Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 27419 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 27419 nr. 6 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 augustus 2003
In opdracht van de regering is door prof. mr. P. A. M. Mevis en mr. T. Kooijmans een onderzoek verricht naar de wenselijke reikwijdte van het beginsel ne bis in idem alsmede, daaraan gekoppeld, de voor- en nadelen van introductie van een mogelijkheid van herziening ten nadele. Meer precies zijn aan de onderzoekers de volgende vragen gesteld (vgl. Kamerstukken II, 2000/01, 27 419, nr. 4):
1. Bestaat er aanleiding tot aanpassing van de wettelijke regeling in die zin dat heropening van de strafvervolging mogelijk wordt indien komt vast te staan dat een vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging onregelmatig tot stand is gekomen, dan wel zich in verband daarmee een nieuwe omstandigheid heeft voorgedaan? Daarbij valt te denken aan de gevallen genoemd in het Duitse recht, te weten vervalsing van documenten, een valse verklaring van getuigen of deskundigen, het handelen in strijd met de ambtsplicht door een rechter, dan wel het afleggen van een bekentenis nadat de procedure is afgesloten.
2. Wegen de voordelen van een wetswijziging op tegen de nadelen, onder meer bestaande in een beperking van de rechtskracht van rechterlijke einduitspraken alsmede de mogelijkheid dat na een vrijspraak welke in kracht van gewijsde is gegaan onderzoekshandelingen plaatsvinden, in het besef dat complexe vraagstukken als het ne bis in idem-beginsel, de leer van hetzelfde feit, het gezag van gewijsde alsmede de betekenis van de strafrechtelijke procedure als zodanig opnieuw doordenking behoeven?
Bij brief van 20 november 2002 (Just02-944) zijn de onderzoeksresultaten aan U gezonden; inmiddels zijn de onderzoeksresultaten ook in boekvorm gepubliceerd. In de onderhavige brief is mijn standpunt inzake dit onderzoek neergelegd.
Beantwoording onderzoeksvragen
De onderzoekers beantwoorden de onderzoeksvragen, na zorgvuldige afweging, kort samengevat aldus (zie voor het volledige antwoord hoofdstuk 10, paragraaf 5).
1. Een mogelijkheid van herziening ten nadele heeft vooral betekenis in het zuivere geval dat na vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging terzake van strafrechtelijke betrokkenheid bij een materieel gebeuren dat een ernstig delict oplevert, nieuwe feitelijke bezwaren tegen de gewezen verdachte opkomen. Hoewel wellicht in de praktijk onregelmatigheden in de procedure zich net zo gemakkelijk laten denken (een meinedige getuigenverklaring bijvoorbeeld), lijkt het niet aangewezen uitsluitend op deze grond herziening ten nadele mogelijk te maken.
2. In een beperking van de rechtskracht van rechterlijke einduitspraken en het gezag van gewijsde ligt geen al te groot beletsel tegen de herziening ten nadele, in het zuivere geval dat zich daarvoor leent, besloten. Desalniettemin is het juridisch-normatief tot op grote hoogte onmogelijk na vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging alsnog onderzoekshandelingen te verrichten. Terzake dienen zeer forse beperkingen te gelden om het reële gevaar te bezweren van daden van opsporing uitgaande van degene (overheid of particulier) die de eerdere vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, juist in het besef van de mogelijkheid van herziening ten nadele, niet accepteert. Zodanige activiteiten zullen ook worden ondernomen in gevallen die zich bij lange na niet lenen voor herziening ten nadele. Tegen die niet acceptabele belasting van de gewezen verdachte moet met name worden gewaakt.
1 en 2. Er staan ook meer algemene belangen en waarden van de rechtsorde op het spel. Vooral de volgende twee factoren kunnen tot een andere afweging leiden.
De eerste is het effect van introductie van de regeling. Het gevaar is groot dat het vredestichtend effect van het rechterlijk vonnis en de maatschappelijke rust van de gewezen verdachte ernstig en voortdurend worden aangetast, zonder dat op grond van een novum is vast te stellen dat er enige grond is voor activiteiten tegen de gewezen verdachte. Bovendien kunnen bij slachtoffers en nabestaanden van de mogelijkheid van herziening ten nadele verwachtingen uitgaan die binnen de hoe dan ook beperkte regeling van de herziening ten nadele niet kunnen worden waargemaakt.
De tweede factor van belang wordt gevormd door de moeilijkheden die opduiken als men een eventuele herziening ten nadele wil invlechten in het Nederlandse systeem van strafvordering. Met name de toepassing van de grondslagleer en het opportuniteitsbeginsel levert problemen op. Ook de verhouding tot de regeling van de verjaring is complex.
Beide soorten van bezwaren moeten ook in onderling verband worden bezien. Als men ze nader analyseert levert dat een zo grote lijst van concrete, zowel fundamentele als practische bezwaren op, dat daarop de conclusie moet worden gebaseerd dat van de introductie van de modaliteit van de herziening ten nadele moet worden afgezien.
Alles afwegend moet worden geconcludeerd, aldus de onderzoekers, dat er geen reden is de wettelijke regeling aan te passen en de herziening ten nadele in het Nederlandse strafprocesrecht te introduceren. De voordelen wegen niet op tegen de nadelen.
Uit de beantwoording door de onderzoekers kan worden afgeleid dat zij de eerste onderzoeksvraag ontkennend beantwoorden. Er bestaat geen aanleiding tot aanpassing van de wettelijke regeling in die zin dat heropening van de strafvervolging mogelijk wordt indien komt vast te staan dat een vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging onregelmatig tot stand is gekomen, dan wel zich in verband daarmee een nieuwe omstandigheid heeft voorgedaan. Voorts kan uit de beantwoording worden afgeleid dat de onderzoekers de tweede onderzoeksvraag aldus beantwoorden dat de voordelen van een wetswijziging niet opwegen tegen de nadelen. Met name het nadeel dat na een vrijspraak welke in kracht van gewijsde is gegaan, onderzoekshandelingen plaatsvinden weegt voor de onderzoekers zwaar.
Bij de afweging in deze weegt voor mij zwaar het algemene beginsel dat de berechting van strafzaken binnen een redelijke termijn tot een einde dient te worden gebracht. Kenmerkend voor een adequaat functionerende rechtsstaat is, dat conflicten in de samenleving tot rust worden gebracht. Er moet niet steeds weer de mogelijkheid bestaan om afgesloten zaken te heropenen. Het oude adagium `lites finiri oportet' is nog onverkort van kracht.
Daarbij heeft een systeem waarbij politie en justitie niet de mogelijkheid hebben een strafzaak voor een tweede maal te vervolgen niet alleen uit oogpunt van rechtsbescherming maar ook uit oogpunt van efficiency voordelen. Het draagt eraan bij dat een zaak eerst voor de rechter wordt gebracht als de reële mogelijkheden om de zaak -verder- tot klaarheid te brengen zijn uitgeput. Het formuleren van voorwaarden waaronder van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, zal buitengewoon gecompliceerd zijn.
Voorts is de vraag of toepassing van DNA-onderzoek in ernstige strafzaken die reeds met een vrijspraak zijn geëindigd mogelijk moet worden gemaakt slechts voor een beperkte reeks betrekkelijk oude strafzaken van belang. DNA-onderzoek wordt in dergelijke strafzaken inmiddels al een reeks van jaren toegepast. Daarbij moet, wil DNA-onderzoek aan lichaamsmateriaal van de gewezen verdachte alsnog aan de waarheidsvinding kunnen bijdragen, in de desbetreffende gevallen ook onderzoeksmateriaal voorhanden zijn waaraan DNA-onderzoek is gedaan of alsnog gedaan kan worden.
Het voorgaande neemt niet weg dat een mogelijkheid tot herziening ten nadele meer in het algemeen in uitzonderlijke situaties in theorie wenselijk zou zijn. Te denken valt aan de gewezen verdachte ter zake van een ernstig delict die, nadat hij is vrijgesproken en de vrijspraak in kracht van gewijsde is gegaan, alsnog bekent. Vooralsnog bestaan evenwel geen aanwijzingen dat de onmogelijkheid om in dergelijke situaties op te treden in de praktijk tot problemen heeft geleid. Het belangrijkste resultaat van een dergelijke aanpassing zou daarbij zijn dat in een dergelijke zaak geen bekentenis wordt afgelegd. Mede in dit licht ben ik dan ook niet voornemens op korte termijn een wetsvoorstel voor te bereiden dat een mogelijkheid tot herziening ten nadele behelst. De ambitie Nederland veiliger te maken, heeft tot gevolg dat op tal van terreinen wordt nagegaan of het processuele kader van de strafrechtelijke handhaving kan worden verbeterd. Als resultaat daarvan zijn een groot aantal wetsvoorstellen voorbereid en zullen nieuwe in procedure worden gebracht. Het ligt naar mijn opvatting gelet op de prioriteiten die in het Veiligheidsprogramma zijn gesteld, in de rede voorrang te blijven geven aan de voorbereiding van deze wetsvoorstellen, die noodzakelijke verbeteringen van de reguliere strafrechtspleging behelzen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27419-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.