27 417
Beleidsbrief groen onderwijs 2010

nr. 4
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 december 2001

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2 hebben op 27 november 2001 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de volgende brieven van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij:

– de brief d.d. 13 juli 2001 inzake het Landbouwonderwijsverslag 2000 (LNV-01-916);

– de brief d.d. 18 juli 2001 inzake verdeling extra onderwijsmiddelen en contra-expertise bekostiging AOC's (LNV-01-930);

– de brief d.d. 19 juli 2001 inzake kritische massa in het groene onderwijs (27 417,nr. 2);

– de brief d.d. 24 oktober 2001 inzake bevordering deelname allochtone leerlingen aan groen onderwijs (27 417, nr. 3);

– de brief d.d. 9 november 2001 inzake ontwerp Tijdelijke regeling Iwoo en pro aan AOC's (LNV-01-1305);

– de brief d.d. 22 november 2001 inzake het advies van de Onderwijsraad «Kleurrijk onderwijs voor de groene sector» (LNV-01-1354).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Cornielje (VVD) heeft tijdens het zogeheten AOC-circus op 14 september 2001 aangegeven dat het groene onderwijs vele jaren trendsettend is geweest. In het kader van het OVO-drieluik (onderwijs, voorlichting en onderzoek) is er sprake van korte lijnen tussen onderwijs, overheid en bedrijfsleven. In de beroepsonderwijskolom is er sprake van verticaliteit tussen vmbo en mbo en hbo. Aan de geïntegreerde leerwegen is voor het eerst vormgegeven door de MAS (middelbare agrarische school) en de HAS (hogere agrarische school). Verder was in het groene onderwijs het eerst sprake van een kwalificatiestructuur, verbreding van de afdelingsstructuur, afstemming op de regionale arbeidsmarkt en omvorming van aanbod- naar vraagsturing. De HAS kende de eerste professionele masters, zij het via Engeland. Ook is er sprake van een intensieve samenwerking tussen hbo en wo. Tot slot zijn de Universiteit Wageningen en DLO (Dienst landbouwkundig onderzoek) gaan samenwerken in een topinstituut. Deze ontwikkelingen zijn vrijwel allemaal in de vorige kabinetsperiode tot stand gebracht. In deze kabinetsperiode is er maar weinig gebeurd op dit gebied. De heer Cornielje heeft ook aangegeven dat hij voor aansluiting in de beroepsonderwijskolom langs de lijnen van de commissie-Boekhout van vmbo, mbo en hbo en voor een bachelor-masterstructuur is, maar tegen het opknippen van vmbo en mbo in de AOC's (agrarische opleidingscentra), zoals in het evaluatierapport inzake de WEB (Wet educatie en beroepsonderwijs) wordt voorgesteld. Dat druist in tegen de trend. Met kleinschaligheid is juist succes behaald in deze sector. Bovendien is het onderwijs in deze sector nu kwalitatief goed.

Het groene onderwijs moet opleidingen blijven verzorgen voor primaire productieprocessen, verwerking van agrarische producten en beheer van de groene ruimte. Met de beleidsnota Voedsel en groen is een aanzet gegeven voor nieuwe opleidingen op het gebied van agrarische natuurbeheersfuncties en plattelandsvernieuwing. Het groene onderwijs kan ook een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe economische dragers voor het landelijk gebied. De opleidingen moeten echter wel voldoende ruimte krijgen om hierop in te spelen, niet alleen beleidsmatig, maar ook in financiële zin. De normatieve bekostiging van de AOC's is inmiddels op niveau gebracht, maar de prijscompensatie blijft sinds 1999 achter. Bovendien ontvangen de AOC's niet de VOA-middelen (middelen voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten) die de ROC's (regionale opleidingscentra) wel krijgen voor ondersteunende activiteiten. Het beleid was er echter opgericht om voor wetgeving inzake het groene onderwijs en de financiering ervan de lijn van het departement van OCW te volgen en de groene inkleuring ervan door het departement van LNV te laten plaatsvinden. Waarom wordt op het punt van de prijscompensatie en de VOA-middelen niet de lijn van OCW gevolgd? Is de minister bereid om dit alsnog te bewerkstelligen?

Er is een korting op het hoger agrarisch onderwijs ingeboekt, omdat het beeld bestaat dat het hao duurder is. Nu wordt echter pas onderzocht of dat beeld realistisch is. Dat is de verkeerde volgorde. De minister erkent dat overigens in zijn brief van 26 november. Kan hij garanderen dat het hbo-groen en het overige hbo gelijk behandeld worden? De middelen die waren uitgetrokken voor de instelling van een consortium, zijn vrijgevallen, omdat dit consortium niet tot stand is gekomen. Kunnen die middelen niet aangewend worden voor innovatie? Die vraag klemt te meer, omdat in de stukken staat dat er door de samenwerking van twee hbo-clusters met de Universiteit Wageningen waarschijnlijk efficiencyvoordelen te halen zijn en dat er daarom gekort wordt. Dat is echter geen stimulans voor innovatie.

In de beleidsbrief Groen onderwijs 2010 staat dat alle vmbo-groenopleidingen in AOC's groot genoeg zijn om voort te bestaan, maar dat acht van de eenenveertig groene afdelingen binnen scholengemeenschappen dat niet zijn. Zal de staatssecretaris van OCW dit meenemen in de rapportage die zij binnenkort zal uitbrengen? Zal dan ook duidelijk worden wat er gaat gebeuren met de acht te kleine groene afdelingen binnen scholengemeenschappen? Overigens is er volgens het Landbouwonderwijsverslag 2000 geen eenduidig beeld van de kwaliteit van die opleidingen te geven.

De heer Cornielje stemt in met hetgeen is gesteld in de brief inzake de deelname van etnische minderheden aan groen onderwijs. Wil de minister de voortgang die terzake wordt geboekt, melden in zijn reactie op het Landbouwonderwijsverslag 2001? De AOC's lijken niet onwillig te zijn om de deelname van etnische minderheden aan groen onderwijs te bevorderen, maar zij hebben wel te maken met cultureel bepaalde factoren die hier invloed op hebben. De mensen zijn echter hard nodig voor het werk in de landbouwsector.

Als in het China-Hongkongoverleg China staat voor het departement van OCW en Hongkong voor het departement van LNV, lijkt de uitkomst van dat overleg al vast te staan. Als de minister zijn visie terzake aan de Kamer had gestuurd, dan had zij hierover mee kunnen denken. De Onderwijsraad heeft een dezer dagen een advies afgescheiden over de toekomst van het agrarisch onderwijs. Wanneer mag het kabinetsstandpunt over dit rapport verwacht worden? De verworvenheden het groene onderwijs moeten in ieder geval overeind gehouden worden. Het groene onderwijs moet ook kunnen blijven inspelen op vernieuwingen. Reorganisaties moeten alleen doorgevoerd worden, als er een tastbaar voordeel binnen bereik is voor het groene onderwijs. Om het groene onderwijs perspectief te laten houden, moeten zowel de minister van LNV als de minister van OCW zich committeren aan de stappen die op het punt van het groene onderwijs gezet gaan worden.

De heer Waalkens (PvdA) is van mening dat de regering te weinig stukken aanreikt over het groene onderwijs. Er zou meer aandacht besteed moeten worden aan innovatie, de transformatie van de primaire sector en de transities op het platteland. Daarom moet deze gelegenheid aangegrepen worden om over de beleidsrichting te spreken.

Uit het Landbouwonderwijsverslag 2000 blijkt dat er ondanks de beroepskolom slechts in beperkte mate sprake is van doorstroming van vmbo-groen naar mbo en hao. Houden de verschillende onderwijsinstellingen wel contact met elkaar en zijn die contacten wel structureel van aard? Net als in het reguliere onderwijs is er in het groene onderwijs trouwens een groot tekort aan leerkrachten. Er worden allerlei pogingen gedaan om het lerarentekort op te heffen. De vraag is evenwel of het ministerie van LNV extra inspanningen pleegt om dit probleem specifiek voor het groene onderwijs te tackelen.

Door de uitgangspunten voor bekostiging van de AOC's gelijk te trekken met die voor het reguliere onderwijs zijn de financieringsproblemen voor de AOC's opgelost. Nu wordt evenwel weer in de begroting gesteld dat bij het hao een efficiencyslag gemaakt kan worden. De besparing is al ingeboekt, terwijl hier pas later onderzoek naar gedaan zal worden. Kan de minister dit verduidelijken? Overigens moet de bekostigingssystematiek voor het hao gelijkgetrokken worden met die voor het hbo.

Het China-Hongkongoverleg lijkt buiten de werkelijkheid te liggen. De hao in Brabant is bijvoorbeeld al met de hbo-instellingen aldaar in gesprek over integratie. Verder blijken de Internationale agrarische hogeschool Larenstein en het Van Hall-instituut in staat te zijn om zelf een aantal opleidingen te verzorgen. De instellingen geven zelf een positieve ontwikkelingsrichting aan. Het groene onderwijs manifesteert zich in onderwijsland als een pareltje. Waarom wordt er niet naar gestreefd om deze kwalitatief goede onderwijsvorm voor meer leerlingen open te stellen door verbreding? Aangezien uit het advies van de Onderwijsraad blijkt dat het ministerie van LNV een steeds kleinere bijdrage levert aan het groene onderwijs, verdient het aanbeveling om deze onderwijssoort integraal onder te brengen bij het ministerie van OCW. De heer Waalkens is niet bang dat het groene onderwijs hierdoor zijn eigen identiteit kwijt zal raken.

De AOC's zijn nog steeds «witte» scholen. Hierdoor blijft de instroom van allochtonen achter, al heeft dit ook te maken met hun eigen achtergronden. Dit is evenwel ook een argument om tot verbreding te komen. De voortgang van de bevordering van deelname van allochtonen aan het groene onderwijs moet dan ook nauwlettend bewaakt worden.

De Universiteit Wageningen is enigszins gehavend door de reorganisaties aldaar. De instroom van studenten valt niet tegen, maar de positie van de universiteit is wel verzwakt. Wageningen moet dan ook gepositioneerd worden in een nationale kennisketen en zeker in een internationale kennisketen. Er moet natuurlijk sprake zijn van synergie tussen DLO en de Universiteit Wageningen, maar de thans gehanteerde zakelijke aanpak komt het wetenschappelijk onderzoek en het fundamenteel onderzoek niet ten goede.

De heer Mosterd (CDA) voert ook het woord namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie. Het agrarisch onderwijs verdient meer aandacht en moet zelfstandig blijven. Daarom zou er in het voorjaar nog eens fundamenteel van gedachten gewisseld moeten worden over het hele landbouwonderwijs. Als het agrarisch onderwijs wordt geïntegreerd in de ROC's en het hbo, bestaat het gevaar dat het niet als zodanig herkenbaar zal blijven. Aangezien de leerlingen uit het agrarisch onderwijs goede kansen hebben in het vervolgonderwijs en een goede arbeidspositie kunnen krijgen en er weinig sprake is van tussentijdse uitval – de resultaten zijn in ieder geval niet minder dan bij de andere vormen van beroepsonderwijs – kan gesteld worden dat het agrarisch onderwijs bestaansrecht heeft. De kwaliteit van het onderwijs dient voorop te staan. Met het oog op de ontwikkelingen in de samenleving moet echter onder meer de examinering in het agrarisch onderwijs verbeterd worden. De onderwijskundige vernieuwingen in het agrarisch onderwijs moeten gelijke tred houden met die in het overige onderwijs.

Momenteel is er weinig belangstelling voor het technisch agrarisch onderwijs en overigens ook het overige technische onderwijs. Technisch onderwijs is echter van belang voor kennis voor de toekomst. Opleidingen op het gebied van levensmiddelentechnologie en zuiveltechnologie zijn weliswaar duur, maar zij van levensbelang voor goed agrarisch onderwijs in de hele kolom. Verschilt de rol van de minister van LNV trouwens van die van de minister van OCW, waar het gaat om maatschappelijke en beleidsmatige oriëntatie? Aangezien de scholen op dat punt een goed beleid lijken te voeren, zou de minister alleen extra geld moeten uittrekken voor aanvullend onderzoek naar de beleidsdoelen die hij zelf in de stukken heeft geduid. De bekostiging van de AOC's en de ROC's is inmiddels trouwens gelijkgetrokken, maar de prijscompensatie blijft nog achter. Wil de minister de AOC's ook op dat punt tegemoetkomen?

Er zijn forse bezuinigingen ingeboekt voor het hao. De minister heeft zelf echter gesteld dat een vergelijking van het totale budget dat van de rijksoverheid naar het hbo en het hao gaat, op dit moment niet goed mogelijk is. Bovendien heeft de HBO-raad aangegeven dat de kosten van het agrarisch beroepsonderwijs hoger zijn dan van het andere agrarische onderwijs. Aangezien dit ook voor het hao geldt, moet de korting op het hao ongedaan gemaakt worden, totdat onomstotelijk vaststaat dat er een andere weg is. In het agrarisch onderwijs zegt men nu al dat het ministerie van LNV geen goed onderwijs beleid voert. De beleidsmakers zouden wat ervaring moeten opdoen in het agrarisch onderwijs, omdat zij nu de kennis terzake ontberen.

Het imago van de agrarische sector en het agrarisch onderwijs is heel belangrijk. Met name voor het middelbaar en hoger agrarisch onderwijs is het van belang dat duidelijk gemaakt wordt dat er een goede toekomst is voor landbouw, voeding en ruimtelijke ordening. Het is de taak van de minister van LNV om dit met kracht uit te dragen.

Het antwoord van de minister

De minister betreurt het ook dat er niet vaker gesproken wordt over het agrarisch onderwijs. Uitgangspunt is de kwaliteit van het onderwijs. Het agrarisch onderwijs kan echter niet los gezien worden van de ontwikkeling van de landbouw in Nederland. In de landbouw is sprake van verdieping, het plegen van achterstallig onderhoud en innovatie. Die veranderingen moeten nadrukkelijk doorwerken in het agrarisch onderwijs om een duurzame landbouw in Nederland te garanderen. De maatschappij vraagt de landbouw om nieuwe inhoud te geven aan de verbindingen met de samenleving. Hierbij zijn maatschappelijk verantwoord ondernemen, innoveren en internationaliseren sleutelbegrippen. Deze ambities kunnen echter alleen worden gerealiseerd met kennis en het uitdragen daarvan door mensen die deze kennis hebben. Daarom moet gewaarborgd worden dat er voldoende goed opgeleide mensen werken op het terrein van voedsel en groen. Vanwege de ingrijpende veranderingen in deze sector, zowel nationaal als internationaal, is een herbezinning op de inhoud van het groene onderwijs nodig.

Het imago en de identiteit van de landbouw kunnen niet los van elkaar gezien worden. Als de identiteit niet goed is, brokkelt het imago ongetwijfeld af. Daarom moet de identiteit van de Nederlandse landbouw versterkt worden door verbreding en verdieping, maar ook door een impuls te geven aan het groene onderwijs. Daar moet dus op ingezet worden. Dat neemt niet weg dat de positieve punten van het groene onderwijs genoemd mogen worden. De doorstroming is in het groene onderwijs relatief beter dan in het overige onderwijs. Verder is in het groene onderwijs sprake van goede samenwerking en is het vmbo-groen een krachtige groeisector. Uit het advies van de Onderwijsraad blijkt echter dat er slechts in beperkte mate sprake is van kwaliteitszorgsystemen en dat de sector nogal sterk naar binnen is gericht. De Nederlandse landbouw is altijd sterk naar binnen gericht, maar hier komt verandering in door de verbondenheid van steeds grotere groepen Nederlanders met het domein van voedsel en groen. Het groene onderwijs raakt ook steeds meer verbonden met het andere onderwijs. Het is dan ook van belang om hier in het voorjaar nader over te spreken aan de hand van een beleidsrelevant document. Het gaat hierbij niet zozeer om de verandering van het bestel. De ambitie van het ministerie van LNV is vernieuwing van de inhoud en de kwaliteit van het groene onderwijs, verbreding van de opleidingen en verbinding met andere kennisinstellingen.

De aandacht is de laatste tijd inderdaad meer gericht geweest op het volgen van het algemene onderwijsbeleid dan op de inhoud van het agrarische onderwijs. Dit is het gevolg van het feit dat het ministerie met een relatief klein apparaat een heel bestelbeleid moet voeren voor een relatief kleine groep in het onderwijs. De vraag is hoe het ministerie van LNV de kwaliteit van het groene onderwijs niet alleen kan bewaren, maar ook kan versterken en verdiepen. Mede om die reden heeft de minister met zijn collega van OCW gesproken over de vraag hoe bereikt kan worden dat de inspecteurs van het groene onderwijs zich weer meer gaan richten op de inhoud van het onderwijs. Het ministerie van LNV wil het groene onderwijs dus niet afstoten naar het ministerie van OCW. Het China-Hongkongoverleg moet in dit verband leiden tot een concept waardoor de kwaliteitskenmerken van het groene onderwijs gewaarborgd kunnen worden in het brede onderwijssysteem. Het betrekkelijk kleinschalige groene onderwijs heeft namelijk niet alleen zijn eigen kwaliteiten, maar kent ook zorgpunten. Zo krijgen technologische ontwikkelingen uit andere sectoren, zoals ICT, nog te weinig plaats in het groene onderwijs. In september heeft in dit kader een eerste overleg plaatsgevonden met opinieleiders uit onderwijs en bedrijfsleven. Bij een volgend overleg zal ook het recente advies van de Onderwijsraad betrokken worden, opdat over de feiten in ieder geval geen misverstanden bestaan. Bovendien lijkt het wijs om bepaalde kennis van de groene opleidingen aan OCW-scholen ook in de opleidingen van LNV-scholen te betrekken. De structurele ontwikkelingen die daar hebben plaatsgevonden, moeten gekanaliseerd en gemoduleerd worden, opdat het ministerie van LNV zich verder alleen op de inhoud van het groene onderwijs behoeft te richten.

De Universiteit Wageningen heeft als gevolg van de samenwerking met DLO een aantal eigen kenmerken ontwikkeld. De eigen identiteit van de wetenschappelijke kant van de Universiteit Wageningen moet dan ook benadrukt worden. Minpunt is dat de kenniseenheden te veel verstrengeld lijken te zijn. De raad van toezicht van de universiteit, waarin onlangs twee nieuwe leden zijn benoemd, richt zich momenteel op het zoeken van een nieuwe voorzitter voor de raad van bestuur. De minister zal hier in een later stadium ook bij betrokken zijn, want het gaat daarbij om het hele onderwijsproces in Wageningen. De bestaande nationale en internationale kennisketen kunnen de kern vormen van food valley. Een aantal processen zal in dit kader echter nog op gang gebracht moeten worden. Net als in de rest van het agrarisch onderwijs is ook in Wageningen sprake van verbreding. Als gevolg van het sterk teruglopen van het aantal studenten is het aantal opleidingen weliswaar afgenomen, maar dit verlies wordt gecompenseerd door de strategische relaties die met andere universiteiten worden aangegaan, zoals die in Utrecht en Nijmegen.

Het ministerie van LNV kan in dit licht een sturende rol spelen door een herbezinning op de oriëntatie van de onderzoeksgelden van het ministerie. De afgelopen tien jaar ging ongeveer 90% van de onderzoeksgelden naar Wageningen, maar in overleg met de Universiteit Wageningen worden geldstromen nu ook gericht naar sectoren die kunnen bijdragen aan onderzoeken van de universiteit. Hierdoor zullen de beleidsdirecties van het ministerie van LNV veel directer betrokken worden bij onderzoek op het gebied van bijvoorbeeld gewasbescherming en vaccinatie. Het gaat daarbij om elementen die voor het beleid van het ministerie voor de toekomst en de vernieuwing van de sector van betekenis zijn. Hiervoor wordt een intern vernieuwingsproces op het ministerie in gang gezet. Verder zal de relatie tussen het ministerie en Wageningen hieraan aangepast moeten worden en zullen binnen de universiteit het universitaire complex, het wetenschappelijke complex en DLO met behoud van eigen identiteit optimaal moeten samenwerken. Dit vernieuwingsproces moet ertoe leiden dat de Universiteit Wageningen een speciale positie kan innemen. In overleg met de minister van OCW is trouwens besloten dat een van de mastersopleidingen uit het algemene onderwijs ook in Wageningen gevolgd kan worden. Tot slot meldt de minister dat ernaar gestreefd wordt om Wageningen niet alleen aantrekkelijk te laten zijn voor promovendi uit derdewereldlanden, maar ook voor promovendi uit geïndustrialiseerde landen. Met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie is het essentieel dat de internationale Europese component sterk in Wageningen aanwezig is. In de onlangs opgerichte body of competence wordt overigens geprobeerd om, zonder afbreuk te doen aan de financiering van projecten, ook te komen tot structurele financiering van Wageningen.

In 1999 is afgesproken dat in de jaren 2000 tot 2002 2 mln gulden per jaar zou worden gegeven aan de holding van Van Hall en Larenstein, evenals 2 mln gulden per jaar voor de samenwerkingsprojecten in het hao op het terrein van innovatie. Er zijn op dit ogenblik vijf projecten in uitvoering, waaronder die om het imago van het landbouwonderwijs op te vijzelen.

Uitgangspunt is en blijft dat het AOC-onderwijs normatief gelijk wordt bekostigd met het overige onderwijs. Uit het rapport van de departementale accountantsdienst en de contra-expertise die in opdracht van de AOC's is gemaakt, blijkt ook dat er in 1999 sprake was van gelijke bekostiging. Volgens de departementale accountantsdienst is er zelfs sprake van een licht verschil in het voordeel van de AOC's. De AOC's zullen alsnog prijscompensatie krijgen voor 2002, op voorwaarde dat aan het ministerie van LNV de departementale prijsbijstelling wordt uitgekeerd. Voor het VOA-budget heeft het ministerie van OCW eigen middelen afgezonderd, terwijl het ministerie van LNV niet-normatieve middelen inzet voor thema's die aansluiten bij het LNV-beleid. Die niet-normatieve middelen voor inhoudelijke vernieuwing bedragen voor 2002 38 mln euro. Daarvan is 1,8 mln euro bestemd voor leermiddelen, ruim 3 mln euro voor onder meer de subsidieregeling VIA (versterking innovatie agrarisch onderwijs) en 17,2 mln euro voor praktijkleren. In het kader van de efficiencyslag die gemaakt wordt, komen de AOC's er dus bepaald niet slecht af.

De bekostiging van het hao is gebaseerd op de gedachte dat al het onderwijs als technisch onderwijs wordt uitbetaald. Technisch onderwijs is duurder, maar niet al het onderwijs in het hao is technisch onderwijs. Als gevolg daarvan wordt het hao dus ruimer bekostigd. Bovendien is er vanwege het kleinschalige karakter van het hao sprake van een relatief dalende instroom. Om die reden is er een korting op de bekostiging van het hao ingeboekt. De inbreng van de commissie brengt de minister er echter toe om die korting voor 2002 ongedaan te maken. Dit neemt trouwens niet weg dat hij de efficiencyslag voor het hao wil doorzetten.

Het ministerie van LNV heeft de afgelopen drie jaar geïnvesteerd in de eigen lerarenopleiding STOAS-APH om de aantrekkelijkheid ervan te vergroten. De meest recente instroomcijfers laten een stijging zien van 25% ofwel 100 studenten ten opzichte van voorgaande jaren. De verwachting is dan ook dat in de toekomst voldaan kan worden aan zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve vraag naar leraren in het groene onderwijs. De AOC's kunnen echter ook door eigen personeelsbeleid en scholing inspelen op de behoeften in de eigen schoolorganisatie.

Nadere gedachtewisseling

De heer Cornielje (VVD) verwacht dat de minister zeer spoedig een nota van wijziging zal indienen om de korting op het hao ongedaan te maken. Aan de hand van de schriftelijke informatie over de bekostiging van de AOC's zal voorts beoordeeld kunnen worden hoe de geldstromen terzake precies lopen.

Het is waar dat er op het terrein van het ministerie van LNV veel veranderd is en dat het groene onderwijs die veranderingen zal moeten volgen. In deze kabinetsperiode zijn er echter maar weinig veranderingen doorgevoerd. De instellingen wachten ook op een visie op de beleidsrichting. Het advies van de Onderwijsraad terzake is inmiddels verschenen, maar de uitkomsten van het China-Hongkongoverleg zullen ook in de discussie hierover betrokken moeten worden. Kan de minister nu in ieder geval aangeven wat zijn inzet zal zijn in het China-Hongkongoverleg?

De heer Waalkens (PvdA) wacht met belangstelling op een overzicht van het geld dat extra uitgetrokken wordt voor het groene onderwijs, en op een nota van wijziging om de korting op het hao ongedaan te maken.

De heer Mosterd (CDA) ziet ernaar uit om in het voorjaar aan de hand van een visie van de minister te spreken over de toekomst van het agrarisch onderwijs. De inhoudelijke benadering van het agrarisch onderwijs spreekt hem grotendeels aan, maar hij vraagt zich af of het echt verstandig is om dit onderwijs onder te brengen bij het ministerie van OCW.

De minister zegt een nota van wijziging voor het ongedaan maken van de korting op het hao en een overzicht van de middelen die extra voor het groene onderwijs worden uitgetrokken, toe. Hij begrijpt dat de Kamer reserves heeft bij de ingezette veranderingen voor het agrarisch onderwijs, maar is ervan overtuigd dat dit de goede weg is om de kwaliteit van dit onderwijs voor de toekomst te waarborgen. Hij zal het proces met de minister van OCW nauwgezet volgen. Niet alleen uit het advies van de Onderwijsraad, maar ook uit de groene beleidsbrief van vorig jaar kan al afgeleid worden wat zijn inzet hierbij is. In het China-Hongkongoverleg is een aantal vragen terzake doorgenomen. Dit overleg moet dan ook gezien worden als een discussiebijeenkomst. De minister is bereid om de Kamer niet alleen een lijstje te doen toekomen van degenen die daaraan hebben deelgenomen, maar ook het verslag ervan.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Ter Veer

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van de Camp

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD) en Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Depla (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Rietkerk (CDA), Pitstra (GroenLinks), Kamp (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Wijmen (CDA), Buijs (CDA), Weekers (VVD), Dijksma (PvdA), Bolhuis (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Te Veldhuis (VVD) en Duivesteijn (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Çörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).

Naar boven