nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 januari 2002
Op 21 januari 2002 werden in het nota-overleg biotechnologie/genetica
enige vragen gesteld op het terrein van het acceptatiebeleid van verzekeraars.
Allereerst werd gevraagd naar het bedrag van de huidige vragengrens bedoeld
in de artikelen 5 en 6 van de Wet op de medische keuringen (WMK), bij het
aangaan van een levensverzekering (al of niet met het oog op een hypotheek).
Deze grens is eind 2000 aan de hand van de consumentenprijsindex aangepast;
dit conform artikel 5, tweede lid, WMK. Deze vragengrens ligt nu op f 321 300
(Stcrt 2000, 252) of € 145 799, 58. Het Verbond van Verzekeraars
adviseert zijn leden echter als grens € 150 000 aan te houden;
dus een afronding in het voordeel van de consument.
Ook werd gevraagd of een verzekeraar bij iemand met (bijvoorbeeld) allergie
ook naar ziekten in de familie mag vragen. Verder werd gevraagd wat bij het
aangaan van een verzekering onder behandelbaar (een begrip uit de Wmk) wordt
verstaan. Hierbij werd ook de casus van de hypercholesterolemie genoemd. Voorts
werd gevraagd of de consument voldoende weet wat wel en wat niet door de verzekeraar
gevraagd mag worden en of het de consument duidelijk is wat hij bij het sluiten
van de verzekering mag verzwijgen zonder later problemen te krijgen. Hierbij
werd ook de «vangnetvraag» in de gezondheidsvragenlijst (het door
de aspirant-verzekeringsnemer in te vullen formulier) ter sprake gebracht.
Gevraagd werd om een kabinetsnota over eventueel misbruik door verzekeringsmaatschappijen
van voorspellende geneeskunde, met het risico van maatschappelijke uitsluiting.
Een open vraag naar ziekte in de familie met als aanleiding welke aandoening
of ziekte dan ook kan een verkapt vragen naar een erfelijke ziekte en erfelijkheidsgegevens
zijn die onder een WMK-verbod vallen. Er moeten op dit punt richtlijnen
komen voor wat wel en wat niet toelaatbaar is. Voor verzekeraars geldt dat
alleen specifieke, toegespitste en voor de aspirant-verzekerde (her)kenbare
vragen over ziekten in de familie toelaatbaar zijn en wel dusdanig dat op
grond van de WMK verboden vragen niet indirect toch worden gesteld. Hier ligt
een evidente rol voor het Breed Platform Verzekeren en Werk om klachten te
inventariseren en analyseren en ook om met verzekeraars tot richtlijnen te
komen.
Ik vind het voorts van groot belang dat de voorlichting aan de consument
geïntensiveerd wordt. Deze voorlichting dient liefst door de betrokken
partijen (Breed Platform, Verbond van Verzekeraars, keuringsartsen) gezamenlijk
gegeven te worden. Informatiemateriaal kan worden opgesteld aan de hand van
onder andere klachten die bij het Breed Platform binnenkomen. Ik zal dit stimuleren.
Ik wijs in dit verband op het advies «Familiaire hypercholesterolemie
en de Wet op de medische keuringen», dat de Gezondheidsraad mij op 13
december 2001 uitbracht. Dit advies bevat naast specifieke standpunten over
de ziekte familiaire hypercholesterolemie ook algemene overwegingen over verzekeringsbeleid.
De Raad acht het gewenst dat nadere regels worden gesteld over de toelaatbaarheid
van vragen naar de erfelijke achtergronden van aspirant-verzekeringsnemers.
De Raad acht het van belang dat verzekeraars bij hun premie- en acceptatiebeleid,
waar het de behandelbaarheid van ziekten betreft, uitgaan van aanvaarde medisch-wetenschappelijke
kennis. Ik onderschrijf deze wens van de Raad.
In de geest van de WMK heeft het mijn voorkeur dat zulke regels totstandkomen
in het zelfreguleringsoverleg verzekeringskeuringen dat partijen nu voeren.
Ik heb het advies aan deze partijen toegestuurd en hen laten weten erop te
rekenen dat zij in het zelfreguleringsoverleg regels over de toelaatbaarheid
van vragen naar de erfelijke achtergronden van aspirant-verzekeringsnemers
zullen kunnen ontwikkelen. De drie primaire partijen in het zelfreguleringsoverleg
zijn het Verbond van Verzekeraars, het Breed Platform Verzekerden en Werk
en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.
Op 18 december 2001 deelden Staatssecretaris Hoogervorst en ik u in het kabinetsstandpunt
op de WMK, 28 172, nr. 1, mede dat partijen in het zelfreguleringsoverleg
verzekeringskeuringen constructief werken aan afspraken in de zin van de artikelen
9 en 13 WMK. Zij denken tot 1 juli 2002 nodig te hebben om tot gezamenlijke
resultaten te komen inzake een protocol verzekeringskeuringen, een model-gezondheidsvragenlijst,
het moratorium erfelijkheidsonderzoek en een klachtenregeling verzekeringskeuringen.
Wij vinden het van groot belang dat heldere en werkbare afspraken worden gemaakt
die de instemming hebben van alle betrokkenen. Mocht de zelfregulering op
1 juli 2002 niet tot tastbare resultaten hebben geleid, dan zal het kabinet
overgaan tot nadere regeling van de verzekeringskeuringen bij amvb. Ik acht
het dan ook, zeker tot die datum, niet gewenst om over deze materie een kabinetsnota
te produceren.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers