27 411
Emancipatiebeleid 2001

nr. 23
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 november 2000

De vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 11 oktober 2000 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en staatssecretaris Verstand van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de voortgangsrapportage 2000 actieplan emancipatietaakstellingen departement VROM 1999–2002 (SOZA-00-534).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Van der Hoek (PvdA) memoreerde de drie emancipatietaakstellingen van VROM: het opstellen van een emancipatieparagraaf en het uitvoeren van een emancipatie-effecttoets in de voorbereiding van cruciale beleidsproducten van het ministerie, te weten de Vijfde nota ruimtelijke ordening en de nota Wonen, aanpak van de beschikbaarheidscultuur en aandacht voor de emancipatiedimensie in het personeelsbeleid.

Gender moet vanaf het begin geïntegreerd worden in het beleid. Hoe is dat verwerkt in de nota Wonen? Wordt er in het kader van de stedelijke woonkwaliteit ook aandacht gegeven aan de veiligheid? En is in de Vijfde nota RO de emancipatie-effecttoets inmiddels afgerond? Wat zijn de aanbevelingen en hoe worden deze verwerkt?

Mevrouw Van der Hoek vroeg naar de voortgang op het punt van de beschikbaarheidscultuur en naar mogelijkheden voor de ontwikkeling van een bereikbaarheidscultuur. Hoever is de werkgroep die de taakstelling in een concrete maatregel zou omzetten?

Het personeelsbeleid beoordeelde mevrouw Van der Hoek heel positief. Is het mogelijk om mensen met een deeltijdbaan door te laten stromen naar hogere functies en kan de Algemene bestuursdienst hierbij een coördinerende rol vervullen in plaats dat ieder ministerie afzonderlijk het wiel gaat uitvinden?

De tijdelijke expertisecommissie houdt binnenkort op te bestaan. Is het mogelijk bij de adviesraden steekproefsgewijs adviezen te laten analyseren op mainstreaming? Daartoe zou bijvoorbeeld een visitatiecommissie kunnen worden ingesteld.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) toonde zich redelijk tevreden over de emancipatoire activiteiten op het ministerie bij VROM. Dit ministerie heeft een emancipatieparagraaf opgenomen in de nota Wonen en in de Vijfde nota RO en een EER (emancipatie-effectrapportage) uitgevoerd bij de nota Wonen. Heeft de minister het gevoel dat het emancipatieaspect nu echt tussen de oren zit bij de desbetreffende mensen en zij het bij vervolgactiviteiten vanzelfsprekend zullen toepassen of is daarvoor nog enige massage nodig?

Mevrouw Visser complimenteerde de minister met de nota over de bereikbaarheidscultuur en de beschikbaarheid. Dat was een prima initiatief van VROM. Worden er nu meer strategische functies in deeltijd aangeboden, hoe worden mannen gestimuleerd tot meer deeltijdarbeid, hoe wordt verlichting van de werklast nagestreefd en wat zijn de reacties van het personeel? Bij duobanen speelt namelijk het probleem dat men elkaar niet goed op de hoogte stelt van wat er speelt. Hoe zit dat op het ministerie?

Mevrouw Visser vond het zeer belangrijk dat vrouwen topfuncties vervullen, omdat zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan cultuurverandering.

Ook de heer Weekers (VVD) was van mening dat op VROM hard gewerkt wordt aan de emancipatiedoelstellingen. Er zal een EET (emancipatie-effectentoets) plaatsvinden op de Vijfde nota RO. Inmiddels is de eindrapportage van de interdepartementale werkgroep gereed over bereikbaarheidsscenario's. Daarin wordt onder meer gesteld dat de stimule-ringsmaatregel dagindeling een rol zou kunnen spelen bij die Vijfde nota. Kan de minister aangeven in welke projecten en in welke vorm die stimuleringsmaatregel daarin participeert?

In de voortgangsrapportage wordt gesteld dat expertise betreffende een EET op het abstractieniveau van rijksoverheidsbeleid dun gezaaid is. Bureaus die behulpzaam kunnen zijn bij de uitvoering zijn moeilijk te vinden. De heer Weekers vroeg zich af of er op het ministerie niet voldoende expertise te vinden is. Hoe is de cultuur op het ministerie? En in hoeverre kunnen ministeries gebruikmaken van de expertise van de DCE?

Naar aanleiding van de EET op de nota Wonen wordt onder andere aanbevolen om het eigen woningbezit van vrouwen gericht te vergroten via opdrachtgeverschap en ontwerpeisen voor levensfasebestendige woningen op te leggen met daarin voldoende ruimte voor arbeid en zorg enz. Welke aanbevelingen zijn overgenomen en welke niet en wat is daarvan de reden? En wat wordt beoogd met het instellen van een persoongebonden wijkbudget voor versterking van het woon- en leefklimaat in wijken? De heer Weekers was niet erg geporteerd van de aanbeveling voor het instellen van een verplicht referendum voor grootschalige stedelijk ingrepen, omdat dit naar zijn mening eerder remmend dan stimulerend zal werken.

Er wordt hard gewerkt aan de bereikbaarheidscultuur van het ministerie. Is de bereidheid om buiten kantooruren beschikbaar te zijn voor hulpvragen van de minister en staatssecretaris bij vrouwen groter dan bij mannen? In hoeverre is een eventueel verschil vanuit de functie te rechtvaardigen? En waartoe heeft de bespreking van de notitie «Vrouwen in hogere schalen» geleid?

De heer Weekers vroeg waarom het aantal exitgesprekken beperkt in omvang is.

In het P&O-beleid van de RGD (de Rijksgebouwendienst) is een aantal zeer goede acties gestart, maar waarom hanteert het ministerie hier geen concernbrede aanpak? Het is heel goed dat de RGD bij werving de nadruk gaat leggen op potentieel in plaats van op ervaring. Zijn hier de belemmeringen in de traditionele beloningsstructuur weggenomen? Er zitten immers vaak grote beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen die teruggeleid kunnen worden naar anciënniteit. Als er meer op basis van prestatie beloond gaat worden, zouden de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen tenietgedaan kunnen worden.

Mevrouw Schimmel (D66) onderschreef ten volle de emancipatietaakstelling van VROM en vroeg zich af hoever het daarmee staat bij de Vijfde nota RO. Een van de problemen bij EER's is het operationaliseren van de emancipatiedoelstellingen. Elke EER kent een eigen toepassing van het instrumentarium en een vertaling van de hoofdvragen in operationele termen, afhankelijk van het toepassingsgebied. Welke hoofdvragen worden gesteld bij de Vijfde nota RO? TECENA heeft een gesprek gehad met de VROM-raad o.a. over inzichten omtrent arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen, verdeling van activiteiten over dag en week, over de indeling van de steeds meer divers wordende levensloop van mensen, flexibilisering van arbeid, gezinsverdunning, vergrijzing, ontgroening, consequenties voor de steden, locatie bedrijfsterreinen, verhouding woon- en recreatiegebieden en de ordening van vervoersstromen. Worden deze hoofdvragen bij een EER op de Vijfde nota RO meegenomen? Hoever staat het daarmee? Is er voldoende deskundigheid binnen het ministerie en daarbuiten om die hoofdvragen te operationaliseren in die EER? Wie is daarvoor verantwoordelijk op het ministerie? En in hoeverre wordt de nota Wonen nog daarbij betrokken?

Mevrouw Schimmel typeerde de emancipatieparagraaf in de nota Wonen als vrij algemeen van aard. Een aantal aanbevelingen van de EET verricht door het Buro voor ruimtelijke vormgeving van Eys en het Economisch instituut/CIAV van de Universiteit van Utrecht zijn niet opgenomen. Zij nam aan dat dit in een latere fase in de Kamer zal worden besproken.

Mevrouw Schimmel kon zich vinden in de aanpak van de beschikbaarheidscultuur. Worden er nu concrete maatregelen genomen?

Hoe staat het met de doorstroom van vrouwen binnen het ministerie? Is er een speciaal beleid om het glazen plafond te doorbreken? Hoeveel vrouwen zijn er werkzaam in hogere schalen dan schaal 14?

Antwoord van de regering

De minister merkte op dat hij de taken zelf mee uitgekozen had: beleid, cultuur en personeel. Beleid moet op een zodanige wijze geformuleerd worden dat vanaf het begin sprake is van mainstreaming. Achteraf kan er een gendertoets naast gelegd worden om te bezien of het geslaagd is. De minister toonde zich geen voorstander van beleidsstukken met een aparte emancipatieparagraaf. Er moet sprake zijn van een algemene aanpak waarin de genderdimensie geïntegreerd is. Dat is echter nog niet helemaal het geval. Bij de formulering van de grote nieuwe nota's hebben daarover ook op politiek niveau discussies plaatsgevonden. De nota's bij VROM zijn eerst conceptnota's. Dan komt er een maatschappelijke discussie en een discussie met de Kamer en daarna verschijnt de definitieve nota. Er zijn dus verschillende momenten waarop kan worden bijgestuurd. De definitieve Vijfde nota bijvoorbeeld zal er echt anders uitzien dan de eerste versie, maar ook de eerste versie moet voldoen aan genderduurzaamheidsoverwegingen. Daarop wordt zeer nauwgezet gelet. De minister merkte op dat hij verantwoordelijk is, vragen stelt en voortdurend opdrachten geeft op dit punt.

De mainstreaming vindt plaats door vanaf het begin de ruimtelijke kwaliteit hoog op de prioriteitenlijst te zetten en niet uit te gaan van kwantitatieve ordeningsvraagstukken maar van kwaliteit. Er zijn zeven kwaliteitscriteria geformuleerd en wel zodanig dat gender daarin past. Diversiteit en sociale rechtvaardigheid maken daarvan onderdeel uit. Dat betekent dus ook gelijke toegankelijkheid van voorzieningen en ruimte voor welke doeleinden dan ook, voor jong en oud, voor autochtoon en allochtoon, voor man en vrouw. Juist vanuit die gepostuleerde criteria worden maximale mogelijkheden tot mainstreaming gegeven.

De invulling is echter lastig. Het is bijvoorbeeld van belang om de dagindeling te koppelen aan ruimte-indeling vanuit een bepaalde optiek van de huishouding. In de Vijfde nota wordt ook gesproken over maatschappelijke trend. Daartoe behoren ook gendertrends voorzover die consequenties hebben voor wonen, werken en andere activiteiten met een ruimtebeslag. Vijf weken geleden is er in Den Haag een discussie gehouden over mainstreaming bij beleidsvoorbereiding. Daaraan hebben zowel mensen van binnen als van buiten het ministerie deelgenomen. Door zelf aanwezig te zijn en vragen te stellen, trachtte de minister over de platitudes heen te komen. Er wordt geworsteld om mainstreaming te vertalen in concrete beleidsmaatregelen met een ruimtelijk beslag. Het gaat erom dat er vragen worden gesteld, antwoorden komen, gediscussieerd wordt en er een bewuste beslissing komt over wat wel en wat niet wordt overgenomen.

Bij de Vijfde nota is de opdracht gegeven om op basis van de eerste vier hoofdstukken een emancipatietoets te beschrijven.

De minister was nog niet helemaal tevreden over de nota Wonen wat dit aspect betreft, maar het proces is wel op gang gekomen. Er moeten echter voortdurend vragen gesteld worden, want het is nog niet echt onderdeel van het algemene beleidsmatige denken op het ministerie. Bovendien zijn in de maatschappelijke discussie nog steeds geen concrete beleidsmatige alternatieven aangedragen. Het blijft vaak heel algemeen. Er moet doorgeboord worden om uiteindelijk met een beleidstekst te komen die daaraan voldoet. Dat is echter niet zo eenvoudig. Op politiek niveau is de bereidheid daartoe zeer zeker aanwezig, op topambtelijk niveau is het langzamerhand geaccordeerd en op middenambtelijk niveau is het meer vanzelfsprekend, maar nu gaat het om de vertaling.

Voor de keuze en de vertaling van de emancipatie-effecttoets bij de nota Wonen is in eerste plaats staatssecretaris Remkes verantwoordelijk. Het is duidelijk dat niet alles automatisch wordt geaccepteerd. Langzamerhand is er voldoende deskundigheid binnen het ministerie om juist vanuit de emancipatoire invalshoek zinnige opmerkingen te kunnen maken over ruimtelijke ordening en wonen. De minister was van plan dit door te trekken in de richting van het Nationale milieubeleidsplan. Daarbij speelt natuurlijk de vraag, hoe dat te vertalen naar de medeoverheden, maar dat ligt in het vervolgtraject.

De minister merkte op dat bij zijn eerste ontmoeting met de OR van VROM de beschikbaarheidscultuur is opgeworpen als een belangrijk probleem. Geprobeerd is het probleem bespreekbaar te maken en te houden en daaruit de consequenties voor het management te trekken. Er is inderdaad binnen bureaucratieën vaak sprake van de machobenadering dat men altijd beschikbaar dient te zijn, ook buiten kantooruren. De minister deelde die insteek niet. Iedere directie of afdeling dient zichzelf zodanig te managen dat er altijd iemand beschikbaar is om informatie te geven c.q. een vraag te beantwoorden. Dat is een kwestie van intern management binnen een directoraat-generaal of een afdeling en dat heeft niets te maken met mannen of vrouwen. Het is een kwestie van intern management. Beschikbaarheid betreft niet de mensen maar de output, de kennis, de informatie moeten direct beschikbaar kunnen zijn. Op VROM is sprake van gewone kantooruren. Het komt niet vaak voor dat er door de top buiten kantooruren informatie wordt gevraagd. Dat gebeurt alleen maar wanneer Kamervergaderingen of overleggen 's avonds doorgaan of bij begrotingsbehandelingen. Soms vindt er na kantoortijd overleg plaats met andere overheden, waarbij medewerkers aanwezig zijn. De verantwoordelijke afdeling dient aanwezig te zijn en dat is een kwestie van intern management. Bij hoge uitzondering wordt er in een weekend vergaderd en dan doet zich hetzelfde voor. Er is echter een uitzondering en dat zijn de inspecties. Wanneer zich calamiteiten voordoen bijvoorbeeld op het terrein van milieu, is er spake van een 24-uursbeschikbaarheid maar dat is georganiseerd via een meld- en crisissysteem. Het gaat dus nooit om buiten kantooruren noodzakelijke beschikbaarheid van individuele personen.

Parttime werken wordt sterk bevorderd. De minister kon echter niet de vraag beantwoorden over de mogelijkheid voor parttimers om door te stromen, doch toonde zich een sterk voorstander daarvan. De mobiliteit op het ministerie is echter niet groot. De enige mogelijkheid om werkelijk te komen tot een forse doorstroming van mensen is van de rijksdienst één rijksdienst te maken, waarbij alle medewerkers in dienst zijn van het rijk in zijn totaliteit en er een veel makkelijker doorstromingsbeleid voor wie dan ook georganiseerd kan worden.

Bij schaal 13 en hoger worden de gehanteerde normen steeds bijgesteld. Het was 15% in 1999, het is 16,5% voor het jaar 2000 en voor 2001 wordt het percentage weer hoger. De normen zijn grotendeels gehaald door interne doorstroming, maar er zijn in topfuncties mensen van buitenaf aangesteld. Het aantal mannen in topfuncties is gewijzigd doordat er concrete beslissingen genomen zijn. Men moet alert blijven. Als er bijvoorbeeld voor de bezetting van adviesraden te weinig vrouwen worden voorgesteld, wordt het hele lijstje niet geaccepteerd. Dan wordt er heel erg gemopperd, maar na een paar maanden staan er wel voldoende vrouwen op zo'n lijstje.

De staatssecretaris merkte op dat de ABD vanaf schaal 15–16 werkt. Zij zegde toe met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te overleggen over een versterking van de rol van de ABD in dezen.

Het mainstreamen moet echt goed worden aangepakt, er moet niet één element uitgehaald worden want dan wordt het een hapsnapbeleid. Er zijn goede instrumenten die de mainstreamfunctie kunnen versterken. Het eindadvies van TECENA moet nog verschijnen. Dat moet serieus bekeken worden en daarover zal met TECENA van gedachten worden gewisseld.

De ministeries kunnen volop gebruikmaken van de expertise van de DCE. Er is een handleiding mainstreaming gemaakt. Die is aan de ministeries en de Kamer beschikbaar gesteld.

Naar aanleiding van vragen over de anciënniteitkwestie stelde de staatssecretaris voor te wachten op het advies van de Stichting van de arbeid over het plan van aanpak Ongelijke beloning, omdat de stichting met name gevraagd is op de anciënniteitkwestie in te gaan.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van der Hoek (PvdA) sprak haar grote tevredenheid uit met de beantwoording door de minister. Zij vroeg naar de mening van de minister over het aansturen van de adviesraden terzake van mainstreaming. Zou het niet goed zijn als een visitatiecommissie eens in de zoveel tijd bekijkt of zij voldoen aan de beleidsdoelstellingen in dezen?

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) vond de beantwoording zeer hoopgevend en wenste de minister veel succes bij de verdere voortgang.

De heer Weekers (VVD) constateerde met genoegen dat bij de beide bewindslieden het voel voor gender mainstreaming zeker tussen de oren zit.

Hij ondersteunde het verzoek om een visitatiecommissie in vervolg op TECENA. Het is goed dit te betrekken bij het plan van aanpak want een hapsnapbeleid is inderdaad niet gewenst. Maar kan dit plan echter niet wat sneller worden gerealiseerd?

In het P&O beleid van de RGD wordt bij werving de nadruk gelegd op het potentieel in plaats van op ervaring. In hoeverre vormt anciënniteit in beloning hierbij een probleem en zijn er mogelijkheden om vooral op prestatiebasis te belonen?

De minister hanteert ten aanzien van het beschikbaar zijn van medewerkers een heel gezond uitgangspunt. Wanneer dit goed wordt ingebed in de organisatiestructuur, zal dit een positieve uitwerking hebben op de emancipatie-elementen. De heer Weekers herhaalde zijn vraag of de bereidheid om beschikbaar te zijn bij vrouwen anders is dan bij mannen en in hoeverre dat verschil vanuit de functie te rechtvaardigen is. Heeft de minister het gevoel dat zijn ministerie inderdaad zodanig is gestructureerd dat de beschikbaarheidvraagstukken niet op de medewerkers worden afgewenteld maar binnen de organisatie worden opgevangen.

Mevrouw Schimmel (D66) was verheugd over het feit dat in de voorbereiding van de Vijfde nota RO reeds veel aandacht besteed wordt aan het genderaspect door middel van expertmeetings. Bovendien wordt er EET toegepast op de definitieve nota. Zij meende dat het moeilijk is de hoofdvragen te vertalen naar operationeel beleid.

In het infoblad van TECENA wordt gesproken over een expertmeeting tussen TECENA en de VROM-raad, waarbij door een van de leden werd erkend dat de ruimtelijke ordening is Nederland gericht is op bedrijvigheid en productie en minder aandacht heeft voor andere bestedingen van het tijdsbudget, zoals de zorgbesteding. Klaarblijkelijk vindt de VROM-raad het belangrijk in de advisering die aspecten te kunnen meenemen waaruit genderspecifiteit blijkt. Is het mogelijk de VROM-raad op dit punt een apart advies te laten uitbrengen en is ook de SER gevraagd nader advies uit te brengen op het genderaspect? Wellicht is er aanleiding voor een aanvullende adviesaanvraag omdat daarmee ook wordt bewerkstelligd dat de adviesraden zich bezighouden met gendervraagstukken?

De minister bevestigde dat de VROM-raad zich bezighoudt met gendervraagstukken en een advies over dagindeling en de consequenties daarvan voor het ruimtelijk beleid, milieubeleid en het beleid met betrekking tot wonen heeft uitgebracht, waarover op 30 oktober een gesprek zal plaatsvinden. Het gaat met name om werken en zorg en welke consequenties daaruit getrokken moeten worden voor een betere en eerlijke verdeling tussen mannen en vrouwen, werken en zorg enz. Minder scheiden van wonen en werken is van groot belang om de reistijd te minimaliseren, want dat is verloren tijd. Verder moeten alle mogelijke voorzieningen zoals winkels, scholen en zorgvoorzieningen zo dicht mogelijk bij wonen en werken gebracht worden. De stad dient zo compleet mogelijk te zijn en als dat niet het geval is, moet er een zeer sterke nadruk gelegd worden op de netwerkstad met een goed openbaar vervoer waardoor er ook met reistijdnormen gewerkt kan worden.

De minister vroeg zich af, of een speciaal advies van de SER hierover zin heeft en of het niet beter is het in een meer algemeen kader te plaatsen. Misschien kan het getoetst worden aan adviezen die uitgebracht zijn door afzonderlijke adviesraden?

Bij werving vindt de beloning plaats op basis van functieniveau. Anciënniteit kan dus deels worden gecompenseerd. Daarnaast bestaat beperkt de mogelijkheid voor incidentele prestatiebeloning. Dat is een breed beleid binnen het totale ministerie. De minister zegde toe een en ander nog eens nader te zullen bekijken, omdat het ene directoraat-generaal anders werkt dan het andere. Er zijn ook personele en culturele verschillen tussen de vier units op het ministerie, waarbij de ene wat vrouwvriendelijker schijnt te zijn dan de andere. Dat wordt goed in de gaten gehouden. De nieuwe secretaris-generaal mevrouw Sint heeft het opgepikt als een belangrijk punt.

De minister was nog niet helemaal tevreden. Er moet continu aandacht aan besteed worden en dat gebeurt ook in de top.

De staatssecretaris wees erop dat zowel de VROM-raad als de SER in het kader van het advies over de meerjarennota over de dagindeling gerapporteerd heeft. In het adviesaanvraagprogramma van het kabinet voor adviesaanvragen aan de SER staat ook de Vijfde nota RO. Dagindelingsaspecten alsmede arbeids- en zorgaspecten zullen daarin worden meegenomen. Er wordt dus voortdurend aandacht aan besteed.

Ministeries denken in hun adviesaanvragen zelf na over de vraag welke aspecten belangrijk zijn op het terrein van arbeid, zorg en dagindeling. De staatssecretaris meende dat een visitatiecommissie het risico van een «excuus-Truus» in zich heeft. Het gaat erom de advisering binnen de ministeries te mainstreamen. Er moet goed nagedacht worden over de manier waarop. Wil het goed gebeuren, dan kost dat ruim een halfjaar.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Terpstra

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Reitsma

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Klein Molekamp (VVD), Van der Hoek (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Dijksma (PvdA), Stellingwerf (RPF/GPV), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD).

XNoot
3

I.v.m. enige correcties.

Naar boven