in de biotechrichtlijn met octrooien zitten die de telersvrijheid blokkeren. Maar dat wil niet zeggen dat er een volledige vrijstelling van kwekersrecht zou moeten zijn. Want ooit moet je weer een licentie aanvragen om te vercommercialiseren.

De heer Van Gerven (SP): Het gaat om de positiebepaling van de PvdA. U kent Harm Evert Waalkens ongetwijfeld. Hij heeft gezegd dat hij het op dit punt volledig eens is met Plantum NL, een organisatie die zich richt op de veredeling van gewassen. Ik ben het volmondig met Plantum NL eens. Bent u dat ook? Plantum NL is voor een volledige kwekersvrijstelling.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Wij leggen daar nuances in. Ik weet niet of u Harm Evert Waalkens goed interpreteert.

De heer Van Gerven (SP): Wat ik heb aangehaald, staat letterlijk op zijn site. Daar is geen woord Spaans bij. Er staat: «Ik ben het volmondig met hem eens». Ik constateer dat de PvdA hier dus aan het draaien is.

Mevrouw Jacobi (PvdA): De PvdA zit hier aan tafel om voor deze complexe problematiek een oplossing te zoeken. Als u deze quote van een website zo strak hanteert, komen wij in problemen, want waar zit bijvoorbeeld het verschil tussen een alg en een plant?

De voorzitter: Die discussie voert u maar later. Het woord is aan mevrouw Snijder-Hazelhoff namens de fractie van de VVD.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat de innovatieve plantenveredeling wel heel essentieel is om te behouden voor duurzame ontwikkeling en voor de voedselvoorziening voor de toekomst. Nederland heeft of had daarin een zeer belangrijke positie, want daarover gaat vandaag de discussie. Daarover is zorg om de positie in de plantenveredeling, ook in het kader waarin Nederland een belangrijke rol speelt te behouden. Er dient dus ruimte voor te komen. De kern van de discussie ligt erin waartoe het intellectueel eigendomsrecht behoort. Dan hebben wij het kwekersrecht, gebaseerd op rassen en het octrooirecht, gebaseerd op plantgerelateerde uitvindingen.

Ik kom bij het kwekersrecht, waarin wij de kwekersvrijstelling hebben. Daarin zit de ruimte voor veredelaars om door te verdelen. Bij het octrooirecht kennen wij eigenlijk alleen de research exemption, ofwel de onderzoeksvrijstelling. Bij de insprekers was er grote zorg over dat wij of Europa dat te strak interpreteren. Wageningen Universiteit sprak haar zorg uit dat de onderzoeksvrijstelling te weinig ruimte biedt om er goed gebruik van te maken. Graag een reactie van de minister.

Beide bewindslieden schrijven in hun brief dat het tussen het kwekersrecht en het octrooirecht ergens uit balans lijkt te gaan. In het rapport staat, wat de ministers ook beamen, dat er risico's zitten aan monopolieposities. Ook wij zien als wij niet goed de balans bewaken dat daar zorg is over monopolieposities, waarbij maar een aantal bedrijven wereldwijd alles zullen beheersen. Dat gaat te ver, maar die balans dient er dus naar ons gevoel echt te zijn. Het is belangrijk dat kwekers- en octrooirecht er beide zijn, naast elkaar, maar wel in de goede maat en de goede afweging.

De bewindslieden stellen in hun brief een aantal acties voor. De VVD kan deze in grote lijnen onderschrijven. Wij vragen ons wel af hoe het kabinet nu de relatie met Europa ziet, want dat wij het niet alleen op nationaal gebied zullen kunnen oplossen, is voor ons zo klaar als een klontje. Dus er zal een stap achteraan komen, maar hoe ziet het kabinet dat?

Wij onderschrijven de belangrijkste Nederlandse aanpassing van de wet- en regelgeving waarbij de kwekersvrijstelling meer ruimte krijgt. Hoe moeten wij dit zien in relatie met de bio-octrooirichtlijn in Europa? Graag een reactie van de minister.

Laat ik helder zijn. De VVD pleit absoluut niet voor het volledig overhoop halen van de biotechrichtlijn. Laten wij wel zijn, dat is een heel langjarig traject, waar ook een aantal kaders wel goed is. Hoe ver kunnen wij gaan en waar is de ruimte om toch ook daarin de kwekersvrijstelling, c.q. de breeders» exemption in te vullen? De VVD vraagt zich dan ook af of wij als Europa hebben wat de WTO vroeg, ook in het rondetafelgesprek. De WTO-richtlijn stelt dat wij uitvindingen moeten octrooieren. Hoe ver gaan wij daarin? Is Europa in de biotechrichtlijn niet te scherp gaan laveren op plantenoctrooiering? Ik krijg daarop ook graag een reactie van de minister.

Voor de VVD is het belangrijk dat er meer ruimte komt voor de plantenveredeling, c.q. het kwekersvrijstellingsrecht in een goede balans met de octrooiwetgeving.

De voorzitter: Dan is het woord aan de heer El Fassed namens de fractie van GroenLinks. Ik heet hem welkom voor zijn eerste publieke optreden in een algemeen overleg van deze commissie. Wij zijn blij dat u er bent en wij zijn vooral benieuwd naar uw bijdrage.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik heb van horen zeggen dat er in rondetafelgesprekken meestal zeer diverse standpunten naar voren komen. Het is mij opgevallen dat in de rondetafelgesprek over de toekomst van de plantenveredeling onder de meeste aanwezigen een redelijke eensgezindheid was. Het komt niet vaak voor dat LTO en Greenpeace hetzelfde denken over een onderwerp.

GroenLinks maakt zich sterk voor duurzame voedselproductie voor de hele wereldbevolking. Schaalvergroting en monopolisering moeten er niet toe leden dat een kleine groep multinationals gaat bepalen hoe wij ons voedsel produceren. Ik haal graag het voorbeeld aan dat door Biologica tijdens het rondetafelgesprek werd genoemd. De Ruiter Seeds is een belangrijke producent van biologisch zaak voor tomaten, komkommer en paprika. Monsanto heeft dit bedrijf overgenomen. Omdat Monsanto niet wil investeren in de biologische sector, stopt De Ruiter Seeds in september van dit jaar met de verkoop van biologisch zaad. Is dat de innovatie waarvan de grote zaadbedrijven zeggen dat die alleen tot stand komt met behulp van octrooien?

GroenLinks is van mening dat het octrooirecht niet geschikt is voor de bescherming van levende organismen of delen daarvan. Dit is niet alleen in het belang van boeren in Nederland, maar van boeren wereldwijd. Ook voor boeren in ontwikkelingslanden is het van groot belang dat de octrooiregels worden ingeperkt.

GroenLinks wil daarom dan ook dat het octrooirecht wordt aangepast. De minister geeft in haar brief aan dat er internationaal te weinig draagvlak hiervoor is en past daar het ambitieniveau op voorhand al op aan. GroenLinks is het daar niet mee eens. Binnen Europa is er een groeiend besef dat octrooien voor zaden alleen een kleine groep monopolisten bevoordeelt ten koste van de kleinere bedrijven, die altijd voor innovaties hebben gezorgd. Buiten Europa bestaat ook wel weerstand tegen het te ver doorgevoerde octrooirecht.

Ik zou dan ook van de minister willen weten of zij hierover contact heeft gehad met haar collega voor Ontwikkelingssamenwerking. Van de andere fracties zou ik graag willen weten hoe zij staan tegenover amendering van de EU-richtlijn 98/44. Wij overwegen namelijk een motie waarin wordt gesteld dat de minister in Europees verband het standpunt inneemt dat de biotechnologie- en de octrooirichtijn 98/44 worden aangepast.

De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Wij spreken over de reactie van het kabinet op het rapport van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland, waarom ook vanuit de Kamer eerder is gevraagd. Het gaat om een buitengewoon belangrijke zaak. In Nederland is er een enorm grote veredelingsbedrijfstak die buitengewoon succesvol is, in een heel lange traditie. Deze moet wat de CDA-fractie betreft ook de komende jaren grote kansen en mogelijkheden blijven houden.

De CDA-fractie kijkt ook met meer afstand naar de problematiek, in die zin dat er natuurlijk sprake is van een enorme uitdaging waar de wereld in de komende tientallen jaren voor staat. Op de grote groei van de wereldbevolking, met daaraan gekoppeld eenzelfde groei van de behoefte aan voedsel, zal op een zo intensief mogelijke wijze antwoord moeten worden gegeven. Doen wij dat niet intensief, dan is er een enorm ruimtegebruik aan de orde. Daar zitten ook weer problemen aan vast.

Dus hier zit een heel ingewikkelde spanning in de sector, waarin heel veel verwacht wordt van innovatie en technieken en waar grote financiële belangen mee gemoeid zijn, maar ook belangen die te maken hebben met de toekomst van de wereld.

In die zin zijn wij op zich tevreden met de brief die de minister schrijft en met de zeven actiepunten die zij oppakt, maar er zit natuurlijk wel nog een aantal vragen in. De allereerste vraag is natuurlijk: wij kunnen hier aan deze tafel en in Nederland proberen een antwoord te geven binnen onze wetgeving. Dat is mooi, maar de rest van de wereld, allereerst in Europa en vervolgens daarbuiten, is op allerlei andere manieren bezig op datzelfde speelveld. De vraag is dus of onze antwoorden wel passend zijn. Misschien passend in onze richting, maar op welke wijze zijn zij passend in wat de rest van de wereld aan het doen is?

In die zin is het dus van belang dat wat de minister opschrijft onder punt 2 over de evaluatie het meest pijnlijke deel van de brief is. De minister zegt namelijk dat zij graag in Europa, maar zelfs in wereldverband zou willen spreken over aanpassing van richtlijnen en van afspraken in WTO-verband, maar dit wordt weggezet in een half zinnetje – ik bedoel dit niet negatief tegenover de minister – en er wordt geconstateerd dat daar geen draagvlak voor is. Wij hebben altijd overleg met de regering, maar tegen de andere partijen zeg ik dat wij misschien ook eens als nationaal parlement zouden moeten nadenken of dat in Europees verband mogelijk is. Zo is het ons ook gelukt om meerdere parlementen op het gebied van de bestrijding van dierziekten geïnteresseerd te krijgen; collega Ormel heeft dat gedaan. Kunnen wij op dit gebied niet als nationaal parlement werk verrichten naar anderen omdat er zulke grote belangen aan vastzitten?

De keuze die het kabinet maakt voor het aanpassen van de wet klinkt sympathiek, maar wij hebben er wel een paar vragen bij. Lost het werkelijk het probleem op? Wij brengen het van de ene wet naar de andere en wij breiden het een beetje uit, maar lost dit nu echt het probleem op? Wij hebben daarvoor een wetsvoorstel nodig. Het kabinet schrijft dit over te laten aan het nieuwe kabinet. Wij zouden zeggen: dien het in, want dit is een problematiek waarvoor wij ook als Kamer de tijd nodig waarschijnlijk hard nodig hebben om hierover goed na te denken. Laat het niet afhangen van het nieuwe kabinet.

Zouden niet ook innovaties op ander gebied, bijvoorbeeld op medisch gebied, in problemen kunnen komen door dat wetsvoorstel? Daar hebben wij het wetsvoorstel voor nodig.

De andere opmerkingen die de minister maakt over voorlichting, kenbaarheid van rassen, gedragscodes en dergelijke vinden wij prima, maar wij zouden er nog eentje aan willen toevoegen, namelijk de macht van de consument. Ook op dit punt denken wij dat het van belang is om met elkaar na te denken – misschien zou het kabinet daarin een belangrijke rol kunnen spelen – hoe de consument hierin een belangrijke rol kan spelen, niet alleen als iemand die iets overkomt maar ook als iemand die met zijn voeten of zijn portemonnee keuzes maakt.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): De vraag waarmee de heer Koopmans afsloot dat de consument moet kiezen, is wel leuk maar ik vraag me af of het in deze problematiek wel echt opgaat. Het probleem is nu vaak juist dat er weinig te kiezen valt vanwege patenten die blijven rusten op bepaalde producten, die dan gewoon niet meer toegankelijk zijn en niet meer verkrijgbaar zijn, waardoor boeren daar niet meer verder mee kunnen. Kortom, valt er wel iets te kiezen en moeten we niet juist zeggen: natuurlijk is de consument belangrijk, maar nu even terug naar onze eigen taak? Hebben wij de goede wetten, regels en richtlijnen?

De heer Koopmans (CDA): Dit is een volstrekt terecht punt, maar als ik daarop zou zeggen dat de consument niets kan doen en dat ik achterover ga leunen, schieten we ook niets op. Mijn punt is juist dat wij vanwege het feit dat het voor de consument nu zo moeilijk is om keuzes te maken moeten nadenken over vormen van transparantie. Misschien moet wet- en regelgeving daarin ook wel een rol spelen. Of misschien zouden gedragscodes op dat punt ook kunnen helpen. Er moet meer zicht op zijn wie welke stappen zet en wie welke octrooigerelateerde eigenschappen voor zich houdt en daarmee de wereld belazert, maar misschien ook de wereld daar heel goed mee helpt; dat kan de andere kant zijn. Daar zouden misschien consumenten meer mee kunnen doen.

Dit is ingewikkeld, maar ik heb ook in mijn bijdrage gezegd: de nationale wetgeving is maar een klein deeltje van de werkelijkheid. Internationaal is er heel veel te doen, maar gebeurt er te weinig. Daar zit ik net als u ook mee dus ik vind dat je overal moet kijken hoe je met kleine stapjes de wereld in de goede richting kunt krijgen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik onderschrijf niet alles wat de heer Koopmans zegt, maar dit is toch een historisch moment. Wij zijn het nog nooit zo eens geweest. Dat valt zeker niet tegen!

De heer Koopmans (CDA): Dan begin ik mij wel zorgen te maken!

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik zie meteen een verontruste blik in uw ogen, maar met het idee om als Nederlands parlement ook te kijken wat wij met andere parlementen kunnen doe ik mee. Boek alvast een trein – wij gaan niet vliegen in Europa – en ik stap in en ga met u mee.

Wat mij niet duidelijk is geworden, is of de CDA-fractie dan vindt dat de minister ook alvast moet beginnen om vanuit haar positie te zeggen: wij willen een aanpassing van de octrooirichtlijn.

De heer Koopmans (CDA): De minister schrijft in haar brief dat ze ook vindt dat er iets moet gebeuren bij de Europese biotechrichtlijn en bij een andere richtlijn, maar zij constateert dat het internationaal draagvlak daarvoor klein is. Ik vind dat de minister – maar daarvoor heeft zij geen aansporing nodig, dat schrijft zij al op – volop met haar collega van EZ haar best moet doen om te zorgen dat er op de internationale fora op dit punt veel gesproken wordt en dat er actie moet komen. Onze fractie vindt het ergerlijk dat wij bijvoorbeeld vanuit Europa te maken hebben met regelgeving over het laatste ons stikstof op het land, terwijl er tegelijkertijd over een zo belangrijk onderwerp veel te grote verschillen in Europa zijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Zo kennen wij elkaar weer. Dat scheelt weer, anders zou het wat ongemakkelijk worden!

De voorzitter: Ik heb nog niet gehoord of de heer Koopmans met u per boot of trein Europa in wil.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Per trein.

De heer Koopmans (CDA): Altijd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Wij moeten ook even het antwoord van de minister afwachten, want mij is niet duidelijk of zij zich er nu bij neerlegt dat er geen draagvlak is of dat zij de boer op gaat. Dus laten wij dat afwachten en elkaar in de tweede termijn nog eens spreken. En stikstof is een ander verhaal.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik ga ervan uit dat CDA-fractie wel nu direct en zeer voortvarend met de wijziging van onze eigen Rijksoctrooiwet voorlopig aan de gang wil, zoals de minister ook aangeeft.

De heer Koopmans (CDA): Ik heb zelfs nog tegen de minister gezegd dat zij niet hoeft te wachten op het nieuwe kabinet maar dat zij zelf al het initiatief kan nemen.

De voorzitter: Dus de minister kan haar vakantie vergeten en meteen aan de slag.

De heer Van Gerven (SP): Is het CDA ook voor een volledige kwekersvrijstelling, ja of nee?

De heer Koopmans (CDA): Ja of nee bepaal ik altijd zelf. Ik heb net al gezegd dat wij de intentie van de minister in de brief delen, maar dat wij wel een aantal fundamentele vragen hebben over hoe je dat dan precies in wetgeving gaat opnemen. Dat betekent dat je op dat moment ja of nee zegt tegen de precieze uitwerking. Heel stoer opmerkingen maken over ja of nee ontkent de complexiteit van wat er in die wereld aan de orde is. Dat zeg ik niet omdat ik wil weglopen, want ik ben het liefst zo concreet mogelijk, maar het is te simpel om te zeggen: ja, alles valt onder het kwekersrecht, dan komt het goed in het leven.

De heer Van Gerven (SP): Het gaat erom waar je naartoe wilt. Het willen gaat voor het kunnen en het werkelijkheid worden. Heb ik het goed begrepen van de heer Koopmans dat het CDA ook voor een volledige kwekersvrijstelling is en dat wij moeten bekijken hoe wij dat kunnen realiseren? Als hij daar ja tegen zegt, gaat hij namelijk verder dan de minister.

De heer Koopmans (CDA): Ik heb net gezegd wat ik gezegd heb: wij willen de uitwerking van de minister op dit punt hebben en het wetsvoorstel. Ik zeg nog een keer dat ja of nee op dit soort vragen een ontkenning is van de complexiteit op dit punt.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Dijkgraaf namens de fractie van het SGP, die ik graag zeer welkom heet.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Dank daarvoor. Ondertussen is dit al mijn zesde algemeen overleg.

Graag begin ik de bijdrage van de SGP-fractie aan dit belangrijke debat met het schetsen van twee voor ons belangrijke invalshoeken. Het intellectueel eigendomsrecht van bedrijven op plantenrassen en met name planteneigenschappen is eigenlijk tendentieus. De R&D-afdelingen hebben dankbaar gebruik gemaakt van een hoger intellect. Dan past bescheidenheid. De SGP belijdt dat God de schepper en eigenaar is van planten en planteneigenschappen. De SGP-fractie heeft daarom principiële bezwaren tegen de octrooieerbaarheid van planteneigenschappen.

De tweede invalshoek is de vraag of nog steeds wordt voldaan aan de oorspronkelijke doelstellingen van zowel het kwekersrecht als het octrooirecht. Beide systemen zorgen er aan de ene kant voor dat de uitvinder erkend wordt en een exclusief recht krijgt voor het exploiteren van zijn uitvinding. Dat maakt het voor hem interessant om te investeren in maatschappelijk gewenste innovatie en dat is een goed punt. Daar staat wel wat tegenover: het exclusieve recht mag maatschappelijk gewenste innovatie door anderen, voortbouwend op de nieuwe uitvinding, niet belemmeren. Dit wordt bereikt door openbaarmaking van de vinding of de kwekersvrijstelling.

Het rapport Veredelde zaken, maar ook de recente Trendanalyse Biotechnologie, geeft duidelijk aan dat het evenwicht tussen de bedrijfseconomische belangen van de uitvinder aan de ene kant en de sociaaleconomische belangen van de maatschappij aan de andere kant uit balans zijn. De octrooiering van planteneigenschappen, en indirect van plantenrassen, en het ontbreken van een volledige kwekersvrijstelling in het octrooirecht baren ons grote zorgen. Openbaarmaking van planteneigenschappen heeft, in tegenstelling tot openbaarmaking van een werkwijze, geen meerwaarde zolang de eigenschap of het ras niet vrijuit kan worden gebruikt voor verdere veredeling en innovatie. Waar voedselschaarste en klimaatverandering vragen om snelle en volledige benutting en vergroting van de plantaardige genetische diversiteit werkt de huidige octrooiering van planteneigenschappen niet mee maar tegen. Het feit dat de grote biotechnologiebedrijven meer geld uittrekken voor juristen dan voor R&D spreekt boekdelen en is toch wel verontrustend. De sociaaleconomische belangen van de maatschappij moeten het afleggen tegen de bedrijfseconomische belangen van de biotechnologiebedrijven.

Het octrooirecht in de plantenveredeling voldoet wat ons betreft daarom niet meer aan de oorspronkelijke doelstellingen. In het licht van de genoemde invalshoeken vindt de SGP-fractie de reactie van de bewindslieden te mager. De keuze voor het opnemen van een beperkte kwekersvrijstelling in de Rijksoctrooiwet is een goede eerste stap. De SGP is echter niet tevreden met de opmerking dat er voor verdergaande wijzigingen geen internationaal draagvlak is. Graag meer ambitie.

Nederland is de grondlegger van het kwekersrecht en daarom de eerst aangewezene om zich op internationaal niveau actief in te zetten voor bescherming van dit kwekersrecht tegen ongewenste inbreuk via het octrooirecht. De SGP-fractie vraagt de minister zich in te zetten voor volledige kwekersvrijstelling binnen het octrooirecht of voor het uitsluiten van de octrooieerbaarheid van planteneigenschappen. Wij opteren voor het laatste. Hoe kijkt de minister aan tegen de haalbaarheid daarvan? Denk zij ook constructief mee bij het eerste?

De ministers geven aan dat voor een volledige kwekersvrijstelling een wijziging van internationale afspraken en regelingen nodig is. Op pagina 62 van het rapport Veredelde zaken staat juist dat invoering van volledige vrijstelling binnen het octrooirecht op nationaal niveau kan plaatsvinden. Dat is opmerkelijk. De Europese Biotechnologierichtlijn zou die ruimte bieden, terwijl het TRIPS-verdrag die ruimte niet zonder meer uitsluit. Welke juridische belemmeringen zien de ministers dan voor zich?

De ministers wijzen in hun brief terecht op de gecreëerde mist rond de reikwijdte van een octrooi. Het is voor een kweker moeilijk te achterhalen of een bestaand ras reeds door anderen geoctrooieerde eigenschappen bevat. Dat leidt tot ongewenste terughoudendheid. De minister wil dat het voor kwekers eenvoudiger wordt om te achterhalen of een bestaand ras geoctrooieerde eigenschappen bevat, maar is zij dan ook bereid om lasten en verplichtingen zo veel mogelijk bij de aanvrager van een octrooi neer te leggen?

Wat de ontwikkelingslanden betreft, sluit ik mij aan bij de eerder gestelde vragen. Zouden wij hun niet meer ruimte moeten geven? Ik sluit mij ook aan bij de opmerkingen over de onderzoeksvrijstelling van mevrouw Jacobi en mevrouw Snijders.

Ik besef dat het buiten het directe kader van deze vergadering valt, maar zouden wij niet een breder onderzoek moeten entameren naar de doorgaande monopolisering? Dit biedt ook volgens het rapport Veredelde zaken een sluitende oplossing voor die monopolisering, terwijl dat natuurlijk wel het grote probleem is.

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Bij dit thema gaat het wat de SP betreft om drie uitgangspunten, namelijk het bevorderen van de biodiversiteit, het beschermen van de kleine bedrijven en innovatie. Bij dit vraagstuk is het heel belangrijk hoe wij de macht van de agro-multinationals beteugelen. Dat is toch waar het in wezen om draait.

In het rapport Veredelde zaken worden daarover veel behartigenswaardige opmerkingen gemaakt en wordt ook een aantal oplossingen aangedragen. Maar wat opvalt, is dat de minister die maar half overneemt. Ik heb net al bij interruptie gezegd dat het willen voorafgaat aan het kunnen. Moet er niet veel meer gebeuren? De bevindingen van de studie liegen er immers niet om. Ik citeer: «octrooien op genetisch materiaal ... zijn een belangrijke oorzaak van de vermindering in de diversiteit aan veredelingsbedrijven en dreigen innovatie in de plantenveredeling te blokkeren.» Dat roept toch om actie?

Uit het rapport blijkt een enorme machtsconcentratie in de industrie. Het patentsysteem zet agro-multinationals met een leger juristen op voordeel. Er wordt meer uitgegeven aan advocaten dan aan research & development. Kwekersrecht is wel toegankelijk voor gewone of kleine bedrijven. We moeten dus voorkomen dat zaaigoed, de bron van ons bestaan, straks alleen nog gekweekt wordt door een enkele moedige kweker die een leger aan advocaten heeft moeten inhuren voor alle mogelijke claims en rechtszaken. Dat kan toch niet de toekomst zijn?

Uit het rapport blijkt ook dat het octrooi, in tegenstelling tot wat sommigen denken, niet de drijvende kracht is achter uitvindingen en innovaties. In het rapport wordt geconstateerd dat dit leidt tot verhoging van de prijs voor zaad. Voor ontwikkelingslanden botsen handelsgerelateerde aspecten van het intellectueel eigendomsrecht met ontwikkelingsdoelen.

We moeten de trend keren nu het nog kan. In de Verenigde Staten is door Monsanto een patent aangevraagd op spek en steak, afkomstig van varkens die gevoerd zijn met gepatenteerde gewassen. Kan het nog gekker? Jazeker, dat kan, blijkens de zaak van de Canadese Percy Schmeiser, die per ongeluk gepatenteerd koolzaad in zijn veld had staan en die moest betalen. Dat toekomstbeeld wenst toch waarschijnlijk niemand.

Het rapport zegt dat een keuze voor optie 1 – beperken van de reikwijdte van het octrooi zodat het alleen technologie beschermt en geen genetisch uitgangsmateriaal – of voor optie 2 – volledige kwekersvrijstelling – voor de hand ligt. De SP-fractie zou zeggen: allebei. De minister maakt er een slap aftreksel van en gaat voor optie 3 – een gedeeltelijke kwekersvrijstelling – en optie 4, namelijk het verbeteren van de kwaliteit van het octrooi. Maar optie 4 geeft volgens het rapport Veredelde zaken geen garantie op verbetering, omdat het afhankelijk is van de autonome Boards of Appeal van het Europees Octrooibureau. De heer Tax hebben we bij het rondetafelgesprek horen zeggen dat een beperkte kwekersvrijstelling niet effectief is. Minister, waarom gaat u dan niet voor een volledige kwekersvrijstelling? Want volgens Veredelde zaken is er geen juridische belemmering daarvoor, dus waarom werken wij deze optie niet uit?

Is de minister bereid om bij de Europese Unie niet alleen het rapport aan te bieden maar ook te strijden voor wijziging van de richtlijn? Is zij bereid om in Nederland niet alleen een beperkte kwekersvrijstelling, maar een complete kwekersvrijstelling te initiëren? Is zij bereid om er in Europees verband voor te vechten dat in bilaterale verdragen ontwikkelingslanden niet meer worden gedwongen om een intellectueel eigendomsregime aan te houden, en zeker niet een strenger intellectueel eigendomsregime dan de Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights-verdrag (TRIPS) onder de World Trade Organization?

Is de minister verder bereid om een marktconcentratieonderzoek voor te stellen in de EU waarbij gekeken wordt naar machtsconcentratie, stijgende prijzen en de kwalijke rol van patenten?

Is zij voorts bereid om genenbanken te blijven ondersteunen, hier en elders?

Is zij daarnaast bereid om instructies richting eigen universiteiten te herzien, conform de aanbevelingen van het rapport?

Is zij ten slotte bereid om open source-experimenten te stimuleren en een actieplan op te stellen tegen ongewenste machtsconcentraties? En om de boerenvrijstelling in de huidige Rijksoctrooiwet en de Europese Biotechnologierichtlijn niet voor een beperkt aantal gewassen te laten gelden, maar voor alle?

Het is prima dat de minister dit in de WTO wil aankaarten, maar het is en en, niet of of. De stappen in Nederland en in de EU moeten ook zo snel mogelijk genomen worden. Als we gaan wachten tot de WTO is uitgepraat, zijn we straks nog eens tien jaar verder.

De heer Koopmans (CDA): Ontkent u dat er ooit een patent is geweest dat, vanwege het feit dat er een patentsystematiek was, een grote bijdrage heeft geleverd aan bijvoorbeeld het verbeteren van een aantal plantensoorten?

De heer Van Gerven (SP): Dat er goede uitvindingen gepatenteerd zijn, zal niemand ontkennen, daar wemelt het van, maar patenten en octrooien moeten niet misbruikt worden voor eigenbelang. Dat is de kern van het verhaal. Daar wordt op grote schaal misbruik van gemaakt door de grote agro-multinationals, die daardoor kleinere bedrijven buitenspel zetten en feitelijk innovatie en concurrentie op een gelijk speelveld onmogelijk maken. Dat is de kern.

De heer Koopmans (CDA): Met deze woorden zijn de heer van Gerven en ik het gewoon weer eens, want het is geen stoer nee en ook geen stoer ja. Het is gewoon slim nadenken hoe je dit verstandig oppakt.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik ben niet zo van stoer maar ik denk: hoe lossen we het probleem op? Als je alles vrijstelt bij het werken met planten krijg je ongewenste neveneffecten. Daarvoor probeer ik een oplossing te zoeken. Ik noem zaken die wel beschermd moeten worden, zoals de ontwikkeling van geneesmiddelen, waarbij je ook met planten werkt. Hoe kijkt u tegen die neveneffecten aan als je een volledige vrijstelling van het telersrecht zou hebben? Ik denk dat er dan niet meer zal worden geïnvesteerd, want dan levert het niets meer op.

De heer Van Gerven (SP): U moet het vraagstuk van de kwekersvrijstelling niet op één lijn stellen met de farmaceutische industrie. Het is duidelijk dat de plantenveredelaar iets anders is dan een geneesmiddelenfabrikant. Dat zijn echt twee volstrekt verschillende werelden. Weet u wat het ontwikkelen van een nieuw medicijn kost? Dat kost 1 mld. Dit zijn dus volstrekt onvergelijkbare zaken.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Als het gaat om het werken met planten is er natuurlijk wel een grijs gebied.

De heer Van Gerven (SP): Ik snap wel dat planteneigenschappen gebruikt kunnen worden voor medicijnen, maar dat gebeurt echt niet door de kleine plantenkweker. Het gaat erom dat het veredelen van planten ruim baan moet krijgen omdat dat ons heel veel voorspoed, vooruitgang en rijkdom heeft gebracht. Wij willen het zo regelen dat als een ras ontwikkeld is daar een octrooi op zit dat men kan vermarkten, maar dat anderen die kennis kunnen gebruiken om weer nieuwe zaken te ontwikkelen. Dat is eigenlijk het voorstel van Plantum NL dat er ligt. Ik denk dat wij daarmee recht doen aan een zekere ontdekkersfee – de ontdekker heeft daar ook voordeel van – terwijl wij aan de andere kant de innovatie niet remmen. Dat is toch wat wij met ons allen willen?

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de leden van de Tweede Kamer voor de inbreng in eerste termijn, in het bijzonder de leden die ik in deze commissie nog niet ben tegengekomen, de heer El Fassed en de heer Dijkgraaf. Hartelijk welkom, wij hebben elkaar al even de hand geschud. Ik heb de vorige keer de heer Van Gerven veel succes gewenst. Hij meldde toen dat hij vond dat er veel afkortingen worden gebruikt in deze commissie. Dat moet ik beamen, maar hij zal er een weg in weten te vinden en dat wens ik de heren El Fassed en Dijkgraaf ook toe. Hun eerste bijdragen beloofden al veel.

Vandaag spreken wij over de toekomst van de plantenveredeling in het licht van ontwikkelingen in het octrooirecht en het kwekersrecht. Ik denk dat het belangrijk is om dat vandaag te doen. Het feit dat wij dit doen en dat de collega van EZ en ik een wetsvoorstel voorbereiden, betekent dat wij op dit punt ambitie hebben en dat wij hierin iets willen veranderen en bereiken.

De vraag is waarom wij dat willen, niet waarom het nog niet is gebeurd. Dat heeft precies te maken met de opmerkingen die door verscheidene leden zijn gemaakt. Mevrouw Snijder en de heer Koopmans spraken erover dat mede dankzij de vrije toegang tot genetisch materiaal Nederland een plantenveredelingssector kent die sterk, innovatief en toekomstgericht is, met een wereldwijde impact. In Nederland gevestigde bedrijven exporteren jaarlijks voor ruim 2 mld. aan zaad en pootgoed en circa 24% van de totale wereldexportwaarde aan plantaardig uitgangsmateriaal komt van Nederlandse bodem. Dat moet nog maar eens gezegd worden. Mevrouw Jacobi wees er ook op. Ik denk dat dat van zeer groot belang is.

Die sector is zeer kennisintensief en tegelijkertijd ook zeer kapitaalintensief. Jaarlijks wordt 15 tot 20% van de bruto-omzet besteed aan het ontwikkelen van nieuwe rassen. Dat levert in ons land ook veel hoogwaardige werkgelegenheid op, namelijk zo'n 11.000 arbeidsplaatsen. Bovendien hebben mede door de verbindingen met deze sector Nederlandse kennisinstellingen een vooraanstaande rol in de wereld. Het een speelt dynamisch op het ander in, dus je kunt niet zeggen dat het alleen aan de sector ligt, maar door die combinatie van kennisinstellingen en een dynamische sector is daar wereldwijd veel belangstelling en veel waardering voor.

Rassen met verbeterde eigenschappen helpen overal in de wereld mee om de landbouwproductiviteit en dus ook de voedselproductie te verhogen en de milieubelasting tegelijkertijd terug te brengen. Zeer terecht wees de heer El Fassed daarop en ook mevrouw Snijder had het daarover. Het gaat natuurlijk om voedselzekerheid, om milieu en om duurzaamheid en de totstandkoming van een groenere economie. Dat zijn allemaal doelen waarvan de Kamer weet dat die mij zeer ter harte gaan en waar ik mij ook nationaal en internationaal vol voor inzet.

Daarom is het belangrijk om die innovatieve kracht van de plantenveredelingssector te bewaken en waar mogelijk ook te bevorderen. Dat is nodig, want met de snelle technologische, maar ook biotechnologische ontwikkelingen in de laatste tientallen jaren zijn vraagstukken die betrekking hebben op het octrooirecht ook binnen de veredelingssector geïntroduceerd. Dat levert spanningen op met het kwekersrecht en de vrije toegang tot genetisch materiaal.

De vrees onder traditionele kweekbedrijven dat octrooihouders hun octrooien gaan inzetten om marktposities te verwerven, verder uit te bouwen of een markt te monopoliseren, is te begrijpen. Dat is nu overigens nog niet aan de orde, gelet op de vraag van mevrouw Wiegman daarover. Ook zouden bedrijven bepaald genetisch materiaal kunnen gaan mijden uit onzekerheid dat hier mogelijk geoctrooieerd materiaal in zit en zullen zij meer juridische kosten moeten maken. Een en ander gaat mogelijk ten koste van innovatie.

Dat is de reden waarom het kabinet heeft besloten een studie te laten uitvoeren, die door alle leden is aangehaald, gemaakt door het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland. Ik onderschrijf het beeld dat in deze studie de verhouding tussen het kwekersrecht en het octrooirecht uit balans lijkt.

Daarom is het nodig dat wij zoeken naar een nieuwe, maar wel een goede balans. Het woord «balans» kan niet voldoende worden benadrukt. Eigenlijk gaat het om drie woorden in dit hele verhaal: balans, dialoog en ambitie. Dat zijn drie cruciale elementen.

Enerzijds moeten wij dus zorgen dat wij de vrijheid van het kwekersrecht zeker stellen en anderzijds dat de sector tegelijkertijd ook optimaal kan omgaan met wereldwijd geaccepteerde octrooisystemen. Daarvoor is dialoog nodig. In de sector en door de beide sectoren zal die dialoog ook gevoerd moeten worden. Als dat alleen moet gebeuren door overheden zal het resultaat minder zijn. De overheden moeten iets doen en ik kan me ook zeer herkennen in de suggesties van de heer Koopmans, maar als de sector zelf achteroverleunt en alleen naar de overheid kijkt, komt er vele malen minder van terecht dan wanneer de sector zelf ook aan de slag gaat. Ik sluit mij aan bij degenen die daartoe hebben opgeroepen. Dialoog, zoeken naar oplossingen, met elkaar de toekomst in de ogen kijken en met elkaar ook kansen creëren die reëel en gerechtvaardigd zijn.

Hebben we dan voldoende nationale ambitie? Mevrouw Wiegman en de heer Dijkgraaf vroegen daarnaar. Voor wat wij nationaal zouden kunnen doen, zijn de mogelijkheden echt beperkt. Die moeten wij niet overschatten maar ook niet onderschatten. Het is zeer terecht dat iemand zei dat deze ministers gaan proberen ruimte te creëren, maar alleen als Nederland iets doen, zal nauwelijks werken en dus gaan wij op Europees niveau en op internationaal niveau aan de slag.

Op Europees niveau zijn wij al fors bezig. Dat hebt u ook in de brief kunnen lezen. Daar worden initiatieven ook verwelkomd, ook in het kader van de evaluatie van de Bio- octrooirichtlijn. De Europese Commissie heeft dan ook het rapport zeer verwelkomd. Wij zullen dat natuurlijk ook begeleiden, ook met andere lidstaten, om ervoor te zorgen dat die evaluatie met voortvarendheid ter hand wordt genomen en dat dit niet een proces van jaren wordt. Tegelijkertijd zullen wij proberen om andere lidstaten mee te krijgen, want als wij het in Europa eens zijn over een mooie, gebalanceerde, toekomstgerichte positie, betekent dat ook dat wij wereldwijd sterker kunnen staan, ook in WTO-verband. De heer Van Gerven heeft gelijk als hij zegt dat wij niet moeten wachten tot de WTO eruit is, want dan kunnen wij nog wel even wachten. Tegelijkertijd is het wel zaak dat wij een sterke Europese positie hebben. Die hebben wij nodig om in WTO-verband ook stappen voorwaarts te zetten.

Dat is overigens complexer dan menigeen hier aan deze tafel in eerste instantie zou kunnen denken. Het gaat immers om grote belangen en internationale verdragen. Mensen zijn dagelijks bezig om te kijken wat de juridische en economische posities zijn, maar wij gaan ermee aan de slag.

De suggestie van de heer Koopmans vind ik uitstekend om het als nationaal parlement niet te laten bij de inzet hier in Nederland en vanuit Nederland, maar om ook het Europees Parlement te benaderen. De hand die mevrouw Ouwehand reikte in de trein die zij daarvoor wil inzetten, belooft veel. Als er maar dialoog is, ambitie en als jullie maar een beetje balans houden!

Ik kom bij het wetsvoorstel dat collega Van der Hoeven en ik aan het voorbereiden zijn. Onze inzet was om de indiening van het wetsvoorstel over te laten aan een nieuw kabinet. Als ik uw Kamer goed beluister, hoor ik hier veel support voor doorwerken aan het initiatiefwetsvoorstel en het indienen zodra het er is zodat we geen tijd laten verlopen. Misschien zit er dan tegen die tijd wel een nieuw kabinet, maar mocht dat niet zo zijn, dan dienen wij het wetsvoorstel bij uw Kamer in.

Gevraagd is of onze inzet voor de beperkte kwekersvrijstelling voldoende zou zijn. Met deze beperkte kwekersvrijstelling is de vrije toegang tot genetisch materiaal verzekerd. Ik denk dat dat een van de belangrijke dingen is. Voor het op de markt brengen van materiaal waarin de geoctrooieerde eigenschap zit, blijft wel een licentie van de octrooihouder nodig. Het is aan de sector om, liefst internationaal, gedragscodes te ontwikkelen en hierover afspraken te maken. Daarvoor is de sector als eerste zelf aan zet. Ik onderstreep nog eens de noodzaak tot dialoog. Het is belangrijk dat dat dan ook gebeurt.

Ik constateer dat verschillende Kamerleden een volledige kwekersvrijstelling bepleiten, in de octrooiregelgeving net als in het kwekersrecht. Het risico daarvan is dat hierdoor onvoldoende bescherming mogelijk is van door dure ontwikkelingsarbeid ontwikkelde innovatieve eigenschappen of rassen. Daarmee zou de innovatie in de sector juist geremd worden. Dat is de reden waarom wij op dit moment niet kiezen voor die volledige kwekersvrijstelling in de octrooiregelgeving, nog even los van de juridische onmogelijkheid daarvan en het ontbreken van internationaal draagvlak, omdat zo'n vrijstelling ook gevolgen kan hebben voor bedrijven die bijvoorbeeld opereren in de chemie en in de farmasector. De eventuele gevolgen van zo'n totale vrijstelling voor deze bedrijfstakken zijn nog niet in beeld gebracht. Daar zijn wij wel mee bezig. De heer Koopmans wees daar ook op.

Ik pak mijn inleidende opmerkingen samen. Onze ambitie is groot, zowel nationaal als Europees en internationaal. Wij hebben daar al het nodige in de week gelegd en wij zullen dat blijven doen. Dat zal niet eenvoudig zijn. Het leek ons goed om dit te constateren en dit ook aan de Kamer te laten weten. Dat betekent echter niet dat wij achterover gaan zitten. Als je een muizengaatje ziet, maar je vindt het nodig om daardoorheen te gaan, dan ga je de ruimte groter proberen te maken. Dat is precies wat wij aan het doen zijn. Het wetsvoorstel gaan wij indienen zodra het is voorbereid. De dialoog in de sector is van cruciaal belang en uw inbreng in het Europees Parlement zou zeer gewaardeerd zijn.

Mevrouw Wiegman vroeg hoe het zit met de balans tussen meer vrijheid en de inzet in Brussel. Dat heb ik aangegeven. Het gaat om ontwikkelingsmogelijkheden versus monopoliseren. Dat is wat absoluut niet moet gebeuren. Als het gaat om de vraag die zij met anderen gesteld heeft rond de positie van boeren, wij zijn er vol voor dat boeren een belangrijke rol kunnen blijven spelen en ook een goede boterham kunnen verdienen. Boeren hebben nu ook de mogelijkheid. Dat is ook onderdeel van de nota die de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ik hebben uitgebracht over landbouw en rurale ontwikkeling in Afrika. Daarmee heeft dit alles te maken. Ik zou er een groot voorstander van zijn om liefst met private partijen in de ontwikkelingssamenwerking en in ontwikkelingslanden afspraken te maken hoe wij elkaars bondgenoten kunnen zijn. Maar voor ons beiden, zowel voor de minister van EZ als voor mij, zit hier ook heel nadrukkelijk die ontwikkelingssamenwerkingspoot aan.

Mevrouw Wiegman en mevrouw Jacobi vragen naar het waarom van de keuze voor een beperkte kwekersvrijstelling. Daar heb ik antwoord op gegeven. Internationaal is voor een volledige kwekersvrijstelling nog geen draagvlak. Bovendien, dat moet Europees en daar zijn wij dus mee bezig. Wij gaan zien hoe ver wij komen. Wij gaan kijken wat de dialoog in de sector zelf oplevert.

Het rapport ligt op Europees niveau en wij bespreken het met iedereen om dat draagvlak te verbreden. Boerenvrijstelling is een vast onderdeel van het UPOV-verdrag. Een boer mag voor eigen gebruik landbouwzaden vermeerderen. Dat is een van de pijlers van dit internationale verdrag. Ik vind – en ik hoor ook van velen van u – dat je daar niet aan zou moeten willen morrelen, laat dat zo blijven. Die boerenvrijstelling is en blijft dus een van de pijlers van dat verdrag.

Mevrouw Wiegman heeft gevraagd naar stewardship. Dat begrip wordt toegepast binnen de co-existentiemaatregelen die bedoeld zijn om onbedoelde vermenging en schadeclaims te voorkomen. Dan gaat het om de gmo-gewassen.

Mevrouw Ouwehand vroeg naar de effecten van een volledige kwekersvrijstelling. Ik heb daar al het een en ander van gezegd. Dat zou wellicht kunnen betekenen dat de animo bij biotechbedrijven om te investeren in plantgerelateerde uitvindingen zou afnemen. Dat betekent dan weer een veel grotere taak voor publieke kennisinstelllingen en dat vereist weer meer overheidsmiddelen. Ergo, dat betekent dat er een afvlakking zal zijn van investeringen. Dat zou jammer zijn. Wij kiezen graag voor de aanpak die wij hier nu kiezen en wij kijken hoe ver wij daarmee internationaal komen, want die behoefte zal er ook elders zijn.

Mevrouw Ouwehand vroeg ook naar de aanpassing van de Europese richtlijnen om ervoor te zorgen dat er geen octrooien op planten meer mogelijk zijn. Dat is inderdaad de Europese richtlijn. In Europees verband is daar geen draagvlak voor. Het druist ook in tegen internationale afspraken, maar wel zorgen wij dat de evaluatie leidt tot zodanig vernieuwd beleid dat zowel de sectoren die met octrooien werken als de kwekersrechtenbedrijven uit de voeten kunnen de komende jaren, want het gaat heel snel en dus zullen wij ook toekomstgericht moeten opereren.

Mevrouw Ouwehand sprak ook over de teruggang in diversiteit en over monopolisering. Het ontsluiten van internationale genenbanken is belangrijk. Een en ander wordt geregeld onder de conventie voor biodiversiteit. Nederland is op dit punt ook buitengewoon prominent en actief. Wij steunen ook internationaal het oprichten van genenbanken, doodgewoon om ervoor te zorgen dat de genetische diversiteit op peil blijft en waar nodig ook wordt versterkt.

Over de kwaliteit van de octrooiverlening heb ik ook al geschreven in een recente brief aan uw Kamer. Vanuit de sector is gesuggereerd dat er sprake is van octrooiverlening voor uitvindingen die in de kwekersbranche wel bekend zijn, maar slecht of helemaal niet gedocumenteerd. Octooiverlenende instanties komen dan ten onrechte tot het oordeel dat is voldaan aan het vereiste van nieuwheid. Als er dan geen bezwaar in de literatuur is gevonden, leidt dat ten onrechte tot het verlenen van octrooien. Het is dus niet alleen zaak dat de octrooiverleners breder dan de octrooiliteratuur kijken, maar ook dat kwekers en veredelaars juridisch optreden tegen ten onterechte verleende octrooien via oppositie tegen verleende octrooien, verweer tegen onterechte beschuldigingen van octrooi-inbreuk en door het aanspannen van octrooivernietigingsprocedures. Dat is nogal wat. Dat is ook een punt van aandacht en een van de actiepunten, om te zorgen dat wij de voorlichting, de kennis en de bewustwording ook op peil brengen. Dat geldt voor de zeven punten die ik heb genoemd. Ik kom zo nog op het achtste, door de heer Koopmans genoemde punt.

Mevrouw Jacobi en mevrouw Wiegman hebben gevraagd hoe wij ongewenste machtsconcentraties en monopolies kunnen voorkomen. Dat moet echt ons doel zijn, want op het moment dat het niet gaat om optimalisering van de mogelijkheden maar uitsluitend om machtsconcentratie of monopolisering ben je verkeerd bezig. Mededingingswetgeving kan daar het nodige aan doen. De Nederlandse Mededingingswet schrijft daar in hoofdstuk 5 ook het nodige over. De NMa kan dit vervolgens dus ook toetsen.

Mevrouw Jacobi heeft gesproken over de kwaliteit van de verleende octrooien en heeft gevraagd of dit kan worden beperkt. Dat zou kunnen gebeuren, maar dan moet wel langs de lijnen worden geopereerd die ik net heb genoemd, met de oppositieprocedure, de octrooivernietigingsprocedure enz. Daar is echt bewustwording voor nodig, maar ook dialoog en voorlichting . Dit zit in het pakket dat minister Van der Hoeven en ik ontwikkelen, samen met alle spelers ook in het veld, nationaal en internationaal.

Mevrouw Jacobi en mevrouw Snijder hebben gevraagd naar de reactie op het voorstel van de Wageningen Universiteit om de onderzoeksvrijstelling voor octrooirecht te versoepelen. Artikel 53 bepaalt dat het octrooirecht zich niet uitstrekt tot handelingen, uitsluitend dienende tot onderzoek aan het geoctrooieerde, daaronder begrepen het voor toepassing van de geoctrooieerde werkwijze rechtstreeks verkregen voortbrengsel. Dat houdt in dat het toegestaan is om het geoctrooieerde product of proces te gebruiken louter voor onderzoeksdoeleinden, zolang er geen sprake is van een commerciële activiteit met het geoctrooieerde. Onderzoek aan het geoctrooieerde is dus toegestaan, want dat is in het belang van de potentiële licentienemer en de octrooihouder.

De heer Koopmans vraagt hoe wij internationaal opereren. Ik heb aangegeven dat wij internationaal en Europees breed bezig zou. Het zou goed zijn als de sector ook doet.

De heer Koopmans en mevrouw Snijder vragen wat de beperkte vrijstelling oplost en wat de gevolgen zijn voor andere innovaties. Het is een eerste stap. De invoering van de beperkte kwekersvrijstelling zorgt dat de toegang tot het beschermde materiaal zonder toestemming van de houder van het recht kan plaatsvinden. Daarmee blijft de genetische informatie beschikbaar en bruikbaar in het veredelingswerk van de ander. Zolang echter het gen dat de bijzondere eigenschap veroorzaakt in het betrokken plantmateriaal of het nieuwe ras aanwezig is en werkzaam is, blijft toestemming nodig van de betrokken octrooihouder. Het is een eerste stap.

De heer Koopmans heeft nog gevraagd naar de rol van de consument. Keuzevrijheid voor de consument is een belangrijk uitgangspunt. Wij hebben het daar regelmatig over in het kader van de biotechnologie. In nagenoeg alle technische consumentenproducten zitten wel geoctrooieerde elementen. De vraag van de heer Koopmans was of wij consumenten zouden kunnen inschakelen in dit hele verhaal. Het antwoord daarop moet ik op dit moment schuldig blijven. Ik zou dat niet zomaar kunnen zeggen. Ik zeg wel toe dat ik daar nog eens over denk en dat ik bereid ben om de Kamer daarna schriftelijk te informeren.

De heer Dijkgraaf vraagt of de ministers bereid zijn om lasten en verplichtingen zo veel mogelijk neer te leggen bij de aanvrager van een octrooi. Dat hangt ervan af welke oplossing wordt gevonden voor de verbetering van de kenbaarheid van octrooirecht dat berust op plantgerelateerd materiaal. Dan pas is te zien of er lasten zijn of verplichtingen. Daarnaar zal worden gekeken, ook in het kader van de dialoog in de sector. Dit valt niet zomaar eenzijdig op te leggen, er moet echt naar worden gekeken. Overigens is dat in totaliteit natuurlijk wel een vraagpunt. Hoe zorgen we dat dit niet te ingewikkeld wordt, dat het transparant is en dat het ook niet te veel gepaard gaat met enorme lastenverzwaring? Hoe leg je dan ook de balans tussen verzoeken en verlenen, tussen degene die iets te bieden heeft en de vrager? Dat is wel een belangrijk punt, maar dat kunnen wij hier niet zomaar oplossen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden en opmerkingen. Kort samengevat gaat het vandaag eigenlijk over de vraag of de beperkte kwekersvrijstelling waaraan de minister werkt in een wetsvoorstel voldoende is of niet om de huidige problemen op te lossen. De minister zegt ja, maar het geluid dat vanuit de sector vooral naar ons toekomt is nee. Zo'n beperkte vrijstelling is nog onvoldoende, die zou volledig moeten zijn.

Wat mij betreft, is de minister nog onvoldoende ingegaan op de principes, die mijn collega van de SGP en ik heel duidelijk hebben neergezet, wanneer je octrooien toepast en wanneer niet. Het gaat ook om de praktijk, wat vanuit de sector heel nadrukkelijk wordt aangedragen, namelijk dat de innovatie wordt geremd. Door de intrede van het octrooirecht in de veredelingssector kan er niet meer worden doorontwikkeld zonder licentie, vaak tegen hoge royalty's en langdurige onderhandelingen. Als de minister dan zegt dat dialoog belangrijk is, is mijn reactie dat ik erg voor dialoog ben. Maar dialoog veronderstelt gelijkwaardigheid en ik heb het idee dat die verhoudingen wat zoek zijn en dat er dan op een gegeven moment weinig te praten valt. Dan gaat het om de machtigste bedrijven waar het meeste geld zit, die het uiteindelijk voor het zeggen hebben.

Dan kom ik ook op het punt van de keuzevrijheid en transparantie. Dan zou je ook met die principes weinig kunnen.

Mijn vraag over de problemen die specifiek spelen in de biologische sector is onbeantwoord.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Het is mij niet helemaal duidelijk wat de minister nu wil. Ik heb het gevoel, dat ik al kreeg bij het lezen van de brief, dat zij zich verschuilt achter de vraag wat wij kunnen. Ik begrijp dat wij de Europese en de internationale regels op dit moment niet kunnen veranderen, de Nederlandse wel, maar de minister zegt eigenlijk dat wij niet verder kunnen gaan dan een beperkte kwekersvrijstelling. Wil zij een volledige kwekersvrijstelling? Dan vind ik woorden als «balans», «ambitie» en «dialoog» te vaag. Ik wil heel graag weten waar deze minister voor staat, zeker omdat er heel veel te zeggen valt voor die volledige kwekersvrijstelling. Dus graag duidelijkheid. Dan zien wij wel waar wij uitkomen. Die discussie hebben wij vaker gevoerd.

De minister heeft geen antwoord gegeven op de vraag welke criteria nu worden toegepast om octrooien te verlenen. Een vraag waar ik door tijdgebrek niet aan was toegekomen maar die door collega's is gesteld, gaat over de bilaterale handelsovereenkomsten tussen de EU en ontwikkelingslanden en de eis die daarin wordt gesteld dat die ontwikkelingslanden hun intellectueel eigendom aanpassen en die nog verder gaat dan de eis uit het TRIPS-verdrag. Ik zou graag van de minister de toezegging krijgen dat zij in haar Europese inzet daar afstand van neemt en dat zij hierin een verandering wil.

Ik kondig een VAO aan.

De voorzitter: Ik zou eerst maar even de antwoorden afwachten

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Uiteraard nadat wij de antwoorden hebben gehoord.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording in eerste termijn.

Ik had haar gevraagd naar de onderzoeksvrijstelling en naar het verschil tussen de lidstaten. Daarop heb ik geen antwoord gekregen.

Wat is nu precies de meerwaarde die de minister ziet van de beperkte kwekersvrijstelling boven de bestaande onderzoekvrijstelling in de Rijksoctrooiwet?

Raising the bar kan met terugwerkende kracht. Wij zouden heel graag zien dat de minister bereid is om in de casuïstieken van verleende octrooien, waarvan je achteraf zegt dat deze helemaal niet voldoen aan de eisen van een uitvinding – nieuw, effectief, industrieel toepasbaar, niet in strijd met de goede orde en zeden – zelf een regisserende rol te vervullen. Dat kan met de sector.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoord in eerste termijn. Zij zei dat de evaluatie wel voor alle brede sectoren moet gelden, maar dan hebben wij het dus over de evaluatie van het Europese kwekersrecht en de kwekersrechtverordening, die volgens mij nu loopt, maar ook van de bio-octrooirichtlijn die nog in gang moet worden gezet. Hoeveel haast maakt de minister daarmee en is daar draagvlak voor?

Ik heb ook gevraagd hoe het zit met de implementatie van wat er is gevraagd van Europa waar het gaat om octrooieren. Hebben we dan te scherp gelaveerd op het octrooieren van planten en hebben we onszelf daar niet toch een beetje moeilijk gemaakt?

Een korte vraag nog over de onderzoeksvrijstelling. De minister zegt dat er ruimte is in artikel 53. Dat is allemaal prachtig, maar als wij van Wageningen Universiteit in het rondetafelgesprek te horen krijgen dat Nederland daarin ten opzichte van een aantal andere lidstaten te scherp laveert, vraag ik de minister om daar toch nog eens goed naar te kijken.

Minister Verburg: Ik probeer uw vraag te begrijpen. Vraagt u of Nederland niet te stringent is binnen de Europese regelgeving?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Het gaat mij om de onderzoeksvrijstelling.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil nog even opmerken dat zelfs voor de impasse in de bespreking van de internationale handel een kritische beschrijving van het octrooirecht van belang is en dat de negatieve inschatting van het draagvlak vooral aantoont dat er noodzaak is voor een goede afstemming tussen de verschillende departementen op dit gebied, inclusief Ontwikkelingssamenwerking. Ik kan mij voorstellen dat dit in de huidige kabinetssamenstelling in de praktijk lastig kan zijn.

Ik wil de minister graag wijzen op het brede verbond van boeren, kwekers, onderzoekers en milieu- en ontwikkelingsorganisaties die achter de aanpassing van het octrooirecht staan. Op basis van deze brede steun, die ook Europees en internationale verbindingen heeft, zou het mogelijk moeten zijn om draagvlak te creëren voor de aanpassing van de Biotechnologie- en octrooirichtlijn.

De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Dank aan de minister voor de gegeven antwoorden. Ik denk dat de conclusie kan worden getrokken dat er op de hoofdlijnen een redelijke overeenstemming is over de aanpak. Echter, wij zien allemaal dat er op lange termijn, en ook op korte termijn, nog veel dingen zijn die wij wel willen maar die nog niet geregeld zijn. Daarom ben ik blij dat de minister zegt dat zij nog eens even wil nadenken over de rol van de consument. Ik ben er optimistischer over wat je daarin zou kunnen doen, maar dat zullen wij nog nader van de minister vernemen.

Het lijkt mij ook verstandig dat in de evaluatie ook de problematiek wordt meegenomen zoals Wageningen Universiteit schetst, te weten de enorme verschillen tussen Europese landen met betrekking tot de implementatie van de onderzoeksvrijstelling. Wij zouden dat als Kamer ook graag willen zien, omdat ik ook bespeur dat er zoiets is als overeenstemming om samen op stap te gaan om te kijken of meerdere parlementen in Europa te bewegen zijn om te zorgen dat er een veel breder draagvlak komt, dat ook veel meer in de samenlevingen leeft. De heer El Fassed zei het ook al. Dat zou wel eens kunnen helpen in onze acties.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik heb nog drie punten.

Aan de woorden van mevrouw Wiegman over de principiële afweging voeg ik toe dat er voor technische uitvindingen een heel duidelijk voordeel voor de maatschappij is als wij de uitvinder beschermen, omdat de maatschappij daarvan profiteert. Bij planteneigenschappen is dat eigenlijk helemaal niet geval, dus wat is dan eigenlijk de basis van de bescherming van de uitvinding?

Ik blijf toch zitten met de inschatting van het rapport, waarin staat dat de Europese octrooirichtijn en het TRIPS-verdrag in feite geen juridische belemmering vormen. Bij de inschatting van de minister dat dat wel zo is, proef ik een beetje dat dat meer gaat om politieke en economische belemmeringen dan om sec juridische. Ik zou helder willen hebben over wat voor type belemmeringen wij het dan hebben.

Ik snap dat de minister nu niet ingaat op mijn vraag naar een breed onderzoek richting de monopolisering, gezien dit debat. Kan zij toezeggen om daar een keer schriftelijk op terug te komen, zodat wij dat in de toekomst met elkaar kunnen wisselen?

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Ik begrijp de minister niet goed. Zij heeft een uitstekend rapport laten maken, waarin staat dat de optie van volledige kwekersvrijstelling de beste is. Wat schrijft zij letterlijk? Op basis van de resultaten van de studie en de gekozen uitgangspunten ligt een keuze voor de opties 1 of 2, waar die volledige vrijstelling in zit, voor de hand. Optie 3 – de ministersoptie – brengt het risico met zich mee dat belangrijke innovaties voor de maatschappij in te beperkte omvang beschikbaar komen. Bovendien komt innovatie pas beschikbaar na twintig jaar, waardoor verder gebruik beperkt wordt en de concentratie in de sector wordt gestimuleerd. Dat is wat wij niet willen.

Graag krijg ik daarop toch nog een reactie van de minister. Is zij aangezien er sprake is van een tegenstelling bereid om beide opties uit te werken? Zij zegt dan te opteren voor een beperkte kwekersvrijstelling, maar zij werkt dan ook de optie uit voor een volledige kwekersvrijstelling, zodat wij daarover later weer verder door kunnen debatteren.

Ik had een aantal vragen gesteld. Wellicht kan naar aanleiding van het verslag ook nog een en ander schriftelijk worden beantwoord, maar ik wil twee dingen nog benoemen. Ik heb ervoor gepleit om er in EU-verband voor te vechten dat door bilaterale verdragen ontwikkelingslanden niet meer worden gedwongen om een intellectueel eigendomsregime aan te houden dat strenger is dan het TRIPS-verdrag. Daarop krijg ik graag nog een reactie.

Ik val de heer Dijkgraaf bij over een onderzoek naar de monopolisering. Kan de minister niet gewoon voorstellen in EU-verband om te kijken naar machtsconcentraties, stijgende prijzen en de kwalijke rol van patenten?

Tot slot heb ik een quizvraag voor de heer Koopmans. In welk verkiezingsprogramma staat deze zin: «Het kwekersrecht moet het leidende intellectueel eigendomsrecht in de plantenveredeling blijven. In het belang van de ontwikkeling van een duurzame land- en tuinbouw, van de keuzevrijheid van de teler en van de concurrentieverhoudingen in de veredeling moet de volledige breeders’ exemption in het octrooirecht worden opgenomen»?

De voorzitter: Mag de voorzitter ook antwoorden?

De heer Van Gerven (SP): Nee, de voorzitter is onpartijdig.

De heer Koopmans (CDA): Dat staat in het CDA-programma, maar als de heer Van Gerven daaruit de conclusie trekt dat het leidende beginsel exact hetzelfde is als het ook in wetgeving kiezen voor een volledige kwekersvrijstelling, dan vind ik dat te simpel. Het is een leidend beginsel. Daarvoor loop ik geen seconde weg, maar in de wetgeving zullen we met elkaar heel goed moeten bekijken hoe dit zit. Bij alle keuzes die iedereen daarin maakt, ook de heer Van Gerven in zijn antwoord aan mij, zullen wij straks bij het wetsvoorstel nog eens heel goed moeten kijken hoe wij dat uitvoeren. Dus ja, hier sta ik nog steeds achter.

De heer Van Gerven (SP): Het stond in het CDA-programma, maar bent u het dan eens met het voorstel van de SP-fractie om beide opties te laten uitwerken? In het rapport staat immers dat de volledige kwekersvrijstelling mogelijk is en dat de wetgeving zich daar niet tegen verzet. Ik wil al die «ministerij» eigenlijk niet hebben. Ik bespeur dat ook het CDA en diverse andere fracties het liefst die volledige vrijstelling willen. Dan zou ik zeggen: laten wij onderzoeken of wij dat niet ook in wet- en regelgeving kunnen verpakken. Laat de minister beide opties uitwerken, want zij heeft adviezen dat dat niet zou kunnen en dat een beperkte vrijstelling beter is. Wij hebben andere informatie. Het veld wil volledige vrijstelling, dus dit lijkt mij een keurige koers.

De voorzitter: Zullen wij nu afronden? Over de exegese komt u later ongetwijfeld weer te spreken.

De heer Van Gerven (SP): Ja, maar ik krijg graag nog een antwoord van het CDA.

De heer Koopmans (CDA): Mijn antwoord is ja, want deze discussie komt natuurlijk in alle hevigheid bij de behandeling van het wetsvoorstel terug.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De heer Van Gerven zit zo op die volledige vrijstelling. Ik wijs hem erop dat er twee verschillende sporen zijn: onze Nederlandse wetgeving en de Europese wetgeving. Ik vraag mij af of dat in de hele discussie wel goed wordt meegewogen. Als het om Nederlandse wetgeving gaat, zijn wij het als parlement volgens mij helemaal eens, maar als het om Europese wetgeving gaat, maken wij niet alleen als Nederland de dienst uit. Die slag om de arm moeten wij natuurlijk wel houden.

De heer Van Gerven (SP): Dat klopt, maar in het rapport staat dat het kan, dus dat het zich niet verzet tegen Europese of internationale wetgeving. Wij hebben Europa er niet voor nodig. Zo staat het in het rapport. Ik begrijp dat daarover verschil van inzicht bestaat en dat daar discussie over is. Dus mijn voorstel is: laat de minister in het wetsvoorstel beide opties uitwerken.

De voorzitter: Wij horen nu de reactie van de minister.

Minister Verburg: Voorzitter. Dank voor de inbreng in tweede termijn van de zijde van de Kamer.

Mevrouw Snijder heeft heel verstandige woorden gesproken omdat wij inderdaad een gedeeltelijke vrijstelling nationaal kunnen regelen, maar een gehele vrijstelling internationaal gerealiseerd moet worden. Een rapport kan best aangeven dat dat mogelijk is. Natuurlijk, alles is mogelijk, maar soms staan er wetten – ook Europese wetten – in de weg en praktische bezwaren. Dus ik denk dat wij het een moeten doen en het ander niet laten.

Onze ambitie stopt niet bij het nationale, maar dit is iets wat binnen bereik ligt. Ik hoor ook eigenlijk steun om zo snel mogelijk het wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen en tegelijkertijd zijn wij in Europa aan de gang, want daar heb je wel draagvlak nodig en daar moet aan gewerkt worden. Daarom is het idee van de heer Koopmans ook zo voortreffelijk om Europees steun te verwerven. Het is dus een kwestie van en, en, en. Je zult het een moeten doen en het ander niet moeten laten.

Natuurlijk kan niet alles in dialoog, dat hoort u mij ook niet bepleiten. Laat ik het dan vandaag maar een tandje sterker zeggen. Ik vind dat als er oplossingen moeten worden gezocht ook de sectoren – de octrooisector maar ook de kwekerssector – moeten zeggen dat zij de dialoog wel aangaan. Die is tot nu toe geweigerd, misschien vanuit de gedachte: als wij bij het parlement voor elkaar krijgen dat het ons steunt, dan hoeven we dat helemaal niet te doen, dan zitten we in een mooie stoel. Ik denk dat het belangrijk is dat die sectoren kunnen helpen. Daar kunnen ook praktijkgerichte en toekomstgerichte oplossingen vandaan komen. Als wij het allemaal moeten doen langs de zijde van de overheid, hebben we niet alleen nog heel lang werk, maar zorgen we ook voor heel veel administratieve lasten en regelgeving. Ik kan me niet voorstellen dat iedereen daar even enthousiast over is, ook niet in de sectoren. En misschien missen we dan ook wel optimale oplossingen, doordat we onvoldoende gebruik kunnen maken van de materiedeskundigheid, het denkvermogen en de oplossingsgerichtheid binnen de sector zelf. Ergo, het is het een doen en het ander niet laten.

Als het dan gaat om de macht, zeg ik tegen mevrouw Wiegman en tegen anderen die daarover hebben gesproken dat ik over de monopolisering niet uitgebreid nieuwe dingen op papier ga zetten. Belangrijk is dat het niet of/of wordt, want het een slaat het ander dood. Wanneer wij zeggen: alles voor de kwekersrechten, betekent dat dat andere bedrijven zullen zeggen: ja, maar dan stoppen wij met investeringen doen en dan zal al het onderzoek door universiteiten moeten worden gedaan. Dan gaat het tempo in ieder geval omlaag, want dan kost het meer geld. Dus je moet eigenlijk zien dat je het beste van twee werelden met elkaar in verband brengt. Daar hebben wij waarachtig nog het een en ander aan te doen. Dus niet alleen kwekersrecht of alleen octrooiering, je zult het allebei moeten doen in een zorgvuldige en nieuwe balans. Dat is wel nodig, zoals ook blijkt uit het rapport. Dat is ook onze inzet, Europees en internationaal. Er is vernieuwing nodig, maar wel van allebei.

De heer Dijkgraaf (SGP): Mijn vraag ging niet over de balans tussen de verschillende rechten hier, maar over de brede achterliggende ontwikkelingen die, ook al regelen wij dit goed, er nog voor zorgen dat de monopolisering doorgaat. Dat is eigenlijk een andere discussie, maar wel een die ik nog heel graag met de minister zou voeren.

Minister Verburg: Dat kunt u altijd op de agenda zetten. Dat is aan de Kamer zelf.

De heer Van Gerven (SP): Het verzoek van ons beiden was om in Europees verband een onderzoek te laten doen naar die monopolisering, omdat wij die tendens zien. Wij willen gewoon weten hoe de machtsconcentratie, de prijzen, de patenten zich ontwikkelen. Of dat in Europees verband kan, lijkt mij toch niet al te veel gevraagd.

Minister Verburg: Als ik nu eens het volgende toezeg. De bio-octrooirichtlijn kent jaarlijks een verslag. De evaluatie van de communautaire kwekersrechtverordening vindt dit jaar plaats. Nu kennen wij in de CPB-rapporten, bijvoorbeeld de MEV, ook speciale aandachtsvelden. Ik stel u voor om aan de Europese Commissie te vragen om in een volgend verslag mee te nemen om extra aandacht te besteden aan het element monopolisering. Dan is het een integraal onderdeel van zo'n rapport en wordt er extra aandacht aan besteed. Ik weet van mezelf met hoeveel belangstelling ik altijd die aparte hoofdstukken lees, ook van de MEV en de koninginne-MEV.

De heer Koopmans (CDA): Dat klinkt natuurlijk prima, maar ik wil dan van de minister weten hoe zich dat verhoudt tussen wat zij zelf in haar brief schrijft, namelijk dat de COGEM hetzelfde gaat doen, namelijk onderzoek doen naar monopolisering.

Minister Verburg: U weet dat de COGEM ook heel veel doet voor Europa. Het beslag en het bereik van de COGEM is natuurlijk niet wereldwijd, dat kan ook niet, maar het materiaal dat de COGEM vergaart, kan ook ter beschikking worden gesteld aan de Europese Commissie voor dit bredere verhaal. Want het gaat de heren Dijkgraaf en Van Gerven niet alleen om monopolisering binnen de Nederlandse grenzen, ik neem aan dat zij dat veel breder bedoelen.

Over de afstemming met Ontwikkelingssamenwerking hebben mevrouw Ouwehand en de heer El Fassed een vraag gesteld. Die afstemming is uitstekend, daaraan hoeft u niet te twijfelen, maar ik zie het punt wel. Er zijn organisaties voldoende die een gedeeld standpunt hebben, dus dat kun je zo meenemen, dan heb je een keten te pakken. Maar er zijn nog meer ketens. Inderdaad zijn er ketens van andere maatschappelijke organisaties en van bedrijven. Die hebben een andere opvatting en zij komen dan altijd een beetje bij elkaar. Ik zie het punt, maar het is minder eenvoudig in de praktijk. Ik zie aan de glimlach van mevrouw Ouwehand dat zij dat zelf eigenlijk ook wel weet. De samenwerking met Ontwikkelingssamenwerking, ook kabinetsbreed, is uitstekend.

Ik kom bij de suggestie van de heer Van Gerven dat de Europese Unie aan ontwikkelingssamenwerking eisen zou stellen die verder gaan dan het TRIPS-verdrag. Dat

lijkt mij echt sterk. Ik kan me dat nauwelijks voorstellen, maar ik zal dat nagaan bij de Europese Commissie. Ik ga ervan uit dat de Europese Commissie zich daaraan gewoon houdt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voor de volledigheid wijs ik erop dat dit een opmerking is in het rapport Veredelde zaken, dus wij zuigen dit niet uit onze duim.

Minister Verburg: Ik heb al aangegeven dat ik het me niet goed kan voorstellen en dat ik dit zal navragen bij de Europese Commissie. U weet dat als ik iets navraag bij de Europese Commissie ik het de Kamer ook altijd weer laat weten.

Mevrouw Jacobi vroeg naar de onderzoeksinstellingen, artikel 53 en de toepassing bij andere lidstaten. Ik heb eerder al toegezegd dat ik een brief zal sturen. Daarin zal ik dit punt meenemen, want ik geloof dat hierin iets meer scherpte moet komen. Ik kom hierop terug in een nieuwe verzamelbrief van de punten die ik u nu nog toezeg.

Een toezegging over terugwerkende kracht voor Raising the bar kan ik nu moeilijk doen, omdat ik in eerste termijn een heel verhaal heb gehouden over bedrijven. Wanneer het gaat om terugwerkende kracht heb je bedrijven nodig die dat aan de orde stellen. Dat kunnen wij niet zomaar vanuit Den Haag doen. Dan moeten er dus bedrijven zijn die zeggen dat dit achterhaald is of dat het vernietigd moet worden. Dat moet dus in het maatschappelijke krachtenveld ook plaatsvinden.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik had een vraag gesteld over de meerwaarde van de beperkte kwekersrechten ten opzichte van de onderzoeksvrijstelling. Daarop heb ik nog geen antwoord gekregen. Mevrouw Snijder heeft daar ook naar gevraagd.

Minister Verburg: Ik zal dat meenemen in de brief. Dan gaat het om artikel 53.

De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd.

  • De minister zal de Kamer een verzamelbrief sturen waarin zij op een aantal specifieke vragen ingaat;

  • de minister blijft nadenken over de vraag van de heer Koopmans hoe de consument bij een en ander kan worden betrokken en zal de Kamer daarover rapporteren;

  • de minister zal bij de Europese Commissie informeren of de bilaterale verdragen verder gaan dan het TRIPS-verdrag en zal de Kamer hierover in de verzamelbrief berichten;

  • de minister zal in de verzamelbrief ook terugkomen op de monopolisering.

Minister Verburg: Ik zal een brief schrijven over de rol van de consumenten, de onderzoeksinstellingen en de vraag of de Europese Commissie in bilaterale onderhandelingen en verdragen verder gaat dan het TRIPS-verdrag. Er komt dus een verzamelbrief met drie punten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Er is een vraag blijven liggen die de minister wat mij betreft ook schriftelijk mag beantwoorden, namelijk op basis van welke criteria de octrooien nu worden toegekend. Ik heb een voorbeeld genoemd in mijn eerste termijn. Ik stel voor dat de minister de Kamer daarover een briefje stuurt.

Minister Verburg: Er is natuurlijk wetgeving over, waaraan dit wordt getoetst. Daarnaar kan ik verwijzen in mijn brief.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Wordt de bespreking hiervan meegenomen in het wetsvoorstel dat de minister aan het voorbereiden is?

Minister Verburg: Als je die beperkte kwekersvrijstelling wilt regelen, heeft dat natuurlijk consequenties, want dat zal moeten worden omgezet in beleid dat praktisch uitvoerbaar is. Daarbij komt aan de orde of dit in de praktijk ook procedurele wijzigingen en procedureel anders handelen vergt.

De heer Van Gerven (SP): Ik had de minister het voorstel gedaan om beide opties uit te werken. Ik herhaal dat verzoek. Dan kunnen wij een VAO voorkomen. Ik proef daarvoor een meerderheid in de Kamer. Anders moeten wij dit via een VAO doen. Dat lijkt mij echt overbodig. Ik krijg dus graag een toezegging van de minister en anders vraag ik een VAO aan.

Minister Verburg: Het spijt mij, maar dit kan ik de heer Van Gerven niet toezeggen, omdat ik een- en andermaal heb gezegd dat die beperkte kwekersvrijstelling iets is wat wij nationaal kunnen doen. De volledige vrijstelling is op Europees niveau vastgelegd. Dat zullen wij daar dus ook moeten beoordelen in het kader van de evaluatie waarover wij hebben gesproken.

De heer Van Gerven (SP): In het rapport wordt bestreden wat de minister stelt. Dan verzoek ik de voorzitter om namens de commissie een VAO aan te vragen.

De voorzitter: Dat is heldere taal. Dan weet eenieder wat er in dat VAO aan de orde komt.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Atsma (CDA), fungerend voorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Albayrak (PvdA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Samsom (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Van Gerven (SP), Jacobi (PvdA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Elias (VVD), Van Tongeren (GroenLinks), Gerbrands (PVV), Dikkers (PvdA), Van Vliet (PVV), Dijkgraaf (SGP), Van Veldhoven-van der Meer (D66), El Fassed (GroenLinks) en Verhoeven (D66).

Plv. leden: Koppejan (CDA), Harbers (VVD), Van Dam (PvdA), Uitslag (CDA), Smilde (CDA), Eijsink (PvdA), Lodders (VVD), Bashir (SP), Karabulut (SP), Van Dekken (PvdA), Van Dijck (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Gent (GroenLinks), Van Bemmel (PVV), Monasch (PvdA), De Mos (PVV), Van der Staaij (SGP) en Braakhuis (GroenLinks).

Naar boven