27 410
Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2001–2004

nr. 18
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2001

1. Inleiding

Met deze brief wil ik u, mede namens de staatssecretaris van Justitie, informeren over de wachtlijsten in de jeugdzorg in 2000 en de besteding van extra middelen door provincies en grootstedelijke regio's in het kader van de Meerjarenafspraken jeugdzorg. Dit conform mijn voornemen zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 23 april jl. (27 410, nr. 17).

Daarmee ga ik met deze brief in op de door uw Kamer aangenomen motie over het verstrekken van informatie over wachtlijsten in de jeugdzorg in 2000 (motie Van Vliet c.s.: Kamerstukken II, 2000–2001, 27 410, nr. 16). Tevens zal ik in deze brief de motie beantwoorden over het toesturen van een plan van aanpak kindermishandeling en seksueel misbruik (motie Arib c.s.: Kamerstukken II, 2000–2001, 27 410, nr. 15).

2. Gegevens over wachtlijsten jeugdzorg en besteding extra middelen in 2000

2.1 Inzet van de extra middelen door provincies in het jaar 2000

Op mijn verzoek om versneld gegevens aan te leveren over de inzet van de extra middelen in 2000 in het kader van de Meerjarenafspraken jeugdzorg, hebben alle provincies en grootstedelijke regio's gereageerd. In onderstaande tabel 1 is een overzicht gegeven van de inzet van de extra middelen voor de vier doelstellingen: vorming Bureau Jeugdzorg (BJZ), vorming Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), aanpak wachtlijsten en versterking van de aansluiting van jeugdzorg bij het lokaal jeugdbeleid. Tevens is aangegeven wat door provincies en grootstedelijke regio's in totaal voor deze doelstellingen in 2000 is ingezet.

Tabel 1 Inzet extra middelen MJA-jeugdzorg in 2000 [x f 1 miljoen]

Doelstelling:TotaalExtra middelen MJA1Doeluitkering/eigen middelen2
BJZ113,144,169
AMK20,33,716,6
Wachtlijsten29,21613,2
Aansluiting lokaal beleid25,64,920,71

1 De extra middelen in het kader van de Meerjarenafspraken jeugdzorg worden structureel als onderdeel van de doeluitkering jeugdhulpverlening aan de provincies en grootstedelijke regio's beschikbaar gesteld. Het Rijk heeft met de provincies afgesproken dat over de inzet van de extra middelen apart wordt gerapporteerd. In 2000 is in totaal f 78,3 miljoen aan extra middelen aan de provincies beschikbaar gesteld. Door de provincies en grootstedelijke regio's is vooralsnog over de inzet van f 68,7 miljoen gerapporteerd. In de komende Voortgangsrapportage beleidskader jeugdzorg 2002–2005 kan een volledig overzicht gegeven worden.

2 Het betreft hier de structurele en incidentele bijdragen vanuit de doeluitkering jeugdhulpverlening (excl. extra middelen MJA) en vanuit eigen middelen (Provinciefonds) van provincies.

Niet alle extra middelen die door provincies en grootstedelijke regio's in 2000 aan zorgaanbieders beschikbaar zijn gesteld, zijn ook daadwerkelijk door de zorgaanbieders besteed. De extra middelen voor de vorming van de BJZ's zijn voor ongeveer 2/3 deel besteed, voor de aanpak van wachtlijsten is ongeveer de helft besteed en de extra middelen voor aansluiting bij lokaal jeugdbeleid zijn voor 4/5 deel besteed. De extra middelen voor de AMK's zijn nagenoeg geheel besteed. De provincies en grootstedelijke regio's geven aan dat zij de niet bestede extra middelen voor hetzelfde doel in 2001 inzetten of voor één van de andere doelen in het kader van de Meerjarenafspraken jeugdzorg.

Een belangrijke reden voor de «onderbenutting» van de extra middelen is dat ongeveer de helft van de provincies, nadat zij in het voorjaar de formele beschikking van het Rijk over de extra middelen hadden ontvangen, deze medio 2000 aan de zorgaanbieders beschikbaar heeft gesteld. De andere helft van de provincies heeft, op grond van besluitvorming in het Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid van 21 december 1999, op basis van voorfinanciering de extra middelen in januari aan de instellingen beschikbaar gesteld. Een tweede reden voor onderbenutting van de extra middelen is dat instellingen in het geval van uitbreiding van capaciteit eerst personeel moesten werven hetgeen vanwege krapte op de arbeidsmarkt langere tijd heeft geduurd.

Op grond van de verslagen van de provincies blijkt in de uitwerking dat de vier doelstellingen elkaar in belangrijke mate te overlappen. Immers, door een versterking en verdere uitbouw van het Bureau Jeugdzorg moet voorkomen worden dat jeugdigen een beroep doen op de jeugdzorg (versterking aansluiting bij lokaal jeugdbeleid), dat er voldoende capaciteit is om de wachtlijsten bij het BJZ te verminderen en dat AMK's geen vertraging oplopen bij het doorverwijzen van cliënten naar het BJZ. Daarom hebben sommige provincies een deel van hun middelen voor de aanpak van wachtlijsten onder de doelstelling «Vorming BJZ» opgenomen.

Uit de rapportages van de provincies blijkt verder dat de BJZ's nog in de ontwikkelingsfase verkeren. In 2000 waren de toegangsfuncties aanmelding, screening en zorgtoewijzing in alle provincies en grootstedelijke regio's operationeel. In slechts enkele provincies zijn ook de overige toegangsfuncties gerealiseerd. De overige toegangsfuncties moeten, conform Meerjarenafspraken, per 1-1-2003 gerealiseerd zijn.

De middelen voor de aanpak van wachtlijsten zijn door provincies en grootstedelijke regio's, afhankelijk van de regionale situatie, aan diverse maatregelen besteed. Zoals gezegd is (tijdelijke) uitbreiding van de capaciteit van het BJZ een maatregel die vaak genomen wordt. Daarnaast heeft ongeveer de helft van de provincies en grootstedelijke regio's een flexbudget ingesteld voor hulp in acute situaties. Tevens vindt beperkte uitbreiding van het zorgaanbod plaats, met name van ambulante zorg.

Geconcludeerd kan worden dat in 2000 door de provincies en grootstedelijke regio's diverse maatregelen in gang zijn gezet die (ook) moeten bijdragen aan een vermindering van de wachtlijstproblematiek, maar dat het effect van deze maatregelen pas in een later stadium te verwachten is.

2.2 De wachtlijstgegevens over het jaar 2000

Het Centraal Informatiepunt Jeugdzorg (CIJ) bereidt momenteel een jeugdzorgbrede P&C-rapportage over de jeugdzorg in 2000 voor. Vooruitlopend op deze rapportage treft u voor de sectoren jeugdhulpverlening, jeugd-GGZ en jeugdbescherming in tabel 2 gegevens aan over het aantal wachtenden1 in 2000. Ter referentie zijn tevens de gegevens over 1997 t/m 1999 vermeld zoals die de Kamer op 10 april jl. zijn toegezonden.

Tabel 2 Overzicht aantal wachtenden in de jeugdzorg in 2000

 1997199819992000
 Totaal> norm2Totaal> norm2Totaal> norm2Totaal> norm2
Aantal wachtenden jeugdhulpverlening1        
Ambulant1 2481371 2121094 0159643 837998
– w.o. JAC/BJZ334728471473 1037762 977863
– w.o. B.v.a./AMK4340211721830242
Dagbehandeling1 1337481 0467001 147780813489
Pleegzorg188241461626656
Residentieel1 0863481 0293081 225380841202
Subtot. JHV53 6551 2573 4331 1336 3872 12 45 7571 745
         
Aantal wachtenden jeugd-GGZ6        
Aanmelding   4 316 
Beoordeling   6 417 
Behandeling   3 529 
– w.o. extramuraal      3 147 
– w.o. semi-muraal144 156 143 112 
– w.o. intramuraal454 559 393 227 
– w.o. besch. Wonen      34 
Subtot. Jeugd-GGZ5   14 262 
         
Aantal wachtenden jeugdbescherming        
R. v.d. Kinderbesch. -     
Gezinsvoogdij    
JJI's78 89 70 78 
Subtot. jeugdbescherming5    

1 Dit is een schatting van het gemiddeld aantal wachtenden op basis van 4 peilmomenten per jaar. Het gemiddeld aantal wachtenden wordt berekend op basis van gegevens van zorgaanbieders over cliënten die zorg krijgen aangeboden. In 2000 hebben 76% van de instellingen hun cliëntgegevens aan de SRJV geleverd. Dit in vergelijking met het jaar 1999 waarin 60% van de instellingen hun cliëntgegevens aan de SRJV heeft geleverd.

2 In deze tabel wordt een norm gehanteerd van 30 werkdagen. Deze norm is ontleend aan de systeemeisen voor de Bureaus Jeugdzorg waar deze norm geldt voor de periode tussen indicatiestelling en zorgtoewijzing.

3 In de tabel geeft het zorgeenheidtype «Adviesbureau/JAC/BJZ» een indicatie van het aantal wachtenden bij de Bureaus Jeugdzorg. De huidige registratie is echter niet verfijnd genoeg om binnen de Bureaus Jeugdzorg een onderscheid te maken naar wachtenden voor bijvoorbeeld screening, licht ambulante hulp en zorgtoewijzing.

Tevens is niet uit te sluiten dat in 2000 dubbeltellingen voorkomen met de jeugd-GGZ (zie punt 5).

4 In de tabel geeft het zorgeenheidtype «Bureau vertrouwensarts/AMK» een indicatie van het aantal wachtenden bij het onderdeel «melding». De huidige registratiesystematiek is niet goed afgestemd op de activiteiten «advies» en «melding» van het AMK.

5 In de brief van 10 april jl. is het totaal aantal wachtenden in de jeugdzorg vermeld. Dit is de som van het aantal wachtenden in de jeugdhulpverlening, jeugd-GGZ en jeugdbescherming. Omdat het aantal wachtenden in de jeugd-GGZ in 2000 sterk afwijkt van voorgaande jaren, is in deze tabel geen totaaltelling gemaakt om een vertekend beeld te voorkómen.

6 De met – gemarkeerde cellen geven aan dat er (nog) geen informatie beschikbaar is. Voor de jaren '97 t/m '99 zijn de cijfers gebaseerd op de wachtlijstpeilingen van GGZ-Nederland, uitgevoerd door Prismant. Vanwege de lage respons zijn in deze periode geen gegevens opgenomen van de RIAGG's. Door de Taskforce Aanpak wachtlijsten in de AWBZ sectoren is een wachtlijstinventarisatie uitgevoerd met als peilmoment 1 januari 2001. De uitkomsten hiervan staan in de kolom 2000 vermeld. Deze gegevens zijn gebaseerd op een respons van 100% van de zorgaanbieders. Ten aanzien van de wachttijden voor de behandelingsfase kan vermeld worden dat 59% van de jeugdigen korter dan drie maanden wacht op de aanvang van de zorg, 21% wacht tussen vier en zes maanden op aanvang zorg en 20% van de jeugdigen wacht langer dan 6 maanden op de aanvang van de zorg.

Uit tabel 2 blijkt dat het aantal wachtenden in de jeugdzorg in 2000 is toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Deze stijging wordt geheel verklaard door de verbeterde registratie van het aantal wachtenden in de jeugd-GGZ als gevolg van de inventarisatie van de wachtlijsten in de GGZ door de Taskforce Aanpak Wachtlijsten. Voor de jaren '97 t/m '99 zijn de cijfers gebaseerd op de wachtlijstpeilingen van GGZ-Nederland, uitgevoerd door Prismant. Door de Taskforce Aanpak wachtlijsten in de AWBZ sectoren is een wachtlijstinventarisatie uitgevoerd met als peilmoment 1 januari 2001. De wachtlijst in de jeugd-GGZ manifesteert zich met name in de fasen aanmelding en beoordeling. Voor de aanpak van de wachtlijsten in de GGZ wil het Kabinet in het kader van de Voorjaarsnota f 100 miljoen structureel beschikbaar stellen. Deze middelen komen met name ook ten goede aan de aanpak van de wachtlijsten in de jeugd-GGZ.

Voor de wachtlijst in de jeugdhulpverlening wordt hier uitgegaan van het aantal wachtenden dat buiten de norm van 30 werkdagen zorg krijgt aangeboden. De omvang van de totale wachtlijst in de jeugdhulpverlening in 2000 laat een daling zien ten opzichte van 1999. De wachtlijst voor het zorgtype Ambulant laat echter een lichte stijging zien. Binnen het zorgtype Ambulant wordt deze stijging met name veroorzaakt door de zorgeenheid «Adviesbureau/BJZ» Ook neemt de wachtlijst toe bij de zorgeenheid «Bureau vertrouwensarts/AMK». De huidige registratie schiet echter tekort om een gedetailleerder beeld te krijgen van de wachtlijsten bij de Bureaus Jeugdzorg. Tevens sluit de huidige registratiesystematiek niet goed aan bij de huidige taken van het AMK. Voor verbetering van de registratiefuctie van het BJZ en het AMK zijn projecten in gang gezet. Tevens zal ik de commissie Aanpak Wachtlijsten Jeugdzorg vragen met name aan de (registratie van) wachtlijsten bij het BJZ en het AMK aandacht te besteden.

Tot de jeugdbescherming worden gerekend de Raad voor de Kinderbescherming, de (Gezins)voogdij-instellingen en de justitiële jeugdinrichtingen.

Zoals in de Financiële verantwoording 2000 van het Ministerie van Justitie is aangegeven (blz. 60) zijn de wachttijden bij de Raad voor de kinderbescherming in 2000 (van gemiddelde 12 dagen in 1999 naar gemiddeld 19 dagen in 2000) toegenomen. De langere gemiddelde wachttijd is ontstaan in de tweede helft van het jaar en hangt samen met het hogere ziekteverzuim en de vacatures. Inmiddels is in januari 2001 een landelijke onderzoek gestart naar de doorlooptijden bij de Raad voor de kinderbescherming. Dit onderzoek dient zowel de civiele zaken als de strafzaken realistische werkbare termijnen op te leveren. De rapportage is nog niet beschikbaar.

De meest recente gegevens zullen beschikbaar worden gesteld aan de Commissie Onderzoek Wachtlijsten Jeugdzorg.

De instellingen voor (Gezins)voogdij kennen geen wachtlijsten vergelijkbaar met de overige jeugdzorginstellingen. Wanneer een jeugdbeschermingsmaatregel wordt uitgesproken door de kinderrechter, wordt deze direct toegewezen aan een gezinsvoogdij-instelling. Uitgangspunt is dat de uitvoering zo snel mogelijk ter hand wordt genomen om binnen de termijn van zes weken een plan voor de uitvoering te kunnen vaststellen. Onlangs is een zogenoemd quick scan uitgevoerd naar de tijdbesteding van de gezinsvoogden. Het primaire doel hiervan was te bepalen hoeveel extra middelen nodig zijn voor verbetering van de uitvoering van de gezinsvoogdij. Uit deze quick scan komt het signaal naar voren dat er mogelijk bij een deel van de gezinsvoogdij-instellingen intern wachtlijsten worden gehanteerd in de zin dat na toewijzing de feitelijke uitvoering van de maatregel enige tijd wordt uitgesteld. Gegevens over de omvang van deze interne wachtlijsten en de gemiddelde wachttijden zijn niet beschikbaar. Hierover wordt nadere informatie verzameld die beschikbaar gesteld zal worden aan de Commissie Wachtlijsten Jeugdzorg.

2.3 Samenvatting

De belangrijkste aandachtspunten, op grond van de rapportage van de provincies over de inzet van de extra middelen en de gegevens over wachtlijsten in 2000, zijn:

• Het effect van de inzet van de extra middelen in het kader van de Meerjarenafspraken jeugdzorg in 2000 op de wachtlijsten, is pas in de loop van 2001 te verwachten;

• De Bureaus jeugdzorg en AMK's zijn nog volop in ontwikkeling. De bestaande registratiesystemen schieten daarom tekort om een goed inzicht te verkrijgen in waar de wachtlijsten bij de BJZ's en AMK's zich met name voordoen. Dit is wel noodzakelijk voor een gerichte aanpak;

• De toename van het aantal wachtenden in de jeugdzorg in 2000 is toe te schrijven aan de jeugd-GGZ. In de jeugd-GGZ manifesteert zich dit met name in de fasen aanmelding en beoordeling. Deze taken moeten, op grond van de nieuwe Wet op de jeugdzorg, door het Bureau Jeugdzorg uitgevoerd gaan worden. De Bureaus Jeugdzorg zullen adequaat toegerust moeten worden voor de uitvoering van deze taken;

• Binnen de jeugdbescherming vinden momenteel nog inventarisaties plaats naar de interne wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogdij-instellingen.

Een krachtige aanpak van de wachtlijsten in de jeugdzorg is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat jongeren en ouders binnen de aanvaardbare tijd de noodzakelijke jeugdzorg ontvangen. Hiertoe is dan ook de Commissie Aanpak Wachtlijsten Jeugdzorg ingesteld en wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van de wachtlijsten. Aan de Commissie zal door de Staatssecretaris worden gevraagd om de specifieke relatie tussen wachtlijsten die bij de AMK's ontstaan in relatie tot de wachtlijsten bij het BJZ mee te nemen. De aanpak van de wachtlijsten wil ik baseren op het advies van de Commissie en de uitkomsten van het onderzoek. Op dit moment is het dus nog te vroeg om hier uitspraken over te doen.

3. Aanpak kindermishandeling en seksueel misbruik

Naar aanleiding van de motie ingediend op 12 april 2001 door het lid Arib c.s. met het verzoek een plan van aanpak kindermishandeling en seksueel misbruik aan de Kamer toe te sturen waarin de aanpak van wachtlijsten in de jeugdzorg meegenomen wordt, wil ik u het volgende mededelen.

Er is in de afgelopen jaren fors ingezet en er is momenteel nog veel in ontwikkeling om kindermishandeling en seksueel misbruik zo veel mogelijk te voorkomen en zo snel mogelijk aan te pakken. Activiteiten op deze terreinen worden door de ministeries van VWS en Justitie, maar ook door provincies, grootstedelijke regio's en andere actoren opgepakt. Graag schets ik naar aanleiding van de door Kamer aangenomen motie een samenhangend beeld van de activiteiten die op het terrein van kindermishandeling en seksueel misbruik ondernomen worden. Deze activiteiten zijn in twee clusters in te delen: de vorming van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en het Nationaal Actieplan Seksueel Misbruik van Kinderen (NAPS).

3.1 Vorming van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling

Professionals en burgers met vragen over kindermishandeling of vermoedens van kindermishandeling moeten zo goed en efficiënt mogelijk geholpen worden. Het is van belang om één herkenbaar punt voor vragen van advies over en/of melden van (vermoedens van) kindermishandeling te hebben. Dit zijn, sinds 1 januari 2001 de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK's). De AMK's worden in de Wet op de jeugdzorg gepositioneerd als zelfstandig onderdeel van de Bureaus Jeugdzorg.

Korte termijndoelen bij de vorming van de AMK's waren onder meer het vormen van een nieuwe structuur met bundeling van de functies (van de Bureaus Vertrouwensartsen en de intakefunctie van de Raad voor de Kinderbescherming), het omleggen van de instroom van meldingen van de Raad naar het AMK, een nieuwe geprotocolleerde werkwijze en het wegwerken van «oude zaken». Deze korte termijndoelen zijn allen gerealiseerd.

Aan de lange(re) termijndoelen wordt op dit moment hard gewerkt. In 1998 is de keuze gemaakt de AMK's op basis van een voorlopige normering te financieren, conform een advies van de Werkgroep Hermanns. Op dit moment wordt een quickscan uitgevoerd om te bezien of deze normering nog volstaat. Naar verwachting zal in 2003 een definitief normeringsonderzoek plaatsvinden.

Ook wordt er gewerkt aan het realiseren van een nieuw registratiesysteem voor de AMK's met als streefdatum 1 januari 2002. Doel van het systeem is het ondersteunen van het primaire proces van de AMK's. Het registratiesysteem moet tevens informatie gaan opleveren over wachtlijsten en doorlooptijden van cliënten.

Het Expertisecentrum Kindermishandeling, ondergebracht bij het NIZW, heeft zich de afgelopen periode ondermeer bezig gehouden met het opzetten van een landelijk telefoonnummer voor de AMK's, dat functioneert sinds 1 maart 2001. Tevens ontwikkelt het Expertisecentrum een meldcode en handelingsprotocol voor beroepsbeoefenaren en instellingen

Met wetgeving voor de AMK's wordt niet gewacht op de totstandkoming van de Wet op de jeugdzorg. Het wordt noodzakelijk en belangrijk gevonden nu al het een en ander wettelijk te regelen. In het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de AMK's worden de kernfuncties van het AMK vastgelegd. Dit zijn: adviseren, consult geven, het in ontvangst nemen van een melding, het onderzoeken, beoordelen, verwijzen en overdragen van een melding, het coördineren en op gang brengen van hulp en het geven van feedback aan melders. Tevens worden een aantal juridische knelpunten opgelost, dit zijn onder meer het omgaan met privacy gevoelige gegevens door het AMK en de juridische positie van beroepsbeoefenaren met een vertrouwensfunctie.

Tevens is een onderzoek uitgevoerd naar de huidige en gewenste afhandeling van een (vermoeden) van niet-natuurlijke dood bij minderjarigen. Dit heeft geleid tot een aantal richtlijnen De onderzoeksresultaten zijn voor advies voorgelegd aan een aantal betrokken instanties. Ook wordt advies gevraagd over het opstarten van een pilot project. Dit onderzoek vormt weliswaar geen onderdeel van het AMK traject als zodanig maar is wel van groot belang in de brede context van de aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik.

Tot slot wil ik u hier melden dat met het implementatietraject voor de Wet op de jeugdzorg de positie van de AMK's nog verder ingebed wordt binnen de bureaus jeugdzorg, waardoor de afstemming en doorverwijzing nog verder kan verbeteren. Ook zal een taak van een Bureau Jeugdzorg (en dus ook het AMK) in het nieuwe stelsel zijn om een bijdrage te leveren aan het versterken van algemene voorzieningen voor jeugdigen en het bevorderen van vroegtijdige signalering, met het doel het voorkomen van of in een zo vroeg mogelijk stadium zo adequaat mogelijk reageren op opgroei- en opvoedingsproblemen.

3.2 Nationaal Actieplan Seksueel Misbruik van Kinderen

Het Nationaal Actieplan Seksueel Misbruik van kinderen (NAPS) beoogt een adequate aanpak van seksueel misbruik van en geweld tegen kinderen. In het NAPS worden de noodzakelijke verbindingen gelegd tussen de diverse beleidsterreinen door samenwerking van betrokken Ministeries (VWS, Justitie, OC&W, Sociale Zaken en Binnenlandse- en Buitenlandse Zaken) en instanties. Een adequate aanpak is alleen mogelijk indien er voldoende mogelijkheden zijn om vroegtijdig te signaleren en te interveniëren en adequate hulp aan slachtoffers te bieden. Vanuit deze ketengedachte worden in het actieplan verbindingen gelegd tussen de activiteiten van diverse departementen en organisaties waarbij het Ministerie van Justitie een leidende rol vervult.

Het actieplan is gericht op preventie, repressie, hulpverlening en wetgeving op het terrein van seksueel misbruik. Aandacht wordt in een project, aanvullend op het NAPS programma, ondermeer besteed aan het verspreiden van (bestaande) kennis en vaardigheden op het terrein van seksueel misbruik en aan het voorkomen en bestrijden van seksueel misbruik, het stimuleren van good practices, deskundigheidsbevordering, monitoring en evaluatie. In het project zullen, mede naar aanleiding van de bezorgdheid die de Tweede Kamer hierover heeft uitgesproken, de justitiële en hulpverleningstrajecten van het plan meer in balans gebracht worden door meer aandacht voor vroegtijdige hulpverlening en preventie. Zo zal er ondermeer bezien worden hoe de expertise van het diagnostisch centrum in Groningen, specifiek op het terrein van seksueel misbruik breder verspreid kan worden, daarnaast wordt ook nog gekeken naar verspreiding van andere initiatieven. De relatie met het bredere begrip kindermishandeling en het veld zal hierbij bezien worden zodat activiteiten elkaar niet overlappen. Ieder departement draagt vanuit haar expertise bij aan het zo adequaat mogelijk aanpakken van seksueel misbruik.

3.3 Samenvatting

De activiteiten die afgelopen jaren ondernomen zijn op het terrein van de aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik vallen weliswaar niet onder één noemer maar geven zeker een beeld van de brede inzet die er de afgelopen jaren gepleegd is om kindermishandeling en seksueel misbruik aan te pakken. Hiermee wordt via diverse wegen en op diverse terreinen (samen)gewerkt aan preventie en hulpverlening op het terrein van kindermishandeling en seksueel misbruik in Nederland. Om deze reden ben ik van mening dat het niet noodzakelijk is om een nieuw interdepartementaal plan van aanpak voor kindermishandeling en seksueel misbruik op te zetten.

De motie vraagt echter niet alleen naar deze activiteiten maar richt zich ook op het terugdringen van de wachtlijsten in de jeugdzorg, AMK's en de jeugd GGZ. Ik heb al eerder aangegeven het belangrijk te vinden dat, zeker wanneer er sprake is van kindermishandeling, wachtlijsten geen belemmering mogen zijn voor een snelle oplossing. Ik ben het met de Kamer eens dat in ernstige gevallen door het AMK direct opgetreden moet worden. Vooralsnog bereiken ons geen signalen uit het veld dat dit niet gebeurt. Verschillende AMK's hebben hiertoe ook protocollen afgesloten met de Raad voor de Kinderbescherming. De aard van de problematiek bij het AMK en het Bureau Jeugdzorg vereist echter dat in alle situaties waarin sprake is van kindermishandeling zo snel mogelijk moet worden opgetreden en zonodig in een aanbod worden voorzien. Wat de aanpak, om mogelijke knelpunten in de vorm van wachtlijsten weg te werken hierbij zou moeten zijn, vormt onderdeel van de taakopdracht van de eerder genoemde Commissie Wachtlijsten.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart


XNoot
1

Wanneer een jongere geregistreerd staat als wachtende betekent dit niet dat de jongere tijdens zijn wachttijd voor de meest geschikte vorm van zorg geen alternatieve hulp krijgt.

Naar boven