27 422
Financiering van politieke partijen

27 425
Draagvlak politieke partijen

nr. 5
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 januari 2001

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 7 december 2000 overleg gevoerd met minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de minister d.d. 25 september 2000 inzake financiering van politieke partijen (27 422, nr. 1);

– de brief van de minister d.d. 25 september 2000 inzake draagvlak politieke partijen (27 425, nr. 1);

– de brief van de minister d.d. 31 oktober 2000 inzake rol en positie politieke partijen in het kader van het rapport van de staatscommissie «Dualisme en lokale democratie» (00-945).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Rehwinkel (PvdA) wijst erop dat, ondanks dat de Wet subsidiëring politieke partijen pas anderhalf jaar in werking is, er alle aanleiding is voor een evaluatie van deze wet. Door de teruglopende ledenaantallen zijn partijen in een penibele positie terechtgekomen. Daarbij komt dat vanwege de door de VVD geopperde plannen voor sponsoring artikel 18 inzake de openbaarmaking van giften nader bezien moet worden. De PvdA is en blijft voorstander van een doorzichtige financieringsstructuur en tegenstander van vergaande sponsoring van politieke partijen met name door het bedrijfsleven.

Doel van de Wet subsidiëring politieke partijen is het leveren van een bijdrage aan de intermediaire positie van deze partijen in het democratisch bestel. Met de inwerkingtreding van deze wet is de subsidie met ongeveer 20% verhoogd. Hoe staat het overigens met de informatieverstrekking inzake de financiële positie van partijen en daaraan gelieerde rechtspersonen? Waarom kost het zoveel moeite om de desbetreffende informatie boven tafel te krijgen?

De regering heeft niet het voornemen het subsidiebedrag voor partijen te verhogen. De intermediaire positie van partijen loopt echter dermate gevaar dat sponsoring bijna noodzakelijk wordt. De regering wil bij de evaluatie van de wet in 2001 de hoogte en de verdeling van de subsidie nader bezien. Er is echter alle aanleiding om eerder conclusies terzake te trekken. Met het oog op een grotere betrokkenheid van de kiezers pleit de PvdA al sinds 1998 voor een verdeling op basis van het aantal stemmen.

De brede doeluitkering kan voor een limitatief aantal zaken aangewend worden. Vallen onder de informatievoorziening aan leden ook investeringen op het terrein van ICT? Als dit niet mogelijk is, moet de wet ook op dit punt aangepast worden. Wellicht kan nagegaan worden of de subsidie toch niet gebruikt mag worden voor verkiezingsprogramma's en ledenwerving. De overheid moet partijen stimuleren om leden te werven. Als de subsidie ingezet mag worden voor verkiezingscampagnes, kan sponsoring misschien voorkomen worden. Wil de minister de mogelijkheid van een uitgavenkader voor verkiezingscampagnes onderzoeken? Uitgangspunt is het voorkomen van de «veramerikanisering» van de politiek. Leidt de daling van het ledenaantal overigens in alle gevallen tot vermindering van de totale inkomsten aan contributie?

Het kasstelsel stelt organisaties en accountants voor veel praktische problemen. In reactie op vragen van de Kamer stelt de regering dat er in elk geval voor het jaar 2000 geen reden is om af wijken van dit stelsel. Is de minister bereid in het kader van de evaluatie deze kwestie nogmaals te bezien?

De wet heeft geen betrekking op sponsoring. De PvdA is verheugd dat ook de minister meent dat een wettelijke regeling nodig is voor bijdragen waarvoor een tegenprestatie wordt geleverd. Volgens de minister liggen er geen Amerikaanse toestanden in het verschiet, maar moeten de ontwikkelingen op het terrein van de sponsoring met zorg gevolgd worden. Op welke wijze zal dit gebeuren?

De minister is zeer zorgelijk over de gevaren van sponsoring, maar een verbod wordt te vergaand geacht. Waarom staat hij sponsoring eigenlijk toe? Zijn er criteria op grond waarvan wel tot een verbod overgegaan kan worden?

De heer Rehwinkel is het ermee eens dat de verplichting tot openbaarmaking in het vervolg ook zal gelden voor giften van natuurlijke personen, maar hij vraagt zich af of er voor legaten geen uitzondering gemaakt kan worden. In dat geval kan er geen invloed meer worden uitgeoefend. Het is goed dat de gegevens inzake inkomsten van politieke partijen in de Staatscourant worden gepubliceerd. Wordt tussentijdse publicatie overwogen, bijvoorbeeld voor en tijdens verkiezingscampagnes?

Kan de minister aangeven waarom hij een wettelijke regeling inzake giften aan met politieke partijen verbonden instellingen niet denkbaar acht? Er dient voorkomen te worden dat binnen enkele jaren weer tot aanpassing van de wet besloten moet worden. Wanneer kan de Kamer een voorstel tot wetswijziging tegemoet zien?

Wordt overwogen om een maximum aan sponsoring te verbinden? Zelfs in Amerika zijn er grenzen op dit terrein gesteld. Het argument dat met een verbod op sponsoring de vrijheid van vereniging en vergadering wordt aangetast, gaat niet op, want er worden al beperkingen opgelegd, zoals de verplichting om de giften van meer dan f 10 000 openbaar te maken.

De heer Luchtenveld (VVD) acht het afnemen van de ledenaantallen van politieke partijen een zorgelijke ontwikkeling. Partijen hebben op dit punt een gezamenlijk belang. Er is behoefte aan meer inzicht in de vraag waarom minder burgers naar de stembus gaan en waarom zij in mindere mate lid worden van een politieke partij. Men wordt nog wel massaal lid van maatschappelijke organisaties, maar een vereniging die een politieke visie uitdraagt, heeft maar enkele tienduizenden leden. Is de minister bereid een breed onderzoek hiernaar te entameren?

De VVD-fractie is geen voorstander van een structurele verhoging van de subsidiebedragen aan politieke partijen. De wet is pas op 1 juli 1999 in werking getreden en de evaluatie is nog niet afgerond. Bovendien is het de vraag of een verhoging van de subsidie – hiervoor is in feite belastingverhoging nodig – de juiste reactie is op het afnemend ledenaantal. Moet het subsidiebedrag verdubbeld worden als over vijf jaar onverhoopt blijkt dat het ledenaantal weer gehalveerd is? Dit lijkt zeker niet de juiste weg, want uiteindelijk blijven er dan voornamelijk door de overheid gefinancierde partijen over.

Een goede, professionele verkiezingscampagne is duur. Er moet veel geïnvesteerd worden om de burger te bereiken. Sponsoring voor relatief geringe bedragen en met een goede spreiding kan in zo'n geval een oplossing zijn. Uiteraard moeten hiervoor heldere regels gelden. Er mag uiteraard geen sprake zijn van invloed op het beleid, maar tegen bijvoorbeeld naamsvermelding is geen bezwaar. Giften en sponsorbedragen moeten zoveel mogelijk openbaar gemaakt worden. Een te grote afhankelijkheid van de overheid is ook een risico.

De nota is onduidelijk over individuele kandidaten. Dit aspect wordt steeds belangrijker gelet op de toenemende mogelijkheden van referenda en verkiezing met voorkeurstemmen, zeker bij gemeenteraadsverkiezingen. Mogen de beide kandidaten in een burgemeestersreferendum extern fondsen werven? Mogen zij zich in hun campagnes door bedrijven laten sponsoren? Mogen instellingen die door de overheid gesubsidieerd worden kandidaten sponsoren? Mogen instellingen die een relatie hebben met het onderwerp van het referendum hiervoor als sponsor optreden? Mogen kandidaten voor gemeenteraadsverkiezingen fondsen werven?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) is het volstrekt eens met de minister over het belang van politieke partijen voor het stelsel van representatieve democratie. Politieke partijen zijn nodig voor de selectie van kandidaten, voor de overdracht van kennis en voor de inzichtelijkheid van politieke besluitvormingsprocessen. De band tussen partijen en de burgers moet versterkt worden ter verbreding van de politieke participatie. De politieke partij is het vehikel van de democratie. Het is echter de vraag of organisaties zoals het Forum voor democratische ontwikkeling ook gesubsidieerd moeten worden. Het doel lijkt sympathiek, maar dit is feite een taak van de politieke partijen.

Om hun belangrijke taak te kunnen vervullen, hebben partijen geld nodig. Het is teleurstellend dat de minister de hand op de knip houdt. Het CDA is van mening dat de politieke partijen meer geld moeten krijgen, waarbij de mate van verhoging nog onderwerp van discussie is. De verdeelsleutel moet een mengvorm zijn van het aantal zetels in de Tweede Kamer en het aantal leden.

Met de noodzakelijke investeringen in ICT zijn gigantische bedragen gemoeid. De overheid moet partijen steunen om op deze wijze contact met de burgers te leggen. Daarnaast moeten projecten van partijen om burgers actief bij het maatschappelijk debat te betrekken, gesteund worden. Er komt steeds meer op politieke partijen af, ook in het kader van het rapport-Elzinga, waardoor meer middelen nodig zijn. Overigens werd bij de inwerkingtreding van de wet al gevreesd dat het budget te krap zou zijn.

Over de sponsoring wordt te weinig duidelijkheid geboden. Als dit wordt toegestaan, is er een helder kader nodig. De sponsoring van individuen blijft helaas onderbelicht. Een bedrijf zal eerder geneigd zijn, tot sponsoring over te gaan als zijn belangen overeenkomen met de richting van de desbetreffende partij. Dit kan leiden tot een schijn van belangenverstrengeling en dat is absoluut ongewenst. Wat denkt de minister van de suggestie van CDA-voorzitter Van Rij inzake het instellen van een onafhankelijk toezichthoudend orgaan inzake giften aan en sponsoring van politieke partijen? Partijen zouden de jaarverslagen hieraan moeten overleggen, vergezeld van een overzicht van alle giften en sponsorbedragen boven de f.5 000. In België heeft men bijvoorbeeld een controlecommissie die naast het toezicht op de wetgeving inzake verkiezingsuitgaven dient als een administratieve rechtbank in eerste aanleg met betrekking tot de bezwaren tegen de verkiezing van een lijstaanvoerder of een kandidaat van de provincieraad. Als iemand zich niet aan de spelregels heeft gehouden, mag men zijn mandaat niet accepteren. In Duitsland staan geldboetes op het overtreden van regels.

Volledige openbaarmaking van giften van natuurlijke personen lijkt niet goed omdat hierdoor de animo om geld te geven, zal afnemen. In dit opzicht kan het voorgestelde toezichthoudend orgaan ook een oplossing zijn omdat hierdoor de privacy wordt gewaarborgd, terwijl er toch voldoende controle wordt uitgeoefend. Sponsoring door bedrijven moet in alle gevallen openbaar gemaakt worden. Het is gewenst om een maximum in te stellen voor sponsorbedragen.

De CDA-fractie is geen voorstander van een wettelijk verbod op sponsoring, maar er is wel heldere regelgeving op dit punt nodig. Er moet een goed evenwicht zijn tussen de verschillende inkomstenbronnen. Partijen mogen nooit afhankelijk worden van één of meer sponsors.

Externe doorlichting van alle activiteiten en bestedingen van politieke partijen tast de autonomie van partijen sterk aan. Elke partij heeft eigen inhoudelijke en financiële prioriteiten. Wel moet er duidelijk worden aangeven waaraan de overheidssubsidie besteed is.

Politieke partijen houden een belangrijke taak in de Nederlandse samenleving. Daarop is gelet, is regelgeving ten aanzien van financieringsmethoden van belang. De evaluatie in 2001 moet aanleiding zijn voor wijziging van de subsidieregeling. Er dient constructief met de partijen overlegd te worden om tot overeenstemming te komen. Op korte termijn is verhoging van het budget noodzakelijk. Mevrouw Van der Hoeven ziet graag een verdubbeling tot 20 mln., maar als compromis is in het kader van de najaarsnota een verhoging met een bedrag tussen 15 mln. en 20 mln. mogelijk.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) wijst erop dat rond 1980 nog 10% van het electoraat gebonden was aan een politieke partij, terwijl dat percentage nu 2,5 is. Dit betekent niet dat de partijen op sterven na dood zijn, maar wel dat het steeds moeilijker wordt kiezers aan een politieke partij te binden. De mondige, geïndividualiseerde kiezer bepaalt steeds meer ad hoc zijn politieke voorkeur aan de hand recente ontwikkelingen. Voor partijen wordt het daardoor moeilijker het hoofd boven water te houden in de vijver van verwachtingen die de democratie heeft aangelegd. Partijen trachten de interesse van burgers voor politieke vragen te wekken en dragen kandidaten aan voor politieke functies. Zij zorgen voor de instandhouding, onderbouwing en vernieuwing van politieke ideeën en theorieën. Partijen zijn niet in de Grondwet verankerd, maar spelen wel een doorslaggevende rol in het functioneren van de democratie. De staat heeft daar belang bij.

Kiezers wisselen tegenwoordig nogal eens van partij. Het politieke spectrum verschiet regelmatig van kleur. Dit leidt voor veel partijen tot financiële problemen, omdat er nog steeds wordt verwacht dat zij politieke vertegenwoordigers rekruteren, opleiden en mobiliseren, dat zij jongeren voor politiek interesseren en dat zij allochtonen bij de politiek betrekken. In deze voor het publieke belang waardevolle activiteiten is de rechtsgrond voor subsidiëring van politieke partijen door de overheid gelegen.

Het kabinet heeft een goede notitie geschreven. Enerzijds is er aandacht voor teruglopende ledenaantallen en dalende inkomsten. Anderzijds wordt de nadruk gelegd op de voorwaardenscheppende taak van het rijk. Terecht wordt gewezen op een te grote financiële afhankelijkheid van partijen van de overheid. Er is echter geen aandacht voor het gevaar van een toenemende afhankelijkheid van de commercie. Partijen kunnen dan beter afhankelijk zijn van de overheid. D66 bepleit dan ook substantiële verruiming – het liefst een verdubbeling – van de overheidssubsidie aan de in het parlement vertegenwoordigde politieke partijen. Er is de laatste jaren het nodige veranderd. De Raad voor het openbaar bestuur constateert dat partijen steeds meer moeten investeren in het communiceren met leden. Het kost ongelooflijk veel geld om op ICT-gebied bij de tijd te blijven.

De in de wet gekozen structuur biedt een goed vertrekpunt. Het is echter wel gewenst dat er soepeler wordt omgegaan met de in artikel 5 opgesomde subsidiabele doelen, met name ten aanzien van ledenwerving en ICT. De bureaucratie kan worden teruggebracht door te volstaan met het indienen van plannen vooraf, waarna achteraf afgerekend wordt. In dit geval moet dan ook de eventueel te veel ontvangen subsidie worden terugbetaald. Het kasstelsel leidt ook tot problemen.

Bij een substantiële overheidssubsidie kan terughoudendheid worden betracht ten aanzien van sponsoring. Dit kan niet verboden worden, maar moet zo beperkt mogelijk worden toegepast. Hiervoor moeten duidelijke regels gelden. Voorwaarden zijn: een wettelijk maximum, openbaarheid, transparantie, naamsvermelding en publicatie in de Staatscourant. Overigens kan sponsoring door natuurlijke personen een versterking tussen kiezer en partij betekenen. Hoe staat de minister daar tegenover? De aan partijen gelieerde instellingen moeten ten aanzien van giften en sponsoring op dezelfde manier worden behandeld als de politieke partijen.

De heer Vendrik (GroenLinks) merkt op dat zijn partij zich mag verheugen in een toenemend aantal leden. De over het algemeen teruglopende ledenaantallen is echter niet de enige reden om voor overheidssteun te pleiten. Door de krapte op de arbeidsmarkt hebben mensen minder tijd om zich op vrijwillige basis met een partij te bemoeien. Willen partijen de ICT-boot niet missen, dan moeten zij hierin zeer veel investeren. Partijen zouden hun vertegenwoordigers meer faciliteiten moeten kunnen bieden. Door geldgebrek is er op dit terrein sprake van een behoorlijke mate van amateurisme, terwijl elders in de samenleving de begeleiding geprofessionaliseerd is, bijvoorbeeld op het terrein van kennisontwikkeling en scholing. Zelfs een partij met een stijgend ledenaantal kan dit financiële gat niet dichten.

De fractie van GroenLinks is dan ook voorstander van verdubbeling van de overheidsbijdrage, waarmee de overheid overigens nog steeds een minderheidsaandeel heeft in de jaarlijkse exploitatie, namelijk ongeveer 20%. Er moet inderdaad voor gewaakt worden dat partijen alleen maar afhankelijk zijn van de overheid. Is de minister voornemens om in het kader van de voorjaarsnota voorstellen aan de Kamer voor te leggen? Deze kunnen dan hand in hand gaan met de daarvoor benodigde wetswijziging.

Ook lokale partijen die in gemeenteraden zijn vertegenwoordigd, moeten voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Het belang van het bevorderen van de democratie geldt uiteraard ook voor deze partijen en, gezien de ontwikkelingen van de laatste tijd, in toenemende mate. In hoeverre bieden de huidige voorstellen daarvoor ruimte? Is het de bedoeling van de minister dat ook deze partijen worden bereikt?

Het onderscheid tussen giften en sponsoring enerzijds en subsidiëring door de overheid anderzijds is minder groot dan op het eerste gezicht lijkt, omdat deze bijdragen fiscaal worden gefacilieerd. De vraag is niet of de overheid moet bijdragen aan partijen, maar wel op welke wijze. Van elke gulden die wordt gesponsord, betaalt de overheid 35 cent zonder dat zij daaraan enige voorwaarde kan verbinden. Het is logischer om de aandacht te verleggen naar directe financiering door de overheid.

Sponsoring zou verboden moeten worden, maar de minister is daar nog niet aan toe. Kunnen de juridische problemen omzeild worden door sponsoring op te nemen in de voorwaarden voor overheidsfinanciering? Er kunnen eisen worden gesteld aan de totale exploitatie van de organisatie.

De heer Vendrik is voorstander van het openbaar maken van giften. Het is goed dat de drempel daarvoor wordt verlaagd. Ten aanzien van de stichtingen die aan partijen gelieerd zijn, is maximale transparantie geboden. Als een politieke partij de overheid een bescheiden extra bijdrage vraagt, mag daar een zo groot mogelijke openheid tegenover staan, ook bij giften. Die transparantie moet ook gelden voor eventuele sponsoring.

De heer Schutte (RPF/GPV), die mede namens de SGP het woord voert, vindt dat alleen op grond van nieuwe, bijzondere omstandigheden vooruitlopend op de evaluatie een tussentijdse bijstelling kan worden aangebracht. De bekostiging van politieke partijen is primair een zaak van de partijen en van de leden. De gevolgen van dalende ledenaantallen mogen niet via het subsidiestelsel door de overheid worden opgevangen. Dit heeft het risico van een sneeuwbaleffect in zich dat uiteindelijk contraproductief kan uitwerken.

Politieke partijen moeten onafhankelijk zijn, zowel van de overheid als van belangengroepen. De subsidie mag dan ook alleen een aanvulling op de eigen middelen zijn. In dit verband is een zekere normering gewenst, waarin de overwegende eigen verantwoordelijkheid van de partijen tot uitdrukking komt. De huidige criteria voldoen op zichzelf goed. De grondslag van de subsidiëring kan hooguit uitgebreid worden met een aanvulling op grond van het aantal leden. Hier kan een stimulans op de ledenwerving van uitgaan.

Er moet terughoudendheid betracht worden ten aanzien van projectsubsidies, want zij raken al snel het interne beleid van politieke partijen. Er moet worden voorkomen dat verkiezingscampagnes direct door de overheid worden bekostigd, want daarmee wordt een verkeerde weg ingeslagen. Zelfs als hier grenzen aan gesteld worden, is het de vraag of die wel houdbaar zijn.

Het is positief dat er burgers zijn die bovenop de contributie via een gift extra betrokkenheid tonen. Vanwege het gevaar van belangenverstrengeling is openbaarheid noodzakelijk voor het totaalbedrag aan giften dat een partij krijgt en voor individuele giften van rechtspersonen. Giften van natuurlijke personen moeten alleen openbaar gemaakt worden als zij een bepaald bedrag overschrijden.

Ten aanzien van sponsoring is er primair behoefte aan heldere criteria. De regels voor giften mogen uiteraard niet via sponsoring ontdoken worden. Het is goed, voor sponsoring een bovengrens te stellen. Sponsorbedragen kunnen verrekend worden met de rijkssubsidie. Partijen kunnen hierin een keuze maken.

Waarschijnlijk zijn de verschillende categorieën burgers niet met een zekere evenredigheid terug te vinden in vertegenwoordigende organen. De overheid kan daar niet alles aan doen, maar het beeld mag niet opgeroepen worden dat het met de samenstelling van de vertegenwoordigende lichamen wel goed zit omdat het aantal ambtenaren dat daarin zitting heeft wel meevalt.

De regering is erg terughoudend op het punt van partijpolitieke benoemingen van hoge ambtenaren in de algemene bestuursdienst. Ambtenaren zijn dienstbaar aan de overheid. Het maakt in dat geval niet uit tot welke partij bijvoorbeeld een secretaris-generaal behoort.

Het antwoord van de minister

De minister merkt op dat hij sterk tegenstander is van de quasi-politisering van de ambtelijke dienst. Dit verschijnsel moet met alle mogelijke middelen worden bestreden.

De politieke partijen zijn de dragers van het politieke systeem en het is niet gewenst, de kosten ervan te laten dragen door 2% of 3% van de bevolking. De ledenaantallen van partijen zeggen niets over de steun voor het democratisch systeem onder de bevolking, die gelukkig groot is. De overheid heeft zich in het verleden nooit met de politieke partijen bemoeid, omdat dit de zaak van de burgers is. De overheid moet het resultaat van het politieke proces zijn en niet de ondersteuner ervan. Daarbij moet echter bedacht worden dat de laatste twintig jaar politieke partijen op een enorme achterstand zijn gezet ten opzichte van andere krachten in de samenleving. Veel organen en instellingen die zich met maatschappelijke vraagstukken bezighouden, worden wel gesubsidieerd. Het is dan ook noodzakelijk het werk van politieke partijen financieel te steunen.

De kernvraag is in welke mate er subsidie verstrekt moet worden. Het wekt verbazing dat reeds anderhalf jaar na inwerkingtreding van de wet geconstateerd wordt dat de overheidsbijdrage te gering is. Het verzoek om verhoging van subsidie aan politieke partijen moet evenzeer onderbouwd worden als een dergelijk verzoek van andere instellingen. De conclusie dat het bedrag verdubbeld moet worden tot 20 mln. wordt nogal snel getrokken.

Het eerste doel van een politieke partij is niet het hebben van veel leden, maar het opstellen van een programma voor de politieke agenda, om zich daarmee tot de kiezers te wenden. Over het algemeen is in Nederland de belangstelling voor organisaties met een brede doelstelling gering. Er is meer animo voor organisaties die zich op één onderwerp richten. Het ledental kan dan ook geen maatstaf voor de subsidie zijn. Het gaat vooral om de duidelijke bijdrage aan de publieke zaak, dus om het aantal kiezers. Bij de behandeling van de wet is dit punt overigens niet voldoende uit de verf gekomen.

Voor de verhoging van de subsidiëring aan politieke partijen is wetswijziging nodig. Een eventuele motie kan op z'n vroegst bij de Voorjaarsnota 2001 geëffectueerd worden. In de kaderbrief moet dan een structurele regeling voor de volgende jaren worden opgenomen. Subsidiëring met terugwerkende kracht is niet mogelijk.

Door een aantal ontwikkelingen worden Kamer en regering gedwongen na te denken over een aanpassing van de wet Subsidiëring politieke partijen. In dit kader moeten principiële afwegingen worden gemaakt. De overheid, het bestuur, mag zich niet intensief met partijen bemoeien. Een beperkt toezicht is heel goed mogelijk, maar naarmate de voorschriften gedetailleerder worden, wordt de bemoeienis van de ambtelijke bureaucratie snel te groot. De suggestie om een zondanige constructie te bedenken dat anderen dan ambtenaren toezicht op de besteding van gelden door politieke partijen uitoefenen, is zeker interessant. In dit verband is «onafhankelijkheid» een kernbegrip, maar «verantwoordelijkheid» ook. In Duitsland is er een dergelijk bureau dat, zo nodig, met strengheid kan optreden. In Nederland zal dit eerder een taak zijn van een vertegenwoordigend lichaam met de nodige transparantie en openbaarheid dan van een commissie van enkele wijzen. Deze afweging komt pregnanter aan de orde naarmate er meer aan partijen opgelegd wordt.

Bij giften en gaven aan en sponsoring van partijen is er het gevaar van een claim van de schenker. Het is zeer moeilijk om onderscheid te maken tussen giften en sponsoring. Niets let een bedrijf om een gift aan een politieke partij te geven en ook nog een prestatie te leveren. Het is absoluut niet de bedoeling om partijen op dit punt streng te controleren. Voor sponsoring en giften moeten dezelfde regels gelden, namelijk openbaarheid en publicatie. Bij de wetswijziging zal overigens ook een sanctie moeten worden opgenomen voor het geval men nalatig is. In sommige landen legt men partijen meer beperkingen op. Als men dat hier ook wil, zal in de wet vastgelegd moeten worden dat politieke partijen een meer publieke functie krijgen. Er is een diepgaande bezinning nodig op de vraag welke richting de wetgeving terzake op moet gaan. Hoe ver moet de overheid gaan in de bemoeienis met politieke partijen? Er zijn waarden in het geding waaraan in Nederland sterk gehecht wordt.

Het lijkt vooralsnog niet goed mogelijk om sponsoring aan een maximum te binden. In dat geval moet het politieke partijen verboden worden, een contract aan te gaan dat een bepaald bedrag te boven gaat. Er zullen dan ongetwijfeld allerlei creatieve oplossingen worden gevonden om dit verbod te omzeilen. In dat geval is het beter de hoogte van het bedrag vrij te laten en de nadruk te leggen op openbaarheid, zodat partijen afgerekend kunnen worden op hun gedrag.

Er zijn ook bijdragen waar een moeilijk te waarderen tegenprestatie tegenover staat, zoals deelname aan een diner met een hoogwaardigheidsbekleder tegen een niet gering bedrag. De deelnemers hieraan willen meer dan alleen hun genegenheid voor de partij laten blijken. Dergelijke zaken moeten niet gestimuleerd worden, maar kunnen eigenlijk niet verboden worden.

Het is niet de bedoeling de subsidie te verminderen naar de mate partijen erin slagen, meer geld binnen te krijgen. Subsidiëring moet gebaseerd zijn op objectieve criteria, gerelateerd aan de rol van politieke partijen. De Grondwet biedt mogelijkheden om de vrijheid van organisaties te beperken, maar de vrijheid van vereniging wordt niet ten onterechte zeer extensief uitgelegd. Er is een goede, grondige motivering nodig om hiervan af te wijken.

Het huidige systeem is sterk gericht op landelijk vertegenwoordigde politieke partijen. Alleen lokale partijen die bereid zijn zich landelijk te organiseren, kunnen een beetje profiteren van de geldende regeling. Het is van het grootste belang dat bestuurders van lokale partijen aan verdieping en kwaliteitsverbetering van hun werk kunnen doen en hun boodschap kunnen uitdragen. Lokale partijen maken 30% tot 40% uit van de lokale vertegenwoordiging. Het is dan ook de vraag of het wel eerlijk is dat zij geen beroep kunnen doen op overheidssteun. Ook voor deze partijen zijn kadercursussen en dergelijke essentieel. Mensen uit deze partijen moeten verantwoordelijkheid kunnen dragen. De minister is van plan hierover met de VNG te spreken. Het doel is vooral het bieden van ondersteunende activiteiten en niet het verstrekken van geld, want de schaal waarop dat zou gebeuren, maakt de bedragen nauwelijks meer relevant.

De verwachting is dat er zich op lokaal niveau steeds meer individuele kandidaten zullen melden. Kandidaten voor een burgemeesterspost behoeven geen lid te zijn van een partij. Het komt overigens steeds vaker voor dat kandidaten lid zijn van een lokale partij, maar ook van een landelijke. Er zijn geen termen om kandidaten te verbieden zich door de plaatselijke middenstandsvereniging of iets dergelijks te laten steunen. De vraag is of hiervoor in de toekomst regelgeving nodig is. In ieder geval moet voorkomen worden dat publieke macht gekocht kan worden. De minister zal voorstellen terzake aan de Kamer voorleggen. Deze voorstellen maken overigens deel uit van de inhoudelijke aanpassing van de wet. Hiervoor is meer tijd nodig dan voor de eventuele bijstelling van de subsidiebedragen. Kamer en regering zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor een transparant, controleerbaar proces.

Ten aanzien van referenda past ook een terughoudende opstelling van de overheid. Voorkomen moet worden dat belanghebbenden via sponsoring een beslissende invloed kunnen uitoefenen.

In de huidige doelstellingen van de wet wordt met nadruk afstand genomen van de mogelijkheden van partijen om wervend op te treden. Het is wel begrijpelijk dat er nu zoveel aandacht voor ICT wordt gevraagd, maar vorig jaar bij de vaststelling van de wet is juist besloten de doelstellingen te beperken tot interne communicatie en scholing. De afdeling boekhouding van een partij zal dan ook goed moeten nadenken over de formulering van projecten om een koppeling met moderne technologie mogelijk te maken. De minister is echter bereid na te denken over het toevoegen van een meer algemene doelstelling, opdat partijen ook mogelijkheden krijgen om zich bekend te maken aan de buitenwereld en zich interactief te kunnen ontplooien.

De ervaringen van partijen met de huidige wet zijn verschillend. Sommige kunnen er prima mee uit de voeten en andere zijn van mening dat er een soort bureaucratie is ontstaan. De overheid stelt geld beschikbaar voor bepaalde doeleinden en uiteindelijk moet de besteding van die middelen op een of andere manier gecontroleerd worden. Uitgangspunt is dat partijen precies moeten weten waar zij aan toe zijn en daartoe is nu eenmaal een zekere mate van regulering nodig. In dit verband zijn er wellicht ook voorschriften voor de verslaglegging nodig. Bij de evaluatie zal nagegaan worden of er een simpeler methode van controle gehanteerd kan worden. De huidige werkwijze met voorschotten en een eindafrekening is bewerkelijk. Er zal echter altijd een vorm van controle moeten zijn.

Het lijkt niet nodig om zaken zoals het plakwerk tijdens verkiezingscampagnes te subsidiëren. Communicatie over de inhoud van een programma kan wellicht wel onder de doelstellingen gebracht worden.

Binnenkort vindt er een gesprek plaats met het Forum voor democratie. Vooralsnog lijkt dit in de praktijk zijn nut te bewijzen.

De overheid moet politieke partijen slechts gericht subsidiëren, want partijen moeten levensvatbare organisaties zijn. De minister is niet bereid subsidiëring te overwegen van partijen die door de kiezers nog niet gehonoreerd zijn. Men moet zich eerst op eigen kracht waargemaakt hebben.

Nadere gedachtewisseling

De heer Rehwinkel (PvdA) constateert dat de minister te afhoudend is ten aanzien van de verhoging van de subsidie aan politieke partijen. De verhoging tot een totaalbedrag van 15 mln. à 20 mln. is noodzakelijk, maar kan wellicht stapsgewijs worden ingevoerd. In dat kader moeten ook de doelstellingen die in de wet zijn opgenomen, worden herzien.

De minister neemt helaas geen positieve grondhouding in ten aanzien van een beperking voor uitgaven en sponsoring. Dit moet echter wel onderdeel zijn van de komende wetswijziging.

Openbaarheid is een goed criterium, ook voor substantiële giften van natuurlijke personen. Bij legaten kan echter geen sprake meer zijn van beïnvloeding en daarom is het de vraag of daarvoor dezelfde criteria moeten gelden. Op welk moment moeten giften openbaar gemaakt worden?

De heer Luchtenveld (VVD) steunt de opvattingen over de voorbereiding van de voorstellen zoals omschreven op de bladzijden 10 en 11 van de brief inzake financiering politieke partijen: geen verbod op sponsoring en geen maxima, maar wel transparantie, openbaarheid en sancties. Ook giften boven f 5 000 moeten openbaar gemaakt worden.

Het is goed na te denken over de vraag of er minder rigide doelstellingen in de wet opgenomen kunnen worden, maar een en ander moet wel controleerbaar blijven. Is het mogelijk een experimenteerartikel in de wet op te nemen voor het verstrekken van incidentele bijdragen, bijvoorbeeld het faciliëren van het langs elektronisch weg vaststellen van de kandidatenlijsten bij verkiezingscampagnes?

Er is waarschijnlijk een nadere regeling nodig voor referenda en voor kandidaten die via voorkeurstemmen willen worden gekozen om te voorkomen dat geld een doorslaggevende rol speelt. Ook dient nagedacht te worden over faciliteiten voor lokale partijen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) wil dat op korte termijn de subsidie aan politieke partijen via de tussenstap van 15 mln. uiteindelijk tot 20 mln. wordt verhoogd. Het is goed dat een ander toezichtregime wordt overwogen. In dit kader kan ook een aantal praktische problemen worden opgelost.

Ten aanzien van sponsoring zijn transparantie en openbaarheid nodig. Er moeten sancties worden gesteld op het niet-naleven van de regels. Een en ander moet ook gelden voor de gelieerde instellingen. Er moet een maximum aan het bedrag worden gesteld dat een partij totaal aan sponsoring binnenhaalt. Dit zal leiden tot een verschuiving van een subsidiewetgeving in de richting van partijwetgeving.

Het is de taak van politieke partijen om maatschappelijke discussies te entameren en terzake onderzoek te doen. Een forum voor democratische ontwikkeling is niet waardevrij.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) onderschrijft de opmerking van de minister dat politieke macht niet gekocht mag worden. Aan de beantwoording van de minister kunnen veel argumenten voor verhoging van de subsidie aan politieke partijen ontleend worden. Met name in het kader van de ICT-ontwikkelingen moeten partijen extra taken op zich nemen. Het is daarom goed dat bij de komende wetswijziging de doelstellingen worden verruimd.

Het spreekt mevrouw Scheltema aan dat het toezicht op de bestedingen dicht bij de Kamer wordt gesitueerd. Is het niet mogelijk alleen giften van natuurlijke personen toe te staan?

De heer Vendrik (GroenLinks) gaat ervan uit dat in het voorjaar een wetsvoorstel inzake de financiering op tafel ligt. Waarschijnlijk zullen de landelijke politieke partijen vanaf het jaar 2001 een ruimer budget krijgen. In maart 2002 vinden er gemeenteraadsverkiezingen plaats. Op dat moment moeten lokale partijen ook gefacilieerd worden.

Het is logisch om de verruiming van de subsidie voor politieke partijen gepaard te laten gaan met meer openbaarheid, ook voor gelieerde stichtingen. Wil de minister alsnog een verbod op sponsoring en giften van bedrijven overwegen? Kan in het kader van het wetsvoorstel dat de Kamer in het voorjaar zal bereiken hierop nader worden ingegaan, bijvoorbeeld naar aanleiding van het model waarmee in Frankrijk wordt gewerkt?

De heer Schutte (RPF/GPV) geeft er voorkeur aan een eventuele verhoging van de subsidie aan de orde te stellen bij de normale evaluatie. Als er eerder een wetsvoorstel terzake wordt ingediend, moeten er hoge eisen gesteld worden aan de onderbouwing, zowel inhoudelijk als qua timing. De indruk mag niet ontstaan dat de politiek met dit soort voorstellen anders omgaat dan met bijvoorbeeld de subsidiëring van de cultuursector.

Welke normering geldt er voor subsidiëring? Een verbod op sponsoring is niet proportioneel gelet op het recht van vereniging. In dit verband is openbaarheid cruciaal. Is het niet mogelijk om hieraan een maximum te stellen, bijvoorbeeld in relatie tot de rijkssubsidie?

De minister verduidelijkt dat er sprake is van twee tranches van wetgeving. Een eventuele verhoging van de subsidie is wetstechnisch betrekkelijk simpel en kan snel afgehandeld worden. De wijziging van de systematiek van de wet kost uiteraard veel meer tijd. In dat verband komen ook de aan partijen gelieerde stichtingen aan de orde.

Een verbod op sponsoring of een maximering daarvan lijkt voorshands niet goed mogelijk.

De minister meent dat het begrip «grondhouding» niet op hem van toepassing is, daar hij meestal duidelijk «ja» of «nee» zegt. Hij is echter niet de regisseur van hetgeen er ten aanzien van politieke partijen moet gebeuren en wil elke partij in haar waarde laten. Daarop gelet, stelt hij het zeer op prijs dat de Kamer zich duidelijk uitspreekt. Dit is vooral een zaak van fracties en partijen.

Er is geen bezwaar tegen dat van de schenker van een legaat achteraf bekend wordt hoe gul hij is geweest. De minister acht de suggestie van een experimenteerartikel zeker interessant.

In april of mei aanstaande moeten Kamer en regering verder praten over de verhoging van het subsidiebudget, wil een en ander voor 2002 geregeld kunnen worden. Het is overigens de vraag of dit mogelijk is, gelet op de complexiteit van de materie en de tijd die nu eenmaal met wetgeving gemoeid is.

Er is brede overeenstemming over het principe van de openbaarheid.

Een aantal terzake deskundigen oriënteert zich op de vraag of het nuttig is na alle studies die op dit punt al zijn gedaan, een nieuw onderzoek te verrichten naar de afnemende belangstelling voor «de politiek». De Kamer zal er uiteraard van op de hoogte worden gesteld als alsnog tot een dergelijk onderzoek wordt besloten.

Er is in principe geen bezwaar tegen het direct openbaar maken van campagne-uitgaven. Er zal worden nagegaan of dit regeltechnisch te realiseren is.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (RPF/GPV), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Essers (VVD), Nicolaï (VVD).

Naar boven