27 417
Beleidsbrief groen onderwijs 2010

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 maart 2002

In vervolg op de beleidsbrief «Onderwijs voor voedsel en groen: richting en ruimte» (beleidsbrief Groen onderwijs 2010 van 21 september 2000; TK 2000–2001, 27 417, nr. 1) informeer ik u – mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen – met deze tweede beleidsbrief «Groen onderwijs 2010: vernieuwing van inhoud» over het beleid dat ik voorsta met betrekking tot de toekomst van het groene onderwijs.

In mijn eerste beleidsbrief Groen onderwijs 2010 heb ik aangegeven dat zowel de ontwikkelingen in onderwijs als die in voedsel en groen, het groene onderwijs uitdagen tot vernieuwing. Het groene onderwijs moet participeren in de algemene onderwijskundige vernieuwingen die voor het gehele onderwijs gelden. Daarnaast is het van belang dat het onderwijs aansluit bij de ontwikkelingen in voedsel en groen: innovatie, de internationale oriëntatie en maatschappelijk verantwoord ondernemen (nota «Voedsel en groen»; Kamerstuk 1999/2000, nr. 27 404). In mijn beleidsbrief Groen onderwijs 2010 heb ik de groene instellingen uitgedaagd om de maatschappelijke oriëntatie op voedsel en groen te versterken en brede opleidingen aan te bieden, die actueel en van internationale klasse zijn.

Om concreter richting te kunnen geven aan de noodzakelijke vernieuwing en verbreding van de inhoudelijke kwaliteit, heb ik mij in het afgelopen jaar georiënteerd en verder verdiept in de vraagstukken van het groene onderwijs. Ik heb twee conferenties met opinieleiders belegd en ik heb van enkele instanties, gevraagd en ongevraagd, adviezen ontvangen. Met name de adviezen van de Onderwijsraad en de Raad voor het Landelijk Gebied zijn van belang. Deze brief is tevens mijn beleidsreactie op deze adviezen.

Uit de conferenties en adviezen heb ik een goed beeld gekregen van de toekomstige functie van het groene onderwijs, de vernieuwingen die daarmee samenhangen en de overwegingen van verschillende partijen. Ik heb geconstateerd dat het groene onderwijs van maatschappelijke waarde is voor het Nederlandse onderwijssysteem en dat er een impuls nodig is om de voorgestane inhoudelijke vernieuwing te realiseren.

De ervaringen van het afgelopen jaar laten zien dat de beleidsagenda uit de beleidsbrief Groen onderwijs 2010 op dit punt concretisering behoeft. In deze brief geef ik u daarvan de uitwerking en geef ik aan welk beleid ik daartoe inzet.

1. Uitgangspunten

De maatschappelijke ontwikkelingen op het terrein van voedsel en groen vragen nadrukkelijk om de inhoudelijke vernieuwing en verbreding van het groene onderwijs en om meer openheid naar en verbinding met de andere sectoren in het onderwijs. Dit geldt voor initieel en post-initieel onderwijs. Daarmee moet bereikt worden dat ook in de toekomst voldoende, goed gekwalificeerde opgeleiden naar de arbeidsmarkt voor voedsel en groen uitstromen.

Met inhoudelijke vernieuwing wordt beter gewaarborgd dat ook in de toekomst actuele opleidingen voor voedsel en groen beschikbaar blijven die breed toegankelijk zijn. De vernieuwingen richten zich op het realiseren van vraaggestuurd onderwijs van hoge kwaliteit dat aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen in het onderwijs in het algemeen en in voedsel en groen in het bijzonder.

Het gaat nadrukkelijk om het toekomstperspectief voor het groene onderwijs en om het creëren van een context waarin het groene onderwijs zich optimaal kan ontwikkelen in een open en in toenemende mate concurrerende, internationale onderwijsmarkt, temidden van alle ontwikkelingen in het onderwijsdomein. Het groene onderwijs moet een gelijkwaardige positie in het onderwijs innemen en moet daarvoor gelijke ontwikkelingsmogelijkheden hebben. Dit om ook in de toekomst van betekenis te kunnen zijn voor het onderwijs als geheel en voor voedsel en groen in het bijzonder.

De opdracht voor LNV is het stimuleren van het proces van inhoudelijke vernieuwing. Met het voorgestane beleid wordt dit proces in de komende jaren vormgegeven waarbij met name het vakdepartementale beleid wordt versterkt. De invulling van dit beleid wordt de komende jaren zichtbaar. Structuurveranderingen horen logisch voort te komen uit en meerwaarde te hebben voor dit vernieuwingsproces. De stand van zaken overziend is er derhalve geen aanleiding voor een herziening van de huidige structuur van het onderwijssysteem.

2. Richting van beleid

Uit adviezen, gesprekken en oriëntatie van het afgelopen jaar is een aantal zaken naar voren gekomen die relevant zijn voor de uitwerking van het beleid voor groen onderwijs.

2a. Het vakdepartementale onderwijsbeleid: vernieuwing van inhoudelijke kwaliteit

In de conferenties en gesprekken hebben alle partijen de opdracht van inhoudelijke vernieuwing voor het groene onderwijs onderschreven. Alle partijen onderschrijven dat een intensievere samenwerking tussen groen en overig onderwijs daaraan bijdraagt.

In mijn eerste beleidsbrief Groen onderwijs 2010 heb ik reeds aangegeven dat de oriëntatie op de – nationale en internationale – ontwikkelingen in voedsel en groen ingrijpende consequenties heeft voor de inhoudelijke kwaliteit van het groene onderwijs.

Het is belangrijk dat het onderwijs blijft aansluiten bij die ontwikkelingen en zo, ook in de toekomst, betekenis houdt voor die arbeidsmarkt en voor de innovaties die nodig zijn. De ontwikkelingen in voedsel en groen vragen ook om kennisverspreiding naar het overige onderwijs. In een ontwikkeling waarin voedsel en groen zich steeds meer verbindt met andere sectoren, levert het gehele onderwijs immers mensen af die kennis en competenties hebben om de veranderingen in voedsel en groen gestalte te geven. Versterking van kenniscirculatie over voedsel en groen is een belangrijke beleidslijn.

De inhoudelijke ontwikkeling die ik voor ogen heb, betekent dat het onderwijs voor voedsel en groen zich richt op de omgeving en de brede arbeidsmarkt in de agro-productie en de groene ruimte. De ontwikkeling in voedsel en groen laat zien dat de clusters food&non-food, woon&leefomgeving, en natuur&ruimte als onderdeel van een internationale markt belangrijk zijn. De hieraan gerelateerde vernieuwing van onderwijs geeft een solide basis voor de groene instellingen om – in samenwerking met OcenW-instellingen – belangrijk aan betekenis te winnen voor voedsel en groen. Deze ontwikkelingsrichting kan op een breed draagvlak rekenen bij onderwijs en bedrijfsleven.

Hoewel de geschetste vernieuwing allereerst een verantwoordelijkheid is van de onderwijsinstellingen zelf, geef ik een impuls aan het proces dat daarvoor nodig is. Hiertoe wordt het vakdepartementale onderwijsbeleid (paragaaf 3) versterkt en wordt maximaal ruimte gegeven voor samenwerking van de groene instellingen met andere instellingen van het OcenW-onderwijs. Deze samenwerking is nodig voor de inhoudelijke vernieuwing en verbreding. Samenwerking binnen de beroepskolom is daarvoor niet voldoende. De lijn wordt door de Onderwijsraad en de Raad voor het Landelijk Gebied onderschreven.

De voorgestane ontwikkeling vraagt om een heroriëntatie op de rol van LNV bij inhoudelijke aspecten van het groene onderwijs. Deze heroriëntatie raakt ook andere vakdepartementen. Ook de rol van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties is hierin van belang. Samen met OCenW neem ik het initiatief om een interdepartementale conferentie te organiseren over de toekomstige rol van vakdepartementen bij onderwijs.

2b. Bijzondere kenmerken groen en overig onderwijs: verdere verspreiding

Alle partijen geven aan dat groene instellingen zich op een aantal punten nog kunnen ontwikkelen voor wat betreft de macrodoelmatigheid, de schaalgrootte (bestuurlijke en financiële organisatie), de versnippering, de studenteninstroom voor bijvoorbeeld allochtonen en de efficiënte organisatie van de kleinere opleidingen. Zij geven ook aan dat het groene onderwijs een aantal waardevolle kenmerken heeft zoals:

• samenwerking en binding in de beroepskolom, binding met bedrijfsleven, goede mogelijkheden voor afstemming arbeidsmarkt en voor afstemming van het totale aanbod;

• goede landelijke en regionale spreiding;

• koppeling van schoolniveaus in één instelling (vmbo-mbo);

• ruime aandacht voor doorstroom in de gehele beroepskolom en goede structurele uitgangspositie (verticale structuur) daarvoor;

• ruime aandacht voor de bijzondere vorm van praktijkleren met leren werken in gesimuleerde praktijksituaties met geavanceerde apparatuur;

• ruime aandacht voor zorg en geborgenheid in met name het vmbo/mbo en voor maatwerk voor de individuele leerling.

Ook geven de partijen aan dat het op algemene competenties gebaseerd onderwijs in de OcenW-instellingen waardevol is voor groen onderwijs. Samenwerking tussen het groene en het overige onderwijs kan naar hun mening zeker bijdragen aan nieuwe combinaties van andere kennisvelden met die van voedsel en groen en aan bredere verspreiding van deze kennis.

Ik vind het belangrijk dat de waardevolle kenmerken van het groene onderwijs behouden blijven en zich verspreiden, ook naar het overige onderwijs. Omgekeerd hecht ik er ook aan dat het groene onderwijs de positieve elementen van het overige onderwijs overneemt. Dit komt de diversiteit in het onderwijs als geheel ten goede en biedt leerling en arbeidsmarkt meer mogelijkheden voor onderwijs dat aansluit bij hun wensen en eisen.

Ik vind het daarom belangrijk dat het groene en het overige onderwijs elkaar opzoeken, niet alleen om inhoudelijk vernieuwde opleidingen aan te bieden maar ook om de positieve kenmerken van elkaar over te nemen. Dit naast de samenwerking binnen het groene onderwijs zelf. Het management van de instellingen is hiervoor verantwoordelijk. Van hen verwacht ik een maximale inzet om bedrijfsmatig efficiënte instellingen met een goede instroom van alle groepen leerlingen te realiseren, en goede kenmerken te bewaken en te verspreiden. Voor de groene instellingen is het een belangrijke opdracht om de kleinschaligheid grootschalig te organiseren.

2c. Het algemene onderwijsbeleid: verdergaande harmonisatie

Met de invoering van de Wet Educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) in de negentiger jaren is het groene onderwijs veel sterker deel gaan uitmaken van het totale onderwijssysteem. Het bleek steeds minder urgent om voor het groene onderwijs uitzonderingen te maken of aparte regelingen te ontwerpen. Uit de conferenties en de gesprekken blijkt dat de onderwijskundige ontwikkelingen voor het groene onderwijs inmiddels vergelijkbaar zijn met die in het overige onderwijs. Echter, de manier waarop het groene en het overige onderwijs worden aangestuurd, verschilt.

Voor het groene onderwijs worden veelal nadere beleidsregels of aparte regelingen gemaakt en worden bekostigingssystemen afzonderlijk ingevuld. Uitzonderingen of aparte regelingen leiden tot fricties in de uitvoering en de bekostiging en veroorzaken in het onderwijs steeds meer onduidelijkheden.

Uit de conferenties komt ook naar voren dat het groene en het overige onderwijs op een aantal punten geen gelijke posities en ontwikkelingsmogelijkheden hebben. Voor bijvoorbeeld AOC's is er een afbakening ten opzichte van de overige sectoren. De verschillen beperken de mogelijkheden voor inhoudelijke vernieuwing en verbreding en voor het aanbieden van maatwerk aan leerling en arbeidsmarkt.

Het groene onderwijs kan daardoor niet voldoende inspelen op de ontwikkelingen in de arbeidsmarkt. Door alle partijen is aangegeven dat het noodzakelijk is om een aantal verschillen aan te pakken.

Ik vind het belangrijk dat verschillen in de uitvoering van het algemene onderwijsbeleid worden geslecht, zeker als het gaat om verschillen die gelijke ontwikkelingsmogelijkheden belemmeren. Met de aanpak hiervan wordt beter gewaarborgd dat groene instellingen een gelijkwaardige positie hebben in het totale onderwijssysteem en dat groene opleidingen voor iedereen toegankelijk en bereikbaar blijven. De algemene vernieuwingen in het gehele onderwijs kunnen zo beter gelijke tred houden.

Ik onderschrijf ook de noodzaak voor een zekere «ontschotting» tussen de LNV en OcenW-instellingen, waardoor er meer mogelijkheden komen voor het koppelen van specialisaties of onderdelen van opleidingen over de domeinen heen. Samen met OCenW ondersteun ik deze ontwikkeling in de komende jaren. Deze «ontschotting» is belangrijk gezien de maatschappelijke ontwikkeling waarin de inhoudelijke kwaliteit van de groene opleidingen verbreedt en doorstroom steeds belangrijker is. Samenwerking over de sectoren heen wordt steeds belangrijker. De mogelijkheden voor de ontwikkelingen van een domein-overstijgende aanbod zullen verkend worden.

Voor groene VMBO zie ik steeds meer verbindingen ontstaan tussen de sector landbouw en de overige sectoren zorg en welzijn, techniek en economie. Ook in het groene MBO is deze trend waar te nemen. Voor het MBO wordt nu al ingezet op een ontwikkeling naar een kwalificatie structuur met brede competenties ten behoeve van de brede arbeidsmarkt voedsel en groen. De onderwijsinstellingen en het landelijk orgaan voor het groene onderwijs Aequor pakken dit samen met de overige landelijke organen voor het beroepsonderwijs op. Het is mogelijk dat in de samenwerking tussen Aequor en de Landelijke Organen (LOB's) voor de andere sectoren, kwalificaties op de grensvlakken worden gedefinieerd die AOC's en ROC's gezamenlijk aanbieden. AOC's zullen hun samenwerking dus moeten richten op een efficiënter aanbod van de samenwerkende instellingen in de regio en op de koppeling van specialisaties en onderdelen van opleidingen over de domeinen heen.

Ook in het groene HBO is vernieuwing en verbreding gaande. De gewenste verbreding van opleidingen vindt plaats binnen de systematiek van het algemene onderwijsbeleid en de CROHO procedure. Nieuwe opleidingen kunnen daarbij ontwikkeld worden binnen bijvoorbeeld multisectorale instellingen, of door inbedding in een samenwerkingsverband van het groene onderwijs met het overige onderwijs.

In het WO wordt door Wageningen UR een breed scala van opleidingen verzorgd, soms ook in samenwerking met andere universiteiten. Het groene WO onderwijs maakt daarbij onderdeel uit van het totale pakket aan bèta-studies. Bij schaalproblemen moet de landelijke doelmatigheid in de gaten gehouden worden. Dit vormt de basis voor verdere uitbreiding van de samenwerking gericht op inhoudelijke vernieuwing van de opleidingen.

Overigens betekent dit niet dat alle groene instellingen in de toekomst eenzelfde inhoudelijk profiel hebben. Instellingen maken daarin zelf een keuze.

Aanpak van verschillen in uitvoering en meer gelijke ontwikkelingsmogelijkheden vragen om een verdergaande harmonisatie van het algemene onderwijsbeleid resulterend in de integrale regelgeving en bekostigingssystemen. De goede kenmerken van het groene en het overige onderwijs staan daarbij uiteraard niet ter discussie. Het groene onderwijs wordt meegenomen in de algemene beleidsontwikkeling onderwijs zoals bijvoorbeeld het beleid voor versterking van de beroepskolom, het ICT-beleid. Belangrijk aandachtspunt is de gezamenlijke aanpak van de kwaliteitsverbetering van examens en de externe legitimering daarvan zoals die voor het gehele onderwijs is ingezet.

Voor de uitvoering wordt gestreefd naar één loket voor het gehele onderwijs. De uitvoeringsorganisatie Centrale Financiën Instellingen (CFI) is hiervoor het beste toegerust. Middels een contract zal vastgelegd worden op welke wijze CFI de uitvoering voor LNV doet. Op deze wijze ontstaat voor de OcenW- en LNV-instellingen één loket voor bekostiging en de uitvoering van regelingen voor het algemene onderwijsbeleid.

Resultaat van de harmonisatie is dat er in de toekomst sprake is van gelijke bekostigingssystemen en integrale regelingen voor het gehele onderwijs voor wat betreft het algemene onderwijsbeleid. Voor het groene onderwijs betekent dit in een eerder stadium duidelijkheid over en meer gelijkheid in beleidsontwikkeling en uitvoering.

Harmonisatie van het algemene onderwijsbeleid en regelgeving is een gezamenlijke opdracht van OCenW en LNV, die vraagt om een andere manier van samenwerking tussen de beide departementen. Onderdeel hiervan is een integratie van het overleg met het groene onderwijs over het algemene onderwijsbeleid binnen het algemene overleg van OCenW. Ik zie daarvoor goede mogelijkheden en ik vind het belangrijk dat daar ervaring mee wordt opgedaan. Overigens staat, vanuit de betrokkenheid bij de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs, de rol van LNV bij het vaststellen van de kwalificaties in het MBO of bij andere instrumenten die raken aan de inhoudelijke aspecten van het groene onderwijs niet ter discussie.

OCenW en LNV pakken de harmonisatie de komende jaren gezamenlijk op. Hiertoe wordt een ambtelijke LNV/OcenW-werkgroep opgezet die de harmonisatie coördineert.

2d. Het toezicht op het onderwijs: verdergaande inpassing van de uitvoering

Er is nieuwe wet- en regelgeving op het terrein van toezicht (WOT) waarmee verdere professionalisering van het toezicht wordt ingezet. Voor een kleine organisatie als de Inspectie Groen Onderwijs en Kennisprogramma's is deze professionalisering als zelfstandige organisatie niet efficiënt te realiseren.

Ik vind het vanzelfsprekend dat het groene onderwijs kan rekenen op dezelfde invulling van het toezicht als voor het overige onderwijs. Voor de professionalisering van het toezicht op het groene onderwijs is een intensievere samenwerking met Inspectie van het Onderwijs nodig. Dit sluit aan bij de in mijn beleidsbrief Groen onderwijs 2010 aangegeven noodzaak voor uitvoering van deze taken in uitwisseling en roulatie met de Inspectie van het Onderwijs.

Derhalve zet ik in op de organisatorische inpassing van de uitvoering van het toezicht van het groene onderwijs in die van de Inspectie van het Onderwijs. De minister van LNV blijft verantwoordelijk voor het toezicht op het groene onderwijs.

2e. Algemeen en vakdepartementaal beleid: een duidelijker onderscheid

In het advies van de Onderwijsraad wordt het belang van onderscheid tussen het algemene onderwijsbeleid en die voor het vakdepartementale beleid benadrukt. Een betere afstemming en een duidelijker onderscheid acht de Onderwijsraad belangrijk. De Onderwijsraad constateert ook dat bij de sturing van onderwijskundige vernieuwingen OCenW een grote rol speelt en dat daarbij het algemene onderwijsbeleid bepalend is.

Bij de aansturing van de inhoudelijke vernieuwing is naar de mening van de Onderwijsraad en de Raad voor het Landelijk Gebied juist LNV eerst verantwoordelijk.

In lijn met deze adviezen breng ik het proces op gang waarin het onderscheid tussen het vakdepartementale en algemene onderwijsbeleid voor het groene onderwijs wordt aangescherpt. De voorgestane versterking van het vakdepartementale beleid en de harmonisatie van het algemene onderwijsbeleid dragen bij aan dat onderscheid.

Samengevat: In samenwerking met OCenW, en in overleg met andere vakdepartementen, onderwijs, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties neem ik het initiatief voor het vernieuwingsproces groen onderwijs. Daartoe geef ik hoge prioriteit aan het versterken van het vakdepartementale onderwijsbeleid, aan verdergaande harmonisatie van het algemene onderwijsbeleid en aan de inpassing van de uitvoering van het toezicht. Eventuele knelpunten in wet- en regelgeving die zich hierbij voordoen, worden in samenwerking met OCenW opgelost.

Voor de onderwijsinstellingen met groene opleidingen betekent dit een impuls voor de inhoudelijke vernieuwing en verbreding, ruimte voor samenwerking met andere onderwijsinstellingen, gelijke normatieve bekostiging en dezelfde regelingen met gelijke bekostiging voor de algemene onderwijsontwikkelingen.

Voor de leerling en student leidt dit tot meer maatwerk voor opleidingen die aansluiten bij hun wensen. Ook worden de mogelijkheden voor doorstroom en voor uitstroom met betere kansen op de arbeidsmarkt en de omgeving voor voedsel en groen vergroot.

3. Uitwerking vernieuwing van het vakdepartementale onderwijsbeleid

Voor de versterking van het vakdepartementale beleid heeft LNV een initiërende en regisserende rol waarbij het de taak van de instellingen is om, in samenwerking met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en landelijke organen, de concrete resultaten te realiseren. De vernieuwing van het beleid werk ik langs de volgende twee lijnen uit.

3a. Actueel en internationaal groen onderwijs: vernieuwing inhoudelijke kwaliteit opleidingen met als doel om ook in de toekomst voldoende gekwalificeerden voor de arbeidsmarkt voor voedsel en groen te waarborgen.

Dit betekent ook:

• up-to-date opleidingen waarborgen;

• groene opleidingen voor iedereen bereikbaar en toegankelijk houden/maken;

• kritische expertise (niches) voor de arbeidsmarkt voedsel en groen waarborgen.

Deze beleidslijn wordt uitgewerkt langs de thema's:

1. Vraaggestuurd en vernieuwd groen onderwijs

2. Internationale opleidingen

3. Integrale opleidingen

3b. Voedsel en groen in onderwijs: versterking van kenniscirculatie in onderwijs met het doel om de betekenis van onderwijs voor voedsel en groen te vergroten.

Deze beleidslijn wordt uitgewerkt binnen de thema's:

4. Kennis bereikbaar en beschikbaar voor het gehele onderwijs

5. Nieuwe instrumenten voor kenniscirculatie

6. Post-initieel onderwijs

7. Vraaggestuurd en vernieuwd praktijkleren

Ad. 3a. Vernieuwing inhoudelijke kwaliteit opleidingen

Inhoudelijk gaat het om vernieuwingen die inspelen op de innovaties en – nationale en internationale – ontwikkelingen in voedsel en groen zoals die in de voedselketen, in de landbouw, visserij, de groene ruimte, water en in het kennissysteem zelf. Het verbinden van groen en overig onderwijs, het zoeken naar nieuwe – nationale en internationale -netwerken hoort daarbij.

De onderwijsinstellingen zijn – in samenwerking met het regionale en landelijke bedrijfsleven – verantwoordelijk voor het realiseren van vernieuwing en verbreding van hun opleidingen. Ze zijn ervoor verantwoordelijk om een ontwikkelingsrichting te kiezen en vernieuwingen te formuleren. Ik sluit daarbij aan en versnel de ontwikkelingen door de instellingen te stimuleren om samen met OcenW-instellingen aan die inhoudelijke vernieuwing te werken. LNV heeft de rol om in samenwerking met OCenW eventuele knelpunten in wet- en regelgeving te bezien en op te lossen.

Voor dit proces heb ik een strategie voor ogen waarbij aan innovatieve kennisinstellingen ruimte wordt gegeven voor het ontdekken en het ontwikkelen van nieuwe arrangementen en nieuwe concepten, ook buiten de huidige grenzen. De ontwikkelingen in het onderwijs zijn uitgangspunt voor het proces van vernieuwing. Indirect is dit een impuls voor het innovatievermogen van de groene instellingen.

Ten behoeve van dit proces geef ik binnen een nieuw Programma «Inhoudelijke vernieuwing Groen Onderwijs» ruimte voor innovatieve projecten. De bestaande «good practices» worden hierin meegenomen.

De resultaten van deze projecten worden systematisch verspreid en zijn leerervaringen voor vernieuwing. De resultaten van projecten zie ik als evaluatiemomenten voor beleid.

Het Programma «Inhoudelijke vernieuwing Groen Onderwijs» is nadrukkelijk gericht op thema's die resulteren in inhoudelijk vernieuwde opleidingen. De innovaties in voedsel en groen zijn bepalend voor de invulling van het Programma. De aspecten «samenwerking tussen groene en overige instellingen» en «nieuwe manieren voor inhoudelijke betrokkenheid en aansturing van LNV als vakdepartement voor groen onderwijs» maken onderdeel uit van het programma. De bestaande onderwijsinstrumenten worden meegenomen als palet van mogelijkheden voor invulling van de versterkte rol van LNV als vakdepartement voor groen onderwijs. De onderwijskundige vernieuwingen zijn geen primair doel van dit Programma en worden in het algemene onderwijsbeleid meegenomen.

Een deel van het budget voor inhoudelijke vernieuwing, inclusief het budget van de VIA regeling, zal in de loop van de komende jaren via het Programma «Inhoudelijke vernieuwing Groen Onderwijs» worden ingezet. Dit betekent dat onder meer het budget van de VIA regeling in dit Programma zal opgaan.

De thema's voor het Programma «Inhoudelijke vernieuwing Groen Onderwijs» met een aantal voorbeelden zijn:

Thema 1: Vraaggestuurd en vernieuwd groen onderwijs

Het gaat om het realiseren van de ontwikkelingsrichting waarbij het gehele groene onderwijs zich ontwikkelt naar een competentie-gericht onderwijs voor de brede arbeidsmarkt voedsel en groen. Het gaat om vernieuwingen in beroepsprofielen en in opleidingen.

Dit vanuit de eerder geschetste inhoudelijke ontwikkeling waarbij het groene onderwijs zich richt op een omgeving van food&non-food, woon&leefomgeving, en natuur&ruimte. Het landelijke orgaan Aequor werkt hier aan voor het mbo.

Het gaandeweg opheffen van eventuele barrières die deze ontwikkeling belemmeren maakt onderdeel uit van dit thema. Ook eventuele consequenties voor de systematiek en procedures van de kwalificatiestructuur worden gaandeweg bezien.

Het resultaat van dit thema is een systematiek voor nieuwe opleidingen voor de brede arbeidsmarkt voedsel en groen, die aansluiten bij de vraag en de maatschappelijke omgeving.

Thema 2: Internationale opleidingen

Het gaat om de internationalisering van de opleidingen. De internationale ontwikkelingen in het domein voor voedsel en groen zijn leidend voor de vernieuwing van het curriculum.

Het recent gestarte project Internationalisering HAO gestart past hierin. Het gezamenlijke HAO maakt een concreet activiteitenplan waarin ook de samenwerking met het overige onderwijs een plaats heeft.

Het resultaat van dit thema is een aantal opleidingen voor voedsel en groen met een vernieuwd internationaal accent.

Thema 3: Integrale groene opleidingen

Het gaat om de ontwikkeling waarin door de groene en OC&W-instellingen gezamenlijk en op basis van de vraag uit voedsel en groen een aantal inhoudelijk vernieuwde opleidingen op het grensvlak van voedsel en groen, zorg, techniek en economie ontwikkeld en aangeboden worden. Bij deze ontwikkelingen worden de landelijke organen nauw betrokken. Hierbij wordt ook geëxperimenteerd met een vernieuwde rol van LNV als vakdepartement bij de inhoudelijke aspecten van de opleidingen. De ontwikkelingen in o.m. West-Brabant (AOC-ROC West-Brabant), Winschoten (Winschoter OnderwijsVallei), Ichthus/Delft, Dronten/Windesheim passen hierin. Nieuwe ontwikkelingen op dit terrein kunnen hierin een plaats krijgen.

Het resultaat van dit thema is een aantal vernieuwde groene opleidingen op het grensvlak van voedsel en groen, en zorg, techniek en economie in een multisectorale omgeving met gelijke bekostiging en een versterkte rol voor LNV op de inhoudelijke ontwikkelingen van die groene opleidingen.

Ad. 3b. Versterking van kenniscirculatie voedsel en groen in onderwijs

Om de betekenis van onderwijs te vergroten, geef ik een impuls aan de kenniscirculatie in het gehele onderwijs over beleidsen maatschappelijke ontwikkelingen van voedsel en groen. Ik denk daarbij aan kenniscirculatie over thema's zoals onder meer maatschappelijk verantwoord ondernemen, voedsel, voedselveiligheid, biotechnologie, dierenwelzijn, milieu, biodiversiteit, natuur, plattelandsontwikkeling, visserij en ecologie, omgaan met water, energie, CO2 en gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik geef hiermee mede uitvoering aan het advies van Hogeschool van kennis van de AWT en de Onderwijsraad.

Ik neem het initiatief om samen met onderwijs, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hieraan invulling te geven. Ook hierbij heb ik een aanpak voor ogen waarbij via concrete voorbeelden ontdekt wordt op welke manier de betekenis van het groene onderwijs voor voedsel en groen versterkt kan worden. Het gaat om een systematisch leerproces waarin ervaringen worden opgedaan met nieuwe vormen van kenniscirculatie voor leren over voedsel en groen. Specifieke aandacht wordt besteed aan de docenten. Voor dit proces wordt een nieuw Programma «Kenniscirculatie voor voedsel en groen» opgezet. Vanuit het innovatiebudget en de programmagelden voor de verschillende beleidsinhoudelijke thema's van LNV worden hiervoor in de komende jaren middelen ingezet.

Voor de korte termijn (programma 2002–2003) is een aantal thema's vastgesteld te weten:

Thema 4: Kennis bereikbaar en beschikbaar voor het gehele onderwijs

Dit thema is gericht op het beschikbaar stellen van integrale kennis over voedsel en groen voor het gehele onderwijs, dus ook het primaire onderwijs. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn van een (virtueel ICT-netwerk) interactief Kennisplatform voedsel en groen waar studenten, leerlingen, docenten en andere kennisgebruikers gebruik van kunnen maken en elkaar kunnen ontmoeten, los van plaats en tijd.

Voor het Kennisplatform sluit ik aan bij de ontwikkelingen in ICT in het onderwijs zoals Kennisnet. Ik zie hierbij ook een duidelijke rol voor de kennisinstellingen die zich richten op onderzoek over voedsel en groen zoals Wageningen UR. Ik heb recent een vooronderzoek bij Wageningen UR gestart naar de mechanismen van kenniscirculatie in voedsel en groen. Dit onderzoek moet nieuwe aangrijpingspunten opleveren voor versterking van kenniscirculatie van onderzoek naar onderwijs.

Het resultaat van dit thema is dat kenniscirculatie over voedsel en groen in het gehele onderwijs wordt versterkt.

Thema 5: Nieuwe instrumenten voor kenniscirculatie

Een etalage van instrumenten voor leren over voedsel en groen wordt voor het gehele onderwijs ontwikkeld. Het gaat om instrumenten die de instellingen en leerlingen uitdaagt en inspireert om te leren over voedsel en groen. Instrumenten waaraan gedacht kan worden, zijn bijvoorbeeld «Groen Klokhuis», Scholierenconferenties, Thema-netwerken docenten/studenten, Stageplaatsen bij LNV voor docenten. Ook een verbreding van het instrument NME (Natuur en Milieu-educatie) zal verkend worden. Voor de inzet van instrumenten denk ik aan samenwerking met relevante organisaties. Voor voedsel en gezondheid denk ik bijvoorbeeld aan samenwerking met het Voedingscentrum. Inhoudelijk gaat het om de beleidsthema's voedsel en groen. Inzet van nieuwe instrumenten hangt in sterke mate af van het beleidsthema en de daaraan gekoppelde vraag voor leren. De kennisvragen worden met onderwijs, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid bepaald.

Het resultaat van dit thema is dat voedsel en groen meer aandacht krijgen in het onderwijs.

Thema 6: Post-initieel onderwijs

Vanuit de filosofie van leven lang leren over voedsel en groen wordt het cursusonderwijs vernieuwd. Dit met het doel om leren over voedsel en groen door de beroepsgroep en andere actoren te versterken. Dit vraagt om actueel post-initieel onderwijs met een nieuwe inhoud. Een proces voor vraagarticulatie met onderwijs, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid wordt hiervoor ontwikkeld. Onderdeel hiervan is de invulling van de toekomstige rol van het bedrijfsleven, ook financieel, bij post-initieel leren. Een platform met aanbieders (onderwijs), vragers (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, sociale partners), kennisinstellingen en overheid wordt opgezet. Ter voorbereiding van de richting van vernieuwing laat ik een onderzoek doen naar de aangrijpingspunten om leren bij de beroepsgroep te stimuleren.

Het resultaat van dit thema is de versterking van post-initieel leren over voedsel en groen.

Thema 7: Vraaggestuurd en vernieuwd praktijkleren

De inzet van de geldstromen voor praktijkleren worden gaandeweg verlegd van de huidige Praktijkcentra (IPC's) naar instellingen met groene opleidingen waarbij tegelijkertijd de inhoud van praktijkleren wordt vernieuwd naar voedsel en groen. Het proces van verzelfstandiging van de IPC's is in gang gezet.

Het resultaat is van dit thema inhoudelijk vernieuwd praktijkleren voor de relevante groene opleidingen dat bovendien vraaggestuurd gefinancierd wordt.

Zoals hierboven aangegeven wordt het proces van vernieuwing langs de twee beleidslijnen «Vernieuwing inhoudelijke kwaliteit opleidingen» en Versterking kenniscirculatie in onderwijs» de komende jaren in samenwerking met OCenW, en actoren in onderwijs en bedrijfsleven opgepakt. Voor de regie van dit proces stel ik de Programmaraad «Onderwijs voor Voedsel en Groen» in.

De deelnemers aan deze Programmaraad komen uit overheid, onderwijs, bedrijfsleven, sociale partners, maatschappelijke organisaties. De deelnemers hebben affiniteit en expertise op het terrein van voedsel en groen of onderwijs. Zij hebben een gedeeld probleembesef en gezamenlijk belang en doel. Gezien het belang van dit proces en vanwege de samenhang met het algemene onderwijsbeleid nemen vanuit de overheid LNV en OCenW deel aan de Programmaraad. OCenW participeert vanuit het oogpunt van de inbreng van expertise vanuit het algemene onderwijsbeleid. Met de Programmaraad geef ik ook invulling aan de versterking van de dialoog tussen bedrijfsleven, onderwijs en overheid en aan de verbreding van de dialoog naar de maatschappelijke organisaties en sociale partners.

De Programmaraad heeft de taak om het proces van vernieuwing te regisseren, te begeleiden en te monitoren. De Programmaraad rapporteert periodiek aan de minister van LNV over de voortgang, de resultaten en de implementatie en adviseert over nieuwe thema's en projecten. Ook voorstellen voor projecten die een innovatieprijs verdienen kunnen hierin een plaats krijgen. Ik verwacht van de Programmaraad onder meer ook voorstellen voor nieuwe (master) opleidingen die aansluiten bij de clusters food-non food, woon&leefomgeving en natuur&ruimte. De rapportage van de Programmaraad moet ook inzicht geven in knelpunten in wet- en regelgeving. Ook verwacht ik van de Programmaraad voorstellen voor nieuwe beleidsinstrumenten voor het versterken en vernieuwen van de inhoudelijke betrokkenheid van LNV als vakdepartement bij opleidingen voor voedsel en groen. Op basis van deze jaarlijkse rapportage stel ik vast welke nieuwe projecten gesteund worden. Ik vraag het Innovatienetwerk Groene ruimte en Agrocluster om met voorstellen te komen over de taken en invulling van de Programmaraad.

Met bovenstaande aanpak wordt het vakdepartementale onderwijsbeleid van LNV de komende jaren gaandeweg versterkt en wordt de kwaliteit van het groene onderwijs, ook voor de toekomst beter gewaarborgd. Ik hoop dat de nieuwe LNV instrumenten het onderwijs in de komende jaren kan inspireren om de kenniscirculatie over voedsel en groen te vergroten.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Naar boven